Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden discrimineert een raadsheer-plaatsvervanger niet op grond van zijn leeftijd, door hem op 73-jarige leeftijd eervol ontslag te verlenen.

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden discrimineert een raadsheer-plaatsvervanger niet op grond van zijn leeftijd, door hem op 73-jarige leeftijd eervol ontslag te verlenen.

Oordeelnummer 2022-124
Datum: 08-11-2022
Trefwoord: Wettelijke uitzondering Bewijsvermoeden niet toegepast Direct onderscheid
Discriminatiegrond: Leeftijd
Terrein: Arbeid - Aangaan en beëindiging arbeidsrelatie

Situatie

Een man werkt vanaf 1977 voor de rechterlijke macht. Eerst als (kanton)rechter, later als raadsheer en raadsheer-plaatsvervanger. Hij wordt in 2019 eervol ontslagen door zijn werkgever Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, omdat hij 70 jaar wordt. Dat is op dat moment de wettelijke ontslagleeftijd. In 2020 wordt de leeftijdsgrens voor het ontslag van raadsheer-plaatsvervangers verlengd tot 73 jaar, vanwege de grote achterstanden binnen de rechtspraak. De man treedt opnieuw in dienst als raadsheer-plaatsvervanger bij het gerechtshof. Op grond van de nieuwe ontslagleeftijd van 73 jaar, zal de man per 1 december 2022 opnieuw eervol ontslagen worden.

De man is het daar niet mee eens. Hij stelt dat dit ontslag leeftijdsdiscriminatie is. Zijn ontslag is wel gebaseerd op een wet, maar de wettelijke grens is volgens hem achterhaald en arbitrair. De rechterlijke macht zou volgens verzoeker het ontslag van raadsheer-plaatsvervangers niet op een vaste leeftijd moeten baseren, maar op de kwaliteit van het functioneren. Het gerechtshof is het daar niet mee eens. Het hof stelt dat het zich moet houden aan de wettelijke ontslagleeftijd. Volgens het hof voldoet deze wettelijk verplichte ontslagleeftijd bovendien aan Europees recht, omdat het een passend en noodzakelijk middel is om doorstroming van personeel binnen de organisatie te bevorderen en de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht te waarborgen.

Beoordeling

Het College oordeelt dat het gerechtshof de man niet heeft gediscrimineerd op grond van zijn leeftijd. Het gerechtshof heeft een beroep gedaan op de wet, waarin de ontslagleeftijd is vastgelegd. Het College heeft de verplichting om te beoordelen of deze wet met de ontslagleeftijd voldoet aan Europees recht. Als dat niet zo is, dan kan het College besluiten om deze nationale wet buiten beschouwing te laten.

Het College toetst of de ontslagleeftijd een passend en noodzakelijk middel is, om de twee door het gerechtshof aangevoerde doelen te bereiken. Dat is het geval. Ten eerste geldt dat de ontslagleeftijd bij een raadsheer-plaatsvervanger weliswaar minder bijdraagt aan doorstroming binnen de organisatie dan een reguliere raadsheer, maar het draagt wel degelijk bij. Als een raadsheer-plaatsvervanger op leeftijd wordt ontslagen, komt er aanstellings- en zittingsruimte beschikbaar voor jongere collega’s. Zo wordt de verdeling van functies binnen de rechterlijke macht evenwichtiger. Ten tweede is een vaste ontslagleeftijd een objectief criterium om een raadsheer-plaatsvervanger te ontslaan. Het alternatief dat de man voordraagt van een individuele beoordeling van de kwaliteit van het functioneren, heeft een risico van willekeur en subjectiviteit in zich. Een individuele beoordeling kan ook leiden tot discussie en geschillen over individuele geschiktheid, die de rechterlijke onafhankelijkheid kunnen aantasten. Het middel van de ontslagleeftijd is daarom – naar het oordeel van het College – een passend en noodzakelijk middel om de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht te waarborgen.

Het College concludeert dat het gerechtshof wel onderscheid maakte op grond van leeftijd, maar dit onderscheid is niet verboden. Er is namelijk een nationale wet die het onderscheid rechtvaardigt en die wet voldoet aan Europees recht. Er is dus geen sprake van leeftijdsdiscriminatie.

Oordeel

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft geen verboden onderscheid gemaakt jegens verzoeker op grond van leeftijd.


Oordeel 2022-124

Datum: 8 november 2022

Dossiernummer: 2022-0220

Oordeel in de zaak van

[. . . .]

wonende te [. . . .], verzoeker

tegen

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

gevestigd te Leeuwarden, verweerder
 

1 Verzoek

Verzoeker vraagt het College om te beoordelen of verweerder verboden onderscheid op grond van leeftijd heeft gemaakt door hem eervol te ontslaan als raadsheer-plaatsvervanger vanwege het bereiken van de leeftijd van 73 jaar.
 

2 Verloop van de procedure

2.1 Het College heeft kennis genomen van de volgende stukken:

  • verzoekschrift van 16 mei 2022, ontvangen op dezelfde datum;
  • e-mail van verzoeker van 21 juni 2022;
  • verweerschrift van 2 augustus 2022, ontvangen op 9 augustus 2022.

2.2 Het College heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 oktober 2022. Partijen zijn verschenen. Verweerder werd vertegenwoordigd door [. . . .], president van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, die werd vergezeld door [. . . .], arbeidsjuridisch adviseur, en [. . . .], HR-adviseur.


3 Feiten

3.1 Verzoeker is vanaf 1977 werkzaam als (kanton)rechter en raadsheer bij de rechterlijke macht. In 2014 is hij met pensioen gegaan, waarna hij raadsheer-plaatsvervanger is geworden bij verweerder. Op 1 december 2019 is verzoeker eervol ontslagen als raadsheer-plaatsvervanger, vanwege het bereiken van de leeftijd van 70 jaar. Dat is op dat moment de wettelijke ontslagleeftijd voor raadsheren-plaatsvervangers.

3.2 Op 15 juli 2020 is de Tweede Verzamelspoedwet COVID-19 (hierna: Covid Spoedwet) in werking getreden. In die wet is de leeftijdsgrens voor – onder meer – raadsheer-plaatsvervangers tijdelijk verruimd van 70 naar 73 jaar. Verweerder heeft verzoeker daarop opnieuw benoemd als raadsheer-plaatsvervanger. In november 2022 wordt verzoeker 73 jaar. Om die reden zal verweerder aan verzoeker opnieuw eervol ontslag verlenen, ditmaal per 1 december 2022.


4 Standpunt verzoeker

Verzoeker stelt dat jegens hem verboden onderscheid op grond van leeftijd is gemaakt. Hij is alleen vanwege het bereiken van de leeftijd van 73 jaar ontslagen. De leeftijdsgrens voor zijn ontslag is weliswaar vastgelegd in een wet, maar deze wettelijke grens is arbitrair en achterhaald. De rechterlijke macht zou het ontslag van raadsheer-plaatsvervangers niet moeten baseren op hun leeftijd, maar op de kwaliteit van het functioneren.


5 Standpunt verweerder

Verweerder erkent dat de leeftijd van verzoeker de enige reden was voor zijn eervolle ontslag. Dit ontslag is gebaseerd op de ontslagleeftijd die is vastgesteld in artikel 3.3 van de Covid Spoedwet. Omdat de leeftijdsgrens is vastgelegd in een wettelijke bepaling, is het leeftijdsonderscheid niet verboden. Verweerder stelt dat hij verplicht is deze wet te volgen. De wettelijke ontslagleeftijd voldoet bovendien aan de vereisten van het recht van de Europese Unie. De ontslagleeftijd is een passend en noodzakelijk middel om twee legitieme doelen te bereiken, namelijk het bevorderen van doorstroming binnen de rechterlijke organisatie en het waarborgen van de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht.


6 Beoordeling

6.1 Het is verboden om onderscheid op grond van leeftijd te maken bij het aanstellen of ontslaan van een rechterlijk ambtenaar (artikel 3, aanhef en onderdeel d, in samenhang met artikel 1 Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd bij de arbeid (WGBL)). Een raadsheer-plaatvervanger is een rechterlijk ambtenaar (artikel 3 Ambtenarenwet 2017 in samenhang met artikel 1, onderdeel b, onder 2 Wet op de rechterlijke organisatie (Wet RO)). Verzoeker zal per 1 december 2022 worden ontslagen als raadsheer-plaatsvervanger. Hij kan daarmee een beroep doen op de bescherming die de WGBL biedt.

Is sprake van onderscheid op grond van leeftijd?

6.2 Tussen partijen is niet in geschil dat het bereiken van de 73-jarige leeftijd de enige reden is geweest voor het ontslag van verzoeker. Het College stelt daarom vast dat verweerder met dit ontslag onderscheid op grond van leeftijd heeft gemaakt.

Is het gemaakte onderscheid verboden?

6.3 Niet ieder onderscheid op grond van leeftijd is verboden. Het verbod geldt niet als het onderscheid gemaakt wordt bij de beëindiging van een dienstverband van een ambtenaar vanwege het bereiken van de AOW-leeftijd, of een hogere leeftijd die in een wet is vastgesteld (artikel 7, aanhef en onderdeel b, WGBL).

6.4 Blijkens de wetsgeschiedenis van de WGBL is deze uitzonderingsgrond bedoeld voor de situatie waar iemand ‘bij het bereiken van een vaste leeftijd’ wordt ontslagen (Kamerstukken II 2001/2002, 28170, nr. 3, p. 31). Het College constateert dat er in deze zaak een nationale wettelijke bepaling is die het leeftijdsonderscheid gebiedt, namelijk artikel 3.3 lid 5 van de Covid Spoedwet. De in deze wet opgenomen ontslagleeftijd van 73 jaar is hoger dan de AOW-leeftijd. Het College oordeelt dat daarmee de uitzonderingsgrond, neergelegd in artikel 7, aanhef en onderdeel b, van de WGBL, van toepassing is.

6.5 Op grond van jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: Hof van Justitie) moet het College toetsen of de nationale wettelijke bepaling die het leeftijdsonderscheid rechtvaardigt, voldoet aan het recht van de Europese Unie (zie onder meer: HvJ EU 4 december 2018, C-378/17, ECLI:EU:C:2018:979, overwegingen 38 en 52 (The Minister for Justice and Equality en The Commissioner of An Garda Síochána tegen Workplace Relations Commission)). Het Hof van Justitie heeft in deze arresten geoordeeld dat niet alleen nationale rechters, maar ook andere overheidsorganen nationale wettelijke bepalingen die strijdig zijn met het Unierecht buiten toepassing kunnen laten. Dat geldt specifiek voor gelijkebehandelingsautoriteiten die belast zijn met de toepassing van bepalingen van Unierecht. Het College is aangewezen als het orgaan dat Richtlijn 2000/78/EG tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep (hierna: Kaderrichtlijn) toepast (aanhef en artikel 14 WGBL). Het College moet dus toetsen of artikel 3.3 van de Covid Spoedwet voldoet aan de eisen van de Kaderrichtlijn.

6.6 Uit de Kaderrichtlijn volgt dat lidstaten bij wet onderscheid op grond van leeftijd mogen maken, indien dit objectief en redelijk wordt gerechtvaardigd door een legitiem doel en indien het middel voor het bereiken van dat doel passend en noodzakelijk is (artikel 6, eerste lid, Kaderrichtlijn). Daarbij geldt dat lidstaten een ruime beoordelingsmarge hebben om te bepalen welke doelstellingen zij willen nastreven en met welke maatregelen zij dat doen (HvJ EU 15 april 2021, C-511/19, ECLI:EU:C:2021:274, overweging 30 (AB tegen Olympiako Athlitiko Kentro Athinon – Spyros Louis)).

Is sprake van een legitiem doel voor de ontslagleeftijd?

6.7 Verweerder voert aan dat er twee legitieme doelen zijn voor de ontslagleeftijd van 73 jaar. Het eerste doel is om doorstroming binnen de rechterlijke organisatie te bevorderen en het tweede doel is om de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht te waarborgen, althans te voorkomen dat de onafhankelijkheid van individuele rechterlijke ambtenaren wordt aangetast. Verzoeker betwist de legitimiteit van deze doelen niet.

6.8 Het College oordeelt dat de doelen die de wetgever nastreeft met de wettelijke ontslagleeftijd legitiem zijn. Hiermee sluit het College aan bij vaste jurisprudentie van het Hof van Justitie (HvJ EU 21 juli 2011, gevoegde zaken C-159/10 en C-160/10, ECLI:EU:C:2011:508 (Fuchs en Köhler tegen Land Hessen), r.o. 47-53).

6.9 Het College zal vervolgens per doel beoordelen of het middel van een vaste ontslagleeftijd passend en noodzakelijk is om dit doel te bereiken.

Is de ontslagleeftijd een passend en noodzakelijk middel om doorstroming te bevorderen?
6.10 Verzoeker stelt dat de ontslagleeftijd geen passend en noodzakelijk middel is om doorstroming binnen de rechterlijke macht te bevorderen. Een raadsheer-plaatsvervanger is namelijk een fundamenteel andere functie dan die van een raadsheer. Er is een onbeperkt aantal plekken voor raadsheer-plaatsvervangers, waardoor relatief oudere plaatsvervangers geen positie voor jongere raadsheren bezet houden.

6.11 Verweerder brengt hiertegen in dat de verplichte ontslagleeftijd wel degelijk een passend en noodzakelijk maatregel is voor doorstroming binnen de organisatie. Verweerder betwist dat er een onbeperkt aantal plekken voor raadsheren-plaatsvervangers is. Deze plekken zijn weliswaar minder beperkt dan die voor raadsheren, maar er is wel een grens aan het aantal plaatsvervangers dat een gerecht kan aanstellen. Daarnaast is het mogelijk dat oudere raadsheer-plaatsvervangers plekken bezet houden van jongere rechters of raadsheren in opleiding, voor wie het juist belangrijk is om een vast aantal zittingen bij te wonen.

6.12 Het College overweegt als volgt over de vraag of de leeftijdsgrens passend en noodzakelijk is om doorstroming binnen de rechterlijke macht te bevorderen. Het College volgt verweerder in zijn stelling dat de ontslagleeftijd voor raadsheer-plaatsvervangers weliswaar minder bijdraagt aan doorstroming dan voor reguliere raadsheren, maar dat een vaste ontslagleeftijd ook voor plaatsvervangers wel degelijk kan bijdragen aan doorstroming van personeel. Een vaste ontslagleeftijd kan ervoor zorgen dat er aanstellings- en zittingsruimte komt voor jongere raadsheer-plaatsvervangers of raadsheren in opleiding, wat bijdraagt aan een evenwichtiger verdeling van functies binnen de rechterlijke macht. Dat het middel van de leeftijdsgrens kennelijk ongeschikt is om doorstroming te bevorderen, is naar het oordeel van het College niet gebleken. Een lichtere of minder ingrijpende maatregel om doorstroming te bevorderen is niet gesteld of gebleken, waardoor het College ook constateert dat het middel noodzakelijk is.

Is de ontslagleeftijd een passend en noodzakelijk middel om de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht te waarborgen?

6.13 Wat verzoeker betreft, is een vaste ontslagleeftijd evenmin passend en noodzakelijk voor het tweede doel van de wet, namelijk het waarborgen van de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht dan wel van individuele rechterlijk ambtenaren. Verzoeker betoogt dat het inzetten van raadsheer-plaatsvervangers niet gebaseerd moet worden op haar of zijn leeftijd, maar op de kwaliteit van het functioneren. Er moet individueel getoetst worden aan de hand van vaste criteria of iemand nog als raadsheer-plaatsvervanger inzetbaar is. Als deze criteria duidelijk zijn, dan levert dat geen gevaar op voor de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht. Volgens verzoeker worden raadsheer-plaatsvervangers in de praktijk al informeel op hun kwaliteit beoordeeld voordat zij worden ingezet. Een individuele toets naar het functioneren is een geschikt en minder ingrijpend middel dan verplicht ontslag op een vaste leeftijd, aldus verzoeker.

6.14 Verweerder brengt hiertegen in dat ook voor de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht de vaste ontslagleeftijd nodig is. Het vervangen van een vaste ontslagleeftijd door een individuele toets op het functioneren is volgens verweerder geen mogelijkheid. Ten eerste is in het tweede lid van artikel 117 van de Grondwet vastgelegd dat er een bij wet bepaalde leeftijd voor het ontslag moet zijn. Het afschaffen van de leeftijdsgrens zou een grondwetswijziging vereisen. Ten tweede geldt dat een dergelijke individuele beoordeling per definitie meer subjectief van aard is dan een algemene voor iedereen geldende leeftijdsgrens. Aan zo’n individuele beoordeling kleeft het risico van misbruik, bijvoorbeeld wanneer aan raadsheer-plaatsvervangers met afwijkende standpunten eerder ontslag zou worden verleend dan aan anderen. Dat verklaart en rechtvaardigt de keuze van de (grond)wetgever voor het vastleggen van een algemene leeftijdsgrens. Daar komt bij dat een gerechtsbestuur raadsheer-plaatsvervangers niet op de inhoud van hun uitspraken mag beoordelen. Een toets op de kwaliteit van het functioneren kan al te makkelijk leiden tot discussies en geschillen over individuele geschiktheid. Verweerder verwijst ter onderbouwing van haar standpunten nog naar een recente uitspraak van de Centrale Raad van Beroep, waarin geoordeeld is dat verplicht ontslag van rechters op de leeftijd van 70 jaar objectief gerechtvaardigd is (Centrale Raad van Beroep 12 augustus 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1803).

6.15 Het College overweegt als volgt over de geschiktheid en noodzaak van de ontslagleeftijd voor de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht. Verzoeker voert aan dat er een lichter middel voorhanden is, waarbij geen onderscheid naar leeftijd gemaakt hoeft te worden, namelijk een individuele kwaliteitstoets naar het functioneren van raadsheer-plaatsvervangers. Hoewel bij een individuele kwaliteitstoets inderdaad geen onderscheid naar leeftijd gemaakt wordt, heeft verweerder hiertegen naar het oordeel van het College terechte bezwaren ingebracht. Zelfs bij een toets die gebaseerd is op vaste kwaliteitscriteria liggen willekeur en subjectiviteit op de loer. Bovendien acht het College het aannemelijk dat een dergelijke werkwijze binnen gerechten tot meer discussies of zelfs geschillen over individuele geschiktheid zal leiden. Deze discussies en geschillen kunnen de rechterlijke onafhankelijkheid aantasten. Het gerechtsbestuur dient bij het beoordelen van de kwaliteit van het functioneren van een rechter of raadsheer bovendien weg te blijven bij de inhoud van zijn of haar uitspraken en bij de beraadslaging die plaatsvindt in een raadkamer. Een beoordeling van de kwaliteit van het functioneren zal zich dus slechts mogen richten op andere aspecten van dat functioneren. Daarbij is er echter een risico dat een negatieve beoordeling van die andere aspecten wordt ervaren als een indirecte of verhulde bemoeienis met de inhoud van de uitspraken van de betreffende raadsheer-plaatsvervanger, juist omdat de grens tussen de werkwijze in de totstandkoming van een uitspraak en die inhoud daarvan niet altijd heel helder te trekken valt. In een sector als de rechterlijke macht, waar de onafhankelijkheid en objectiviteit bij uitstek belangrijke pijlers zijn, weegt dit argument zwaar. Bovenstaande maakt dat het College oordeelt dat niet is gebleken dat er een geschikt, minder ingrijpend middel dan de vaste ontslagleeftijd voorhanden is om de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht te waarborgen.

6.16 Verzoeker heeft ter zitting nog aangevoerd dat in andere juridische beroepsgroepen, zoals de advocatuur of het bedrijfsleven, geen of andere leeftijdsgrenzen gelden. Ook heeft verzoeker betoogd dat op de Antillen geen leeftijdsgrens geldt voor rechter-plaatsvervangers, waardoor dit volgens het beginsel van gelijkheid uit het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden ook voor Nederlandse plaatsvervangers zou moeten gelden. Het College volgt verzoeker niet in deze stellingen. Voor zover verzoeker rechters vergelijkt met advocaten of bedrijfsjuristen overweegt het College dat geen sprake is van gelijke gevallen nu dit wezenlijk andere juridische functies betreffen. Voor zover hij wijst op het gelijkheidsbeginsel zoals dat is opgenomen in het Statuut voor het Koninkrijk is het College niet bevoegd om daaraan te toetsen. 

6.17 Op grond van het voorgaande oordeelt het College dat het door verweerder gemaakte leeftijdsonderscheid objectief gerechtvaardigd is.

6.18 Ten overvloede overweegt het College het volgende. Ter zitting heeft verzoeker aangevoerd dat de achterstanden die noopten tot het verruimen van de leeftijdsgrens voor rechterlijk ambtenaren in de Covid Spoedwet nog altijd actueel zijn. Dat maakt dat een structurele verruiming van de ontslagleeftijd van 70 naar 73 jaar in elk geval voor de hand ligt. Dat is des te meer het geval, omdat de grens van 70 jaar is gebaseerd op een vooroorlogse, verouderde levensverwachting, aldus verzoeker. Verweerder erkent dat er nog achterstanden zijn bij de rechterlijke macht, maar stelt ook dat het aan de wetgever is om te bepalen of de tijdelijke wettelijke ontslagleeftijd van 73 jaar, de vaste ontslagleeftijd moet worden. Het College heeft hierboven geoordeeld dat het hanteren van een algemene wettelijke leeftijdsgrens voor rechterlijk ambtenaren niet in strijd komt met de eisen voortvloeiend uit het recht van de Europese Unie, in het bijzonder de Kaderrichtlijn. Dat maakt dat het College concludeert dat de beslissing over de verruiming van de leeftijdsgrens inderdaad aan de wetgever is. Het College kan zich voorstellen dat de argumenten die verzoeker voor verruiming van de leeftijdsgrens heeft aangevoerd, door de wetgever in zijn beslissing zullen worden meegenomen.


7 Oordeel

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft geen verboden onderscheid gemaakt jegens [. . . .] op grond van leeftijd.

Aldus gegeven te Utrecht op 8 november 2022 door mr. dr. J.P. Loof, voorzitter, prof. dr. B. Böhler en mr. R. Grimbergen, leden van het College voor de Rechten van de Mens, in tegenwoordigheid van mr. Y. ten Kate, secretaris.




mr. dr. J.P. Loof                                                                            
mr. Y. ten Kate

Samenvatting oordeel