EU-Hof: EU-regeling voor onbeperkte toegang van het publiek tot informatie over de uiteindelijk begunstigden van vennootschappen is ongeldig

Contentverzamelaar

EU-Hof: EU-regeling voor onbeperkte toegang van het publiek tot informatie over de uiteindelijk begunstigden van vennootschappen is ongeldig

Het betreft een regeling uit de EU-antiwitwasrichtlijn waarbij in beginsel elk lid van de bevolking toegang wordt geboden tot bepaalde informatie over de uiteindelijk begunstigden van op het grondgebied van de lidstaten gevestigde vennootschappen en andere juridische entiteiten, zonder dat welk belang dan ook behoeft te worden aangetoond. Die regeling is ongeldig in het licht van het grondrecht op eerbiediging van het privéleven en van het familie- en gezinsleven, alsook het grondrecht op bescherming van persoonsgegevens. Dat is het antwoord van het EU-Hof op vragen van een Luxemburgse rechter.

Het gaat om het arrest van het EU-Hof in de gevoegde zaken C-37/20 en C-601/20, Luxembourg Business Registers.

Achtergrond

Het gaat om twee gedingen tussen, enerzijds, WM (zaak C-37/20) en Sovim SA (zaak C-601/20), en, anderzijds, Luxemburg Business Registers (hierna: LBR), over de weigering van LBR om de toegang te beletten van de leden van de bevolking tot informatie betreffende, ten eerste, de hoedanigheid van WM als uiteindelijk begunstigde van een vastgoedmaatschappij en, ten tweede, de uiteindelijk begunstigde van Sovim.

De gedingen hebben betrekking op de geldigheid en de uitlegging van artikel 30, leden 5 en 9, van richtlijn 2015/849 (hierna: de richtlijn), zoals gewijzigd bij richtlijn 2018/843. Bij deze richtlijn is een regeling ingevoerd voor publieke toegang tot de registers van uiteindelijk begunstigden van op het grondgebied van de lidstaten gevestigde vennootschappen en andere juridische entiteiten, waarbij in beginsel elk lid van de bevolking toegang wordt geboden tot bepaalde informatie over de uiteindelijk begunstigden in die registers, zonder dat welk belang dan ook behoeft te worden aangetoond.

De verwijzende Luxemburgse rechter, die uitspraak moet doen in beide gedingen, vraagt met name aan het EU-Hof of de regeling geldig is in het licht van het grondrecht op eerbiediging van het privéleven en van het familie- en gezinsleven (artikel 7 EU-Handvest), alsook het grondrecht op bescherming van persoonsgegevens (artikel 8 EU-Handvest).

EU-Hof

Het EU-Hof oordeelt dat de toegang van het grote publiek tot informatie over de uiteindelijk begunstigden een ernstige inmenging vormt in de grondrechten op eerbiediging van het privéleven en bescherming van persoonsgegevens. De bekendgemaakte informatie maakt het voor een potentieel onbeperkt aantal personen mogelijk informatie te verkrijgen over de materiële en financiële situatie van uiteindelijk begunstigden. Bovendien worden de mogelijke gevolgen voor de betrokkenen van een eventueel misbruik van hun persoonsgegevens nog verergerd doordat deze gegevens, wanneer zij eenmaal ter beschikking van het grote publiek zijn gesteld, niet alleen vrijelijk kunnen worden geraadpleegd, maar ook kunnen worden opgeslagen en verspreid.

Het EU-Hof stelt verder vast dat de EU-wetgever met de betrokken maatregel beoogt het witwassen van geld en de financiering van terrorisme te voorkomen door via een grotere transparantie een omgeving te creëren die minder gemakkelijk voor deze doeleinden kan worden gebruikt. Het EU-Hof oordeelt dat de EU-wetgever daarmee een doelstelling van algemeen belang nastreeft die zelfs een ernstige inmenging in de in de artikelen 7 en 8 van het EU-Handvest erkende grondrechten kan rechtvaardigen, en dat de toegang van het grote publiek tot informatie over uiteindelijk begunstigden kan bijdragen tot de verwezenlijking van die doelstelling.

Vervolgens oordeelt het EU-Hof echter dat de uit deze maatregel resulterende inmenging niet beperkt is tot wat strikt noodzakelijk is en niet evenredig is met het nagestreefde doel. Naast het feit dat de betrokken bepalingen het mogelijk maken dat gegevens die niet voldoende bepaald of identificeerbaar zijn, aan het publiek beschikbaar worden gesteld, leidt de bij de richtlijn ingevoerde regeling tot een aanzienlijk zwaardere aantasting van de door de artikelen 7 en 8 van het EU-Handvest gewaarborgde grondrechten dan de vorige regeling (die zowel toegang verleende aan de bevoegde autoriteiten en bepaalde entiteiten als aan elke persoon of organisatie die een legitiem belang kon aantonen), zonder dat dit wordt gecompenseerd door de eventuele voordelen die de nieuwe regeling ten opzichte van de vorige regeling zou bieden op het gebied van de strijd tegen het witwassen van geld en terrorismefinanciering.

In het bijzonder kan het door de Commissie ingeroepen feit dat het moeilijk kan zijn om nauwkeurig vast te stellen in welke gevallen en onder welke voorwaarden er sprake is van een dergelijk legitiem belang, niet rechtvaardigen dat de EU-wetgever bepaalt dat het grote publiek toegang heeft tot de informatie in kwestie. Het EU-Hof voegt hieraan toe dat de facultatieve bepalingen die de lidstaten toestaan het beschikbaar stellen van informatie over uiteindelijk begunstigden afhankelijk te stellen van online registratie en, in uitzonderlijke omstandigheden, uitzonderingen vast te stellen op het recht van het grote publiek op toegang tot die informatie, als zodanig niet aantonen dat er sprake is van een evenwichtige afweging tussen de doelstelling van algemeen belang en de in de artikelen 7 en 8 van het EU-Handvest verankerde grondrechten, en evenmin dat er voldoende waarborgen bestaan die de betrokkenen in staat stellen hun persoonsgegevens doeltreffend te beschermen tegen het risico van misbruik.

Het EU-Hof oordeelt op grond van het voorgaande dat de regeling uit de EU-antiwitwasrichtlijn ongeldig is.

Meer informatie: