Column: Wetenschappelijk of niet-wetenschappelijk, wordt dat de kwestie bij juridisch open access?
Auteurs van korte (juridische) wetenschappelijke werken mogen vandaag de dag die werken om niet beschikbaar stellen aan het publiek, mits dat gebeurt na verloop van een redelijke termijn na de eerste openbaarmaking (artikel 25fa Auteurswet). Fijn dat deze mogelijkheid wettelijk geregeld is, maar het is een optie die vraagt om gedoe. Want wat is 'kort', wat is een werk van 'wetenschap' en wie bepaalt dat, en kun je wel onderscheid maken tussen de rechtswetenschap en de rechtspraktijk?
Schema wetenschappelijke versus vakinformatie
Het gedoe heeft inmiddels een eerste uiting gekregen in de vorm van een mooi schema geproduceerd door—het zal niemand verbazen—de juridische uitgeefwereld. Dat schema, dat helaas nog niet publiek toegankelijk is, maakt duidelijk dat er een strikt onderscheid gemaakt moet worden tussen wetenschappelijke publicaties en vakpublicaties. Als een publicatie wetenschappelijk is, dan kan en mag deze op een zeker moment publiek toegankelijk gemaakt worden. Als voorbeelden worden aangehaald dissertaties, inaugurele redes en preadviezen. De rest—heel veel—valt dus volgens de uitgevers onder vakpublicaties; die zijn niet wetenschappelijk en worden niet publiek toegankelijk gemaakt. Althans, zo lijkt de visie van de juridische uitgevers.
Wetenschap en maatschappelijke relevantie
De juridische uitgevers lijken met het schema 'misbruik' te maken van een 'foutje' in de wet. Althans, ik heb altijd gedacht dat het vreemd is, dat belastingbetalers, de overheid en universiteiten veel geld moeten betalen voor publicaties die met publieke middelen zijn gefinancierd en dat daarom deze open access-regeling in de Auteurswet is opgenomen. De manier van financieren zou naar mijn mening leidend moeten zijn voor het al dan niet op termijn publiek toegankelijk maken van publicaties, niet de wetenschappelijkheid. Het is dan ook vreemd dat de wet spreekt van een 'werk van wetenschap', vooral ook omdat vandaag de dag niet alleen de wetenschappelijkheid van belang is, maar ook de maatschappelijke relevantie. Maar hoe maatschappelijk relevant kan een publicatie worden als deze achter een betaalmuur staat? Ik zou dan ook willen stellen: of een publicatie nu wetenschappelijk is of niet, als deze tot stand is gekomen met behulp van publieke middelen (een ambtenarensalaris bijvoorbeeld) dan zou deze publiek toegankelijk gemaakt moeten worden. De wettekst moet dus eigenlijk zijn:
'De maker van een werk waarvoor het onderzoek geheel of gedeeltelijk met Nederlandse publieke middelen is bekostigd, heeft het recht om dat werk na verloop van een redelijke termijn na de eerste openbaarmaking ervan, om niet beschikbaar te stellen voor het publiek, mits de bron van de eerste openbaarmaking daarbij op duidelijke wijze wordt vermeld.'
Kort werk
De lengte van een werk doet er ook niet toe, dus in mijn voorstel is ook het woord 'kort' verdwenen. Daarmee zijn twee onderdelen geschrapt die tot veel onduidelijkheid en discussie kunnen leiden. Ik hoef daarmee alleen maar te verwijzen naar het schema van de uitgevers waarin als voorbeelden van wetenschappelijk werken worden genoemd dissertaties, inaugurele redes en preadviezen. Als er iets wetenschappelijk en lang is, dan zijn het wel de genoemde voorbeelden. De uitgevers lijken dus de wet op een voor hun gunstige manier uit te leggen. De term 'wetenschap' komt ze goed uit en die wordt dan ook gebruikt om zo weinig mogelijk publicaties publiek toegankelijk te krijgen. De lengte van de publicaties boeit de uitgevers niet veel. Nee, de minst winstgevende publicaties geven ze graag vrij. Dat deze lang zijn doet er niet toe, ze tonen daarmee hun goede wil.
Wetenschappelijke publicatie of vakpublicatie?
En als dan de term 'wetenschap' blijft staan in de wet—en dat zou natuurlijk best kunnen—dan is nog de vraag wie de wetenschappelijkheid bepaalt van een publicatie. De uitgevers, de redactie, een onafhankelijke commissie? Als ik nu kijk naar bijvoorbeeld het Nederlands Juristenblad (NJB) dan staat daar wekelijks \\L3een artikel in waarboven staat 'Wetenschap'. Dat is dan dus het artikel dat enige tijd na publicatie vrijgegeven mag worden als we naar de wet kijken. Het betreft immers een kort wetenschappelijk stuk. De rest van het NJB zal achter slot en grendel blijven, ook al bestaat de redactie louter uit personen die (ook) hoogleraar zijn, en ook al worden veel van die andere niet-wetenschappelijk stukken vaak geschreven door mensen met een universitaire functie, een baan bij de overheid of bij de rechterlijke macht. Wringt hier iets of ligt dat aan mij? Zie helemaal onderaan, als voorbeeld, de functies van de auteurs van de stukken in nummer 40 van het NJB.
Onderscheid rechtswetenschap en rechtspraktijk diffuus
Het strikt scheiden van juridische publicaties op de beschreven wijze is bovendien nogal arbitrair omdat het recht een terrein is waarbij het onderscheid wetenschap en praktijk zeer diffuus is—zo diffuus dat je het onderscheid in teksten niet moet willen maken. Tom Barkhuysen (hoogleraar, tekst niet beschikbaar) schreef ooit in het Nederlands Juristenblad (2010/700) dat juristen, veel beter dan aan een debat over de wetenschappelijkheid van juridische bijdragen, hun energie kunnen besteden aan het lezen en becommentariëren van juridische bijdragen van welk soort dan ook. Met name het gebrek aan (waardering voor) dat laatste baart hem zorgen omdat actie én reactie essentieel zijn voor een goede ontwikkeling van het recht en om door de bomen van de veelheid aan publicaties het bos te kunnen blijven zien. Ik kan het niet beter formuleren, maar wil die discussie dan wel graag gevoerd zien in het publieke domein.
Ook in het Nederlands Juristenblad (2010/705) stelde Sjef Gevers (hoogleraar, tekst niet beschikbaar) dat het onderscheid tussen wetenschappelijke en niet-wetenschappelijke publicaties niet gemaakt moet worden omdat de rechtswetenschapper zich vanwege de rol van het recht binnen de samenleving niet kan beperken tot wetenschap alleen. Het juridische werk is te veel verweven met de rechtstoepassing en -praktijk.
Aart Hendriks (hoogleraar, tekst wel beschikbaar) voegt hier in hetzelfde blad (2010/710) aan toe dat juristen hun stem moeten laten horen bij onmiddellijke bedreigingen voor het recht en de rechtsstaat, maar ook bij andere maatschappelijke gebeurtenissen en ontwikkelingen. En zij moeten in die situaties niet alleen met vakgenoten in discussie treden; het is hun taak wensen en zorgen ook te delen met anderen. Tja, en dat kan niet achter een betaalmuur.
Tot slot haal ik Dirk Visser (hoogleraar, tekst wel beschikbaar) aan die stelt dat het mooi zou zijn als alle wetenschappelijke publicaties uit heden en verleden gratis en voor iedereen op internet beschikbaar gesteld worden (\\L5NJB 2010/728). Daar mag bij betaalde tijdschriften best een periode van betaalde exclusiviteit aan vooraf gaan, om kostendekkking en winst in het uitgeefproces mogelijk te maken, maar na verloop van tijd dient iedere publicatie gratis op internet beschikbaar te komen, aldus Visser.
Ik zeg dan: alle wetenschappelijke publicaties en alle vakpublicaties, mits gefinancierd met publieke middelen. En zet dit het businessmodel van de juridische uitgevers onder druk? Ja, natuurlijk. Maar een muzikant verkoopt ook geen cd meer en er wordt, gelukkig, nog steeds muziek gemaakt.
Auteurs en functies NJB 2016 nummer 40:
T. Barkhuysen - hoogleraar/advocaat
J.E. van den Brink - hoogleraar
W. den Ouden - hoogleraar
S. Meijer - universitair docent
J.A.A.C. Claessen - universitair docent
E.F.J.C. van Ginneken - universitair docent
J.W. Ouwerkerk - hoogleraar
W.H.A.C.M. Bouwens - hoogleraar
T.A. van Amsterdam - (bijna) advocaat