Steeds meer juridisch materiaal is vrij toegankelijk. Op deze pagina treft u een overzicht aan van (900+) publiek toegankelijke juridische proefschriften en oraties. Gebruik Ctrl+F om te zoeken. Uw proefschrift of oratie toevoegen? Mail de redactie.
This study examines the different functions of international courts and tribunals. The question is whether international courts and tribunals do, in fact, perform a multiplicity of judicial functions and, if so, how these judicial functions are shaped in practice. A selection of cases from the International Court of Justice (ICJ), the International Tribunal for the Law of the Sea (ITLOS) and the Appellate Body of the World Trade Organization (WTOAB) is subjected to a systematic analysis.
Een overkoepelende studie naar de rol van de wezenlijke wijziging in het aanbestedingsrecht. Dit leerstuk speelt in alle stadia van aanbestedingen een rol. Thema's als wijzigingsclausules, herhalingsopdrachten, wijzigingen tijdens de aanbestedingsprocedure, de noodzaak om aanbestede overeenkomsten conform objectieve maatstaven uit te leggen, ontwikkelingen op het gebied van transparantie bij wijzigingen en wijzigingen in relatie tot onvoorziene, kostenverhogende omstandigheden komen aan bod. Tevens worden de verschillende consequenties besproken die een wezenlijke wijziging van een aanbestede overeenkomst kan hebben.
An asymmetric clause allows one party to sue another party in any jurisdiction and at the same time restricts the other party to sue in only one exclusive jurisdiction. Asymmetric jurisdiction clauses are commonplace in financing documents, such as loan agreements and guarantees. The Brussels I-bis Regulation on jurisdiction and the recognition and enforcement of judgments in civil and commercial matters remains the most significant legal instrument for procedural law in the EU, providing the cornerstone for questions of international jurisdiction. This PhD-thesis analyses the status and operation of asymmetric jurisdiction agreements under Brussels I-bis — and argues that asymmetric clauses are compatible with the Brussels regime, but that there are some difficulties with the lex fori prorogati and the provisions on lis pendens.
Pandrecht op aandelen is de laatste jaren toegenomen, met name in het kader van herstructureringen. Tot op heden ontbrak het echter aan een studie die de ontwikkelingen op een systematische wijze in kaart brengt, van verpanding tot uitwinning. De analyses in dit proefschrift gaan verder dan enkel het klassieke vermogensrecht en vennootschapsrecht. Ze strekken zich uit tot het fiscale recht, het jaarrekeningenrecht en het medezeggenschapsrecht. Hiermee wordt een compleet beeld geschetst van de rechtsgebieden die raken aan het pandrecht op aandelen.
Ziekte door werken met chroomhoudende verf, aardbevingsschade in Groningen, lekkende borstimplantaten, seksueel misbruik in de kerk: voorbeelden van schade die door één of enkele partijen wordt berokkend aan vele benadeelden. Bij de afwikkeling van massaschade wordt het recht geconfronteerd met deze grote aantallen en worden collectieve procedures opgetuigd. Hoe ervaren benadeelden deze collectieve afwikkelingstrajecten? Wat zijn de drijfveren van gedupeerden om een massaschadetraject in te gaan? Waar juristen vaak in termen van financiële compensatie denken, blijken er bij benadeelden veel meer motieven — van immateriële aard — te spelen.
Deze dissertatie behandelt de belangrijkste aspecten van vergoedingen in het Nederlandse huwelijksvermogensrecht. De studie sluit aan bij de recente moderniseringsgolven in ons huwelijksvermogensrecht en besteedt aandacht aan vermogensverschuivingen en de gronden daarvoor.
Met behulp van het levenstestament kunnen mensen sinds 2010 voorbereidingen treffen voor (een mogelijke periode van) wilsonbekwaamheid — bijvoorbeeld door dementie. In het levenstestament worden dan wensen, voorkeuren en instructies opgenomen die betrekking hebben op financiële, medische en/of persoonlijke zaken. In veel gevallen wordt een vertegenwoordiger aangewezen die toeziet op de uitvoering. Hoewel dit instrument steeds populairder wordt, bestaat er nog geen specifiek wettelijk kader. Ook was weinig bekend over de toepassing in de praktijk. Centraal in dit promotieonderzoek staat de vraag of het recht op autonomie en het recht op bescherming voldoende worden gewaarborgd binnen de huidige regulering.
Online Dispute Resolution (ODR) has the potential to increase consumers' access to redress. At the same time, the quality of consumers' ODR procedures remains a challenge. Transparency is difficult to achieve, especially when algorithmic software is used, and a fair procedure cannot always be safeguarded in text-based online proceedings. This PhD thesis explores what procedural standards should be in place.
De EU ziet in de overgang van bezit naar gebruik van vervoermiddelen een belangrijke sleutel om de mobiliteit te verduurzamen. Maar welke rechten heb je als gebruiker van een deelscooters of private-lease auto? Josje de Vogel deed onderzoek en spitte onder andere door de algemene voorwaarden van tal van aanbieders in Nederland, Frankrijk, Duitsland en België.
In het gezondheidsrecht wordt de vrije artsenkeuze gezien als een fundamenteel patiëntenrecht. Echter, in rechtsbronnen wordt de grondslag van het recht op vrije artsenkeuze nauwelijks benoemd. In dit proefschrift wordt uitgewerkt wat de gevolgen zijn van het recht op vrije artsenkeuze binnen de Zorgverzekeringswet, de Wet langdurige zorg, Jeugdwet en Wet maatschappelijke ondersteuning 2015. Ook wordt aandacht besteed aan de vraag in hoeverre personen die gedwongen zorg ontvangen — op grond van de Wet zorg en dwang en de Wet verplichte GGZ — het recht hebben om te kiezen. Daarnaast wordt het thema keuzevrijheid in de context van het sociaal domein bezien; inclusief keuzevrijheid in relatie tot het persoonsgebonden budget.
De eerste uitgebreide studie naar de actuele zeggenschapsrechten van schuldeisers in faillissement, de
pre-pack en de WHOA. Vanwege de prominente rol die schuldeisersbelangen spelen in insolventieprocedures, ligt het voor de hand dat schuldeisers veel mogelijkheden hebben om invloed uit te oefenen op het insolventieproces. De praktijk laat echter een ander beeld zien: schuldeisers hebben weinig zeggenschapsrechten waarmee op effectieve wijze invloed uitgeoefend kan worden op het proces. Om dit thema in perspectief te plaatsen, worden schuldeisersbelangen afgezet tegen belangen van anderen – waaronder maatschappelijke belangen – en wordt ingegaan op de informatiepositie van schuldeisers.
Voor een goed functionerende arbeidsmarkt is het van belang dat (ontslagen) werknemers eenvoudig een overgang naar ander betaald werk kunnen maken. Deze overgangen worden door de wetgever van-werk-naar-werk-transities genoemd. Sinds 2015 kennen wij — dankzij de Wet werk en zekerheid — de transitievergoeding, bedoeld als ontslagcompensatie en als middel om een van-werk-naar-werk-transitie te faciliteren. In dit promotieonderzoek staat de transitiefunctie in ontslag- en werkloosheidsrechtelijke regelingen centraal. Hoe heeft deze functie zich ontwikkeld en wat is de positie, omvang en wenselijkheid van deze functie in het sociaal recht?
Dit proefschrift bevat een model voor de uitleg van overeenkomsten in het licht van regelgeving, rechtspraak en doctrine. In geval van een uitlegdispuut biedt het model handvatten. Methoden, factoren en gezichtspunten die richtinggevend zijn bij de uitleg worden geïdentificeerd. Ook is er aandacht voor de rol van het bewijsrecht bij de uitleg van overeenkomsten, inclusief arbitrale aspecten. Vervolgens wordt het aan het Nederlandse recht ontleende model vergeleken met buitenlandse wet- en regelgeving, rechtspraak en literatuur. Gekeken wordt naar het Engelse en het Franse recht en naar transnationale beginselen (PECL, DCFR en PICC). Het aan het Nederlandse recht ontleende model wordt daarmee verfijnd.
In het faillissementsrecht geldt het beginsel van de gelijkheid schuldeisers. Dit beginsel komt tot uitdrukking in diverse concrete regels — en uitzonderingen — die in dit proefschrift aan bod komen. Hierbij wordt nader ingezoomd op de (mogelijke) rol van zowel het beginsel van de gelijkheid van schuldeisers als de paritas creditorum in de schemerperiode voorafgaand aan faillissementen, tijdens de beheerfase en tijdens de verdelingsfase van faillissementen.
Binnen de EU worden diverse rechtsgronden benut voor gebruik van gezondheidsgegevens voor wetenschappelijk onderzoek. Hoewel de AVG een geharmoniseerde gegevensbeschermingswetgeving beoogt, wordt deze doelstelling niet behaald voor wat betreft het delen van gezondheidsgegevens. Internationale samenwerking wordt hierdoor belemmerd. Waar vinden we een billijk evenwicht tussen bescherming van persoonsgegevens en medisch onderzoek in algemeen belang?
Corporate governance van Europese ondernemingen draait niet langer uitsluitend om financiële prestaties of naleving van wet- en regelgeving. Steeds vaker worden normatieve vragen en samenwerking met belanghebbenden rond (lokale) ecosystemen onderdeel geacht van de governance. Onder druk van de klimaatwetenschap en burgeractivisme neigt corporate governance steeds meer naar ecosystem stewardship. In dit proefschrift wordt ingegaan op actuele discussies in het Nederlandse en internationele ondernemingsrecht over de noodzaak tot hervorming van kernbegrippen in corporate governance — waaronder de zorgplichten van bestuurders en de rol van belanghebbenden.
Standaardessentiële octrooien (SEPs) zijn een cruciaal aspect van moderne technologie, een onzichtbare lijm die apparaten helpt elkaars taal te begrijpen, waardoor uw elektronica interoperabel wordt. Een octrooi op een dergelijke technologie is paradoxaal: terwijl patenten juridische bescherming bieden en gebruik door derden beperkt, kan iets pas een standaard worden (en daarmee de interoperabiliteit optimaal dienen) als zo veel mogelijk partijen dezelfde technologie gebruiken. Deze tegenstelling kan leiden tot geschillen over licenties. Dit is waar het mededingingsrecht tussenbeide komt.
Het verkiezingsproces moet aan een aantal fundamentele uitgangspunten voldoen. Die uitgangspunten volgen onder meer uit rechtspraak van het EHRM, uit de Grondwet en uit de Kieswet. De uitgangspunten vullen elkaar aan, maar staan soms ook op gespannen voet met elkaar. Aan een overzicht heeft het tot nog toe ontbroken. Met dit proefschrift wordt in die leemte voorzien. Besproken wordt de rol van het democratieprincipe, het grondrechtelijke karakter van het kiesrecht, het kiesstelsel en politieke partijen bij het vormengeven van verkiezingsregulering. Daarbij wordt ingegaan op actuele onderwerpen, zoals nieuwe Europese regelgeving omtrent online verkiezingscampagnes, nieuwe wetgeving op het gebied van partijfinanciering (o.a. giftenplafond, verbod op buitenlandse giften), de steeds weer oplaaiende discussie over de herziening van het Nederlandse kiesstelsel en nieuwe regels die de betrouwbaarheid van de verkiezingsuitslag moeten verbeteren.
Klachtdelicten zijn strafbare feiten waarvan vervolging pas is toegelaten nadat een klachtgerechtigde — in de regel het slachtoffer — via een aangifte kenbaar heeft gemaakt prijs te stellen op die vervolging. Dit geldt bijvoorbeeld voor de misdrijven afdreiging (chantage), belediging en belaging. Dit proefschrift analyseert de functie en plaats van klachtdelicten in ons strafrechtelijk bestel. De huidige regeling van klachtdelicten voert terug op het eerste Wetboek van Strafrecht uit 1886. Sindsdien is de regeling niet ten gronde onderzocht. Zo is het de vraag of de verdeling van de regeling van klachtdelicten in een materieelrechtelijk deel (in het Wetboek van Strafrecht) en een formeelrechtelijk deel (in het Wetboek van Strafvordering) op goede gronden is gestoeld. Ook dringt zich de vraag op hoe de toepassing van het klachtvereiste zich verhoudt tot fundamentele grondbeginselen als het vervolgingsmonopolie en het opportuniteitsbeginsel. Het onderzoek leidt tot de conclusie dat klachtdelicten wettelijk wezenlijk anders zouden moeten worden ingebed.
Risk profiling can (for example) be used to predict the chance of someone committing a crime in the future, to identify suspects, or to ascertain in which location a crime is likely to be committed. How does the regulatory framework — comprising of European data protection law, European non-discrimination law and Dutch criminal procedural law — regulate risk profiling conducted by national law enforcement actors and to what extent does this framework provide adequate fundamental rights protection?
Hoe is de wettelijke normering van kwaliteit van zorgverlening door academische ziekenhuizen en universitaire medisch centra vastgelegd en wat houdt die
normering in? Welke normen leveren de domeinen corporate, health care, clinical en
shared governance op voor de samenwerking tussen bestuurders en medisch
professionals? Welke wettelijke eisen worden gesteld aan de interne actoren van een
academisch ziekenhuis/UMC? En welke eisen stelt de toepasselijke regelgeving aan medische professionals voor wat betreft te leveren 'goede zorg'?
Pandbelening is een transactie waarbij de pandbelener een roerende zaak (zoals sieraden, elektronica, of muziekinstrumenten) in de macht van het pandhuis brengt. Als tegenprestatie wordt door het pandhuis aan de pandbelener een geldsom verstrekt. Pandbelening bestaat sinds de 13e eeuw en voorziet in een behoefte van mensen die acuut geld nodig hebben. In 2014 is in Titel 7.2D BW een regeling voor pandbelening ingevoerd, waarbij de (verouderde) Pandhuiswet uit 1910 werd vervangen. In dit proefschrift wordt de regeling van pandbelening in Titel 7.2D BW bezien binnen het systeem van het vermogensrecht. Onderzocht wordt of de regeling voorziet in een evenwichtige bescherming van de belangen van betrokken partijen.
Online behavioral advertising (OBA) is a form of advertising that relies on data about users' behavior (for example clicks, likes, reposts) and uses artificial intelligence to place ads that users may be interested in. The EU heavily regulates OBA, requiring, for example, that companies have users' consent before their surveillance. Yet, the industry is incentivized to acquire consumers' consent by any means necessary, often through manipulation. This thesis builds a framework of manipulation, describes consumer manipulation via OBA, constructs a theory of the harms of this phenomenon, and analyses its boundaries in the EU legal framework.
Een groeiend aantal bestuursorganen — en toezichthoudende instanties in het bijzonder — gebruikt algoritmen in de hoop effectiever en efficiënter te werken. Op terreinen als voedselveiligheid moet de Nederlandse toezichthouder wel 100.000 bedrijven inspecteren, met een klein aantal inspecteurs. De instanties zijn daarom sterk afhankelijk van het identificeren van bedrijven met een hoog risico op overtredingen. Zij hopen dat ontwerp en inzet van algoritmen de beoordeling van risico's kunnen ondersteunen en verbeteren. In dit proefschrift wordt onderzocht hoe toezichthoudende instanties de mogelijkheden van algoritmen in de praktijk (proberen te) benutten.
Benoemingen tot Minister van Staat hebben een exclusief karakter en er is weinig over bekend, ook vanuit officiële bronnen. Wie komen er voor in aanmerking en wat doet zo'n minister eigenlijk? Tot op heden is naar de benoemingen tot en de rol van Ministers van Staat nog geen samenhangend onderzoek gedaan, terwijl deze staatkundige 'figuur' al meer dan 200 jaar als een rode draad door ons staatsbestel loopt. In deze studie wordt de Minister van Staat bezien vanuit constitutioneel-historisch en rechtswetenschappelijk perspectief. Welke ontwikkeling heeft het ministerschap van Staat doorgemaakt, wat behelst het feitelijk en hoe is dit in andere landen geregeld?
Zorgverzekeraars sluiten ten behoeve van ruim driekwart van hun verzekerden zorginkoopovereenkomsten met zorgaanbieders. Daarbij geldt een grote mate van contractsvrijheid, maar de overheid bepaalt in een regelgevend kader de randvoorwaarden — en houdt toezicht. De rechten en verplichtingen van zorgverzekeraars en zorgaanbieders in dit gemengde publiek-privaatrechtelijke kader zijn het onderwerp van dit proefschrift. Zorginkoopovereenkomsten worden civielrechtelijk geduid: op zichzelf en in verhouding tot de zorgverzekering en de geneeskundige behandelingsovereenkomst. Het proefschrift biedt een analyse van de doorwerking van regelgeving, zoals de Zorgverzekeringswet en de Wet marktordening gezondheidszorg, de daarop gebaseerde lagere regelgeving en de uitoefening van de bevoegdheden van de Nederlandse Zorgautoriteit bij aanmerkelijke marktmacht in de (pre-)contractuele verhouding.
Een 16- of 17-jarige scholier van een mbo-school die een paar dagen ziek thuis zit en daardoor lessen mist: de Leerplichtwet eist dat de leerling aangeeft wat hem mankeert, om niet te worden vervolgd door de leerplichtambtenaar. Het registreren van de aard van de ziekte schendt echter de privacy. In dit proefschrift onderzoekt Maud van Erp of en hoe de wet- en regelgeving van het middelbaar beroepsonderwijs in overeenstemming gebracht kan worden met het privacyrecht.
Leraren in het primair en voortgezet onderwijs en docenten in het middelbaar beroeps- en hoger onderwijs hebben bij het lesgeven een zekere mate van autonomie. Uit onderwijswetten vloeit voort dat de leraar verantwoordelijkheid draagt voor – en daarmee ook voldoende zeggenschap dient te hebben over – het vakinhoudelijke, vakdidactische en pedagogische proces binnen de school. Anderzijds komt aan het bevoegd gezag van de school op grond van artikel 23 Grondwet de vrijheid van inrichting toe; het bevoegd gezag maakt dan ook beleid, stelt regels op en geeft de leraar instructies. In dit proefschrift wordt de vraag gesteld hoe ver de autonomie reikt.
Het Nederlandse verzekeringsrecht (titel 7.17 BW) bevat enkele bepalingen die exclusief van toepassing zijn op levensverzekeringen. Qua formulering en qua inhoud wijken deze bepalingen sterk af van de bepalingen in het algemene gedeelte van titel 7.17 BW. Dat leidt tot onduidelijkheden en biedt onvoldoende bescherming aan de bij de levensverzekering betrokken derde-belanghebbenden. De promovenda richt zich onder meer op de verjaringsregeling van artikel 7:985 BW. Op grond van dit artikel begint de verjaringstermijn van een rechtsvordering tot het doen van een uitkering te lopen op het moment dat de uitkering uit de levensverzekering opeisbaar is geworden. In het algemene deel van titel 7.17 BW (artikel 7:942 BW) heeft de wetgever evenwel voor een ander aanvangsmoment van de verjaringstermijn gekozen, namelijk het moment waarop de begunstigde bekend is geworden met de opeisbaarheid van de uitkering. Dit past beter bij een levensverzekeringsovereenkomst.
Victim-offender mediation (VOM) in criminal cases is a growing judicial practice in Europe and abroad. In VOM victim and offender have a conversation in presence of a trained mediator. This process can help victims to recover and offenders to take responsibility, make amends and decrease their risk of reoffending. Despite the demonstrated favorable link between VOM and recidivism, no empirical research exists that has addressed why and how participation in VOM reduces reoffending compared to non-participation. This dissertation aims to open the 'black-box' of victim offender mediation and to unravel how and why participation in mediation is related to a lower risk of reoffending. It examines if participation in Dutch mediation practices is related to a lower risk of reoffending, which psychological change might underlie this behavior change and which elements of mediation might explain these outcomes.
Welke rechten en verplichtingen blijven eventueel nog bestaan, nadat een arbeidsovereenkomst is geëindigd? In dit proefschrift staat de postcontractuele rechtsverhouding tussen werkgever en werknemer centraal. Onderzocht wordt wat de rechtsverhouding tussen de ex-werknemer en de ex-werkgever inhoudt. Onderwerpen die daarbij aan bod komen zijn zorgvuldigheidsverbintenissen, zorg- en beloningsverbintenissen, het wijzigingsvraagstuk en medezeggenschap. Beoogd wordt een totaaloverzicht te bieden van de rechtsverhouding tussen ex-werkgevers en ex-werknemers, zowel ten aanzien van het arbeidsrecht als het pensioenrecht.
Deze dissertatie biedt een analyse van wetgeving en rechtspraak rond werkgeverschap van concerns, waarbij vele arbeidsrechtelijke thema's de revue passeren — waaronder overgang van onderneming, herplaatsing, opvolgend werkgeverschap en beloning, de invloed van de EU-verkeersvrijheden en het IPR. In Nederland is de werkgever niet het concern, maar de individuele concernvennootschap waarmee de werknemer de arbeidsovereenkomst is aangegaan. Dit neemt niet weg dat het concern een rol speelt bij het bepalen van de rechten en plichten die voortvloeien uit de arbeidsovereenkomst. De benadering is echter casuïstisch en gefragmenteerd. De Nederlandse wetgever en rechter beschouwen steeds verschillende omstandigheden als relevant om rechtsgevolgen te verbinden aan de concernverhouding, zonder dat duidelijk is waarom. Nederland moet bovendien rekening houden met het Europese recht, waarin ook op verschillende manieren omgaat met het concern wordt omgegaan.
Een regeling om gevaarzettende organisaties te kunnen verbieden is essentieel om de samenleving te beschermen, maar druist in tegen de grondwettelijke verenigingsvrijheid. Joep Koornstra beantwoordt in zijn onderzoek de vraag of de Nederlandse verbodsregeling voldoet aan de grondwettelijke en internationaalrechtelijke eisen voor het beperken van de verenigingsvrijheid. Hij concludeert dat dit lang niet altijd het geval is. De criteria voor het verbieden van organisaties zijn te weinig welbepaald en de formulering van de (strafrechtelijke) rechtsgevolgen van een verbodenverklaring mist de nodige scherpte.
Belangenverstrengeling, vriendjespolitiek en omkoping zijn uit den boze en leiden tot niet-integere besluitvorming. Voor integer en onafhankelijk handelen door bestuurders zijn in de wet verschillende regels vastgelegd, maar hoe toetsen we integriteit en hoe veel bescherming biedt de wet? Dit proefschrift brengt in kaart in welk rechtsstatelijk spanningsveld integriteitsnormen opereren, hoe deze normen zich tot elkaar verhouden en hoe de normen moeten worden uitgelegd.
Bij de uitvoering van publieke taken handelen overheden vaak op grond van een bureaucratische rationaliteit. De centrale aandacht gaat daarbij niet primair uit naar principiële juridische normen, maar naar te behalen resultaten. De toeslagenaffaire illustreert wat er dan kan gebeuren. Een meer 'responsief bestuursrecht' kan soelaas bieden. Eind 2022 verscheen evenwel een scherpzinnig proefschrift waarin een alternatieve hervormingsrichting wordt verkend. Bob
Assink pleit voor de herwaardering van algemene rechtshandhaving als een centraal doel van het bestuursprocesrecht. Daarbij past een procesmodel dat bestuursrechtswetenschappers van oudsher aanduiden als het recours objectif, oftewel de objectieve rechtsgang. Assink werpt een historische, actuele én toekomstige blik op de bestuursrechtelijke beroepsprocedure. De studie plaatst ontwikkelingen in de bestuursrechtspraak in een breder perspectief en is daarmee van waarde voor het fundamenteel doordenken van de rol van de bestuursrechter in de trias politica.
The EU Return Directive lays down minimum standards and procedures concerning the return of third-country nationals (non-EU nationals) illegally residing in a member State. To actually effectuate their return, the Return Directive provides for several instruments, such as the return decision, the entry ban and the possibility of detention. In this study, the author has researched the merger of criminal law with immigration law, known as the crimmigration phenomenon, in relation to the EU Return Directive. He has systematically assessed whether these EU instruments apply to the enforcement of the return rules and if they meet return policy or require adaptation in the light of primary and
secondary EU law, as well as the European Convention on Human Rights.
In the context of the accountability of international organisations, this PhD thesis focuses on the obligation of the United Nations - like many other organisations - to 'make provisions for appropriate modes of settlement of [...] disputes of a private law character' to which it is a party - and considers the liability of international organisations towards private parties (excluding the personnel of the organisation). As a rule, when an international organisation is sued before a domestic court, the former can claim immunity from jurisdiction. Accordingly, the dispute cannot be adjudicated by such a court. This is an essential safeguard to the independence of international organisations. At the same time, international organisations are often under treaty obligations to provide alternative remedies for the settlement of disputes of a ‘private law character’. It is submitted that in discharging this obligation, organisations should adopt a systematic approach in conformity with the rule of law.
Arbiters dienen onafhankelijk en onpartijdig te zijn: daarover bestaat geen discussie. Minder duidelijk is wat dit precies behelst. In dit proefschrift wordt daarom ingegaan op een aantal vraagstukken rond de verplichting tot onafhankelijkheid en onpartijdigheid voor arbiters. Daarnaast wordt gekeken hoe onafhankelijkheid en onpartijdigheid in arbitrale wet- en regelgeving en in jurisprudentie is ingevuld. Tien factoren die de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van arbiters kunnen beïnvloeden komen aan bod. Ook is er oog voor nieuwe vragen rond dit thema. Zo wordt ingegaan op issue conflicts en wordt besproken in hoeverre factoren als gender, religie of politieke overtuiging een rol kunnen spelen bij onafhankelijkheid en onpartijdigheid.
Een erfdienstbaarheid is een beperkt zakelijk recht waarmee de verhouding tussen twee of meer erven (in beginsel blijvend) wordt geregeld. De afgelopen jaren is meermaals bepleit om de algemene beperking dat erfdienstbaarheden niet tot een doen mogen verplichten, te schrappen uit het BW. Tegenstanders van een dergelijke hervorming vrezen voor nieuwe vormen van horigheid. Aan de hand van vergelijking van het Romeinse, Duitse, Franse en Schotse met het Nederlandse recht wordt in dit proefschrift onderzocht of een algemene voorziening voor 'doe-verplichtingen' in erfdienstbaarheden kan worden ingepast in het goederenrechtelijke systeem van ons burgerlijk wetboek.
In hoeverre heeft koude uitsluiting nog recht van bestaan? Echtgenoten delen bij koude uitsluiting namelijk niet in elkaars vermogen(sgroei) en dit kan bij echtscheiding leiden tot nadelige gevolgen. In het kader van dit onderzoek wordt een materiële definitie van koude uitsluiting gehanteerd. In de kern zijn er twee redenen dat deze nadelige gevolgen ontstaan. Ten eerste vereist koude uitsluiting dat echtgenoten zich zakelijk naar elkaar opstellen; een onzakelijke opstelling kan er onder meer toe leiden dat gaandeweg het huwelijk een ongelijke taakverdeling ontstaat. Ten tweede leidt het notariële vormvereiste bij het aangaan en wijzigen van huwelijkse voorwaarden ertoe dat de voorwaarden een statisch karakter hebben, omdat de drempel voor aanpassingen hoog is.
Dit promotieonderzoek plaatst Nederlandse uitlegregels en -principes zoals bestuursrechtelijke motivering en medisch informed consent in een kritisch kader. Beide ‘uitlegparadigma’s’ worden als voorbeeld opgevoerd in het discours over hoe algoritmisch black box decision making uitlegbaar moet worden gemaakt. Het onderzoek legt bloot hoe bestaande regels onvoldoende zien op het type onrecht waarvoor men (terecht) vreest in geautomatiseerde tijden - zoals discriminatie wegens gebrek aan inzicht in geautomatiseerde beslisprocessen.
Dit proefschrift gaat over intra-EU-arbeidskrachten en de arbeidsrechtelijke (schijn)constructies op basis waarvan zij in Nederland werken. In hoeverre werken intra-EU-arbeidskrachten in Nederland op basis van arbeidsrechtelijke (schijn)constructies die hen (financieel) benadelen en wat zijn hun ervaringen met arbeidsvoorwaarden en arbeidsomstandigheden?
Door ontwikkelingen op het gebied van reproductieve biotechnologie kan steeds nauwkeuriger worden bepaald welke genetische eigenschappen een toekomstig kind zal hebben — en of het kind überhaupt geboren zal worden. Dit brengt allerlei juridische vraagstukken met zich mee, te beginnen met de vraag wat de belangen zijn van het toekomstige kind.
This dissertation investigates whether the right of access to personal data is effective in practice. To this end it studies legislative history and decisions by the European Court of Justice — as well as national courts and supervisory authorities. The study offers insights into how citizens, supervisory authorities, civil society and data protection officers experience the right of access to personal data in everyday practice. The introduction of the right of access to personal data has the aim of allowing people to defend their rights and interests. This aim is however only partially met — because of low levels of compliance by controllers and lenient enforcement by regulators.
Aan de hand van twee fundamentele en drie praktijkgerichte onderzoeksvragen wordt de puzzel rond de positie van de schadedeskundigen gelegd. Waardevol voor iedereen die zich bezighoudt met grondbeleid/grondzaken en gebiedsontwikkeling en overheidsaansprakelijkheid. Er wordt aandacht besteed aan:
• de historische herkomst van de schadedeskundige;
• de wijze waarop diens rol verschilt van andere juridische deskundigen;
• de kwalificaties waarover schadedeskundigen moeten beschikken en de controle daarop, en
• de wijze waarop rechters omgaan met (klachten over) schadedeskundigen.
Het Europese non-food productveiligheidsrecht bevat productnormen die veelal als publiekrechtelijk worden bestempeld. Bij de harmonisatie gebruikt de Europese wetgever verschillende soorten productnormen, namelijk bindende eisen in richtlijnen en verordeningen en niet-bindende Europese normalisatienormen. De literatuur neemt aan dat Europese productnormen ook invloed kunnen hebben op de privaatrechtelijke normen die gelden in rechtsverhoudingen tussen bijvoorbeeld de eindgebruiker van het product en andere partijen in de handelsketen, alsmede tussen concurrenten. Dit onderzoek beantwoordt de vraag wat de exacte betekenis is van Europese productnormen voor privaatrechtelijke normstelling. Wanneer is een productnorm slechts één van de relevante omstandigheden bij de formulering van een privaatrechtelijke norm? Wanneer vult een productnorm een privaatrechtelijke norm grotendeels in, zodanig dat de productnorm het uitgangspunt vormt? En van welke omstandigheden en factoren is deze betekenis afhankelijk?
Dit proefschrift gaat over het verbintenisrechtelijke beschermingsniveau van de kleine opdrachtnemer ten aanzien van de thema’s loon, aansprakelijkheid en opzegging. Op de verhouding tussen deze zelfstandig ondernemer en een niet-particuliere opdrachtgever zijn in principe geen beschermende rechtsregels van toepassing. Dit uitgangspunt wordt ten aanzien van een aantal opdrachtnemers als een steeds urgenter maatschappelijk probleem gezien, terwijl er ook een heel arsenaal is aan opdrachtnemers die niet of minder in een kwetsbare positie (lijken te) verkeren. Hierdoor is het vinden van regels voor opdrachtnemers ten aanzien van zowel het huidige als toekomstige recht uiterst complex. In dit kader analyseert de auteur per thema: de regeling inzake de opdracht, de bijzondere rechtsregels die van toepassing zijn verklaard op de overeenkomst van opdracht, de (open) normen die uit het algemene verbintenissenrecht voortvloeien en (ter inspiratie) de bepalingen die gelden voor de werknemer, aannemer, handelsagent en huurder. De resultaten van dit onderzoek bieden niet alleen een inkijk in het verbintenisrechtelijke beschermingsniveau van de kleine opdrachtnemer, maar maken ook een gefundeerde afweging mogelijk ten aanzien van de vraag of dit beschermingsniveau wenselijk en gerechtvaardigd is.
Overheidsjuristen zijn zowel jurist als ambtenaar: als jurist zijn zij bezig met het proces van rechtsvinding en als ambtenaar proberen zij daar naar te handelen. Die verhouding kan onder spanning komen te staan — en leidde in feite tot het toeslagenschandaal, de PAS-uitspraak en de Urgenda-uitspraak. Wubbo Wierenga verzamelde via observatie, interviews en een enquête informatie over de manier waarop circa 500 Nederlandse overheidsjuristen vormgeven aan hun dubbele opdracht. Hij constateert onder meer dat correcte adviezen van juristen niet altijd leiden tot juridisch goed doortimmerd overheidshandelen. Hoe overheidsjuristen dit kunnen voorkomen, is een belangrijke vraag voor de beroepsgroep.
Hoe is het om letsel bij een ander te hebben veroorzaakt? Of daarvoor aansprakelijk te worden gesteld? Hoe verhouden letselveroorzakers zich tot slachtoffer? Wat merken zij van de afwikkeling van de letselschadeclaim? Wat brengt de letselveroorzakende gebeurtenis verder bij hen teweeg? En wat kunnen letselschadejuristen leren van de ervaringen van veroorzakers? Deze interviewstudie maakt zichtbaar dat er mogelijkheden zijn om veroorzakers te laten bijdragen aan het immateriële herstel van letselschadeslachtoffers.
Bij de afwikkeling van nalatenschappen treden vaak schrijnende situaties op. Het huidige erfrecht biedt onvoldoende bescherming aan gezinsleden van overledenen. Zo heeft de ongehuwde samenwoner vrijwel geen rechten als de overledene niets geregeld heeft. Ook andere, vooral niet-traditionele situaties leiden vaak tot onredelijke uitkomsten, bijvoorbeeld als sprake is van echtscheiding, de aanwezigheid van kinderen uit meerdere relaties of meerouderschap. Dit proefschrift onderzoekt de dwingende erfrechtelijke bescherming van naasten. Geanalyseerd wordt in hoeverre leden van zowel traditionele als niet-traditionele gezinnen beschermd moeten worden in het erfrecht. Middels stappenplannen wordt helder in hoeverre iemand aanspraak kan maken op een specifiek ander wettelijk recht.
In dit onderzoek wordt bekeken wat de verschillen zijn in het recht (met name het rechtspersonen-, faillissements- en zekerhedenrecht) van de EU-Lidstaten in relatie tot financiering van internationale concerns. Uitgangspunt vormt een concern met onderdelen in Nederland, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk. Deze situatie wordt vergeleken met een concern uit de Verenigde Staten, omdat het recht daar uniformer is. Als financiers gelden banken en leveranciers (via leverancierskrediet). Een bank kan alle concernonderdelen aanspreken op nakoming van afspraken; een leverancier slechts één concernonderdeel. In de EU kunnen financiers bovendien te maken hebben met verschillen in recht. Moet het recht in de EU uniformer worden, of moeten Lidstaten zelf keuzes kunnen blijven maken? Specifieker: leidt meer uniformiteit tot een betere verdeling van transactiekosten tussen partijen?
Datalekken kunnen schade opleveren, evenals boetes en slechte pers. Er is dan ook sterk behoefte aan duidelijkheid over regelgeving en verplichtingen op het gebied van beveiliging van persoonsgegevens. Dit proefschrift gaat in op de relevante AVG-bepalingen. Artikel 5 lid 1 onder f en artikel 32 AVG bepalen in open bewoordingen dat persoonsgegevens moeten worden beveiligd. Hoe moet dit feitelijk worden ingevuld? Er bestaat vrijwel geen jurisprudentie rond dit onderwerp. Voornoemde AVG-bepalingen worden om die reden bekeken vanuit verschillende invalshoeken, waaronder de geschiedenis van het Europese persoonsgegevensbeschermingsrecht, de doelstellingen en de systematiek van de AVG, vergelijkbare normen uit andere Unierechtelijke regelingen — én vanuit de feitelijke informatiebeveiligingspraktijk.
Dit proefschrift gaat over de historische ontwikkeling van aansprakelijkheid voor onrechtmatige rechtspraak. Kan iemand schadevergoeding krijgen wegens een fout in een rechterlijk oordeel? Nee, lijkt het antwoord. De Staat is niet aansprakelijk, noch zijn rechters in persoon dat. Vroeger was dat anders. 'Verhaal op de rechter' was in bepaalde
gevallen mogelijk. Er was zelfs een wetsbepaling voor, die verdween in de 19e eeuw. Sindsdien zou uit
jurisprudentie moeten blijken wat onder onrechtmatige rechtspraak verstaan zou moeten worden. De Hoge Raad heeft echter weinig arresten gewezen over dit onderwerp, waardoor in Nederland geen gedetailleerd leerstuk over onrechtmatige rechtspraak bestaat. Vóór 2009 was aansprakelijkheid voor onrechtmatige rechtspraak zelfs schier
ondenkbaar. De Hoge Raad lijkt daar met de Greenworld- en Qnow-arresten van 2009 en 2016 anders over te zijn gaan denken, maar die zaken draaien strikt genomen niet om onrechtmatige rechtspraak, maar om onrechtmatige arbitrage. Impliceren deze arresten een koerswijziging?
Veel aansprakelijkheidsprocedures draaien om de vraag of de dader in strijd met een ongeschreven zorgvuldigheidsnorm heeft gehandeld. Kennis vervult daarbij een sleutelrol. Kennis is immers in veel gevallen vereist om gedrag als onrechtmatig te kunnen aanmerken. Is de vereiste kennis niet aan te tonen aan de kant van degene die zich vermeend onrechtmatig heeft gedragen, dan kan het zijn dat personen uit diens kring (adviseurs of familieleden) relevante (externe) kennis hebben. Door die toerekening van (externe) kennis kan het gedrag van de dader alsnog als onrechtmatig worden aangemerkt.
In dit proefschrift wordt de maatstaf voor het toerekenen van externe kennis afgeleid uit het systeem van de onrechtmatige daad. Hierbij wordt ook een maatstaf gegeven voor het toerekenen van kennis van een derde aan de benadeelde bij de beoordeling van de eigen schuld. Er wordt uitgewerkt welke omstandigheden relevant zijn voor de beoordeling en welke argumenten de partijen moeten aanvoeren om te betogen dat kennis van een derde wel, of juist niet, aan de dader of aan de benadeelde moet worden toegerekend.
In dit onderzoek wordt de vraag beantwoord hoe nudging in het contractenrecht kan bijdragen aan de bescherming van zwakkere partijen. Hoewel het toepassingsbereik van deze gedragspsychologische motivatietechniek niet onbegrensd is, kan dit de bescherming van zwakkere partijen op verschillende manieren verbeteren. Juridische, gedragswetenschappelijke en filosofische inzichten worden in concrete toepassingen vertaald.
Middels een interdisciplinaire benadering (geneeskunde, recht en ethiek) biedt dit proefschrift een beeld van de problematiek met betrekking tot schriftelijke euthanasieverzoeken van patiënten met gevorderde dementie. Geïdentificeerd wordt welke betekenissen schuilgaan achter het concept ‘overeenkomstige toepassing’ in het wetgevingsproces, bij de toetsende instanties en in de medische praktijk. Kan dit concept fungeren als normatief kader bij levensbeëindigend handelen door artsen?
Een multidisciplinair onderzoek naar de toepassing van het vertrouwensbeginsel bij voorlichting in het belastingrecht, met als doel om de bescherming van gewekte verwachtingen door de Belastingdienst te herijken. De belangrijkste conclusie is dat het vigerende beleid bij toepassing van het vertrouwensbeginsel aanpassing verdient, waarbij de hoofdregel 'nee, tenzij' wordt vervangen door een afwegingskader waarmee beter rekening kan worden gehouden met de omstandigheden van het geval. De juridische grondhouding zou moeten zijn dat burgers kunnen vertrouwen op voorlichting van de Belastingdienst.
Het is van belang dat een praktijkjurist zijn bewijsrechtelijke positie kan bepalen op basis van de feitelijke grondslag en weet te anticiperen op de waarschijnlijke bewijslastverdeling. Vooraf moet een oordeel worden gevormd over de haalbaarheid van een procedure. Een goede analyse van de wederzijdse stellingen en de daaraan verbonden rechtsgevolgen is daarbij startpunt.
De doelstelling van dit onderzoek is het begrip 'bevrijdend verweer' nader te definiëren, af te bakenen en structuur in het leerstuk aan te brengen, primair voor de civiele procespraktijk. De insteek is pragmatisch: een zo efficiënt mogelijk gevoerde civiele procedure is immers voor de rechtspraktijk van groot belang. Aan de praktijkjurist worden instrumenten geboden om een goede analyse te kunnen maken van de stelplicht en bewijslast in een te behandelen zaak: niet alleen aan verweerder ingeval van een mogelijk beroep op bevrijdend verweer, maar ook aan eiser om te kunnen anticiperen op een mogelijk bevrijdend verweer. Aan de hand van praktijkvoorbeelden worden processuele tips gegeven.
Dit proefschrift geeft een overzicht van wetgeving, jurisprudentie en literatuur met betrekking tot de kosten van enquêteprocedures. Ook worden knelpunten en lacunes in de wettelijke regeling behandeld en bevat het proefschrift praktijkonderzoek dat is verricht onder functionarissen die door de Ondernemingskamer werden benoemd. Wat kost een enquêteprocedure, wie draagt de kosten en wat zijn de voorwaarden voor financiering?
Voor allerhande activiteiten geldt een meldingsplicht bij de overheid: van het bouwen van een dakkapel tot het organiseren van een openbare manifestatie en het doen van lozingen op oppervlaktewater. Dit instrument wordt veel gebruikt als een regeldruk-verminderend alternatief voor de vergunningplicht. Bij een meldingsplicht hoeft immers geen overheidstoestemming te worden afgewacht. De meldingsplicht roept vragen op. Veel (de)centrale overheden regelen dit op eigen wijze, waardoor een enorme diversiteit aan meldingsplichten is ontstaan. Dit heeft rechtsonzekerheid tot gevolg. Zo is vaak onduidelijk wat er gebeurt als er een geschil ontstaat over de vraag of de gemelde activiteit überhaupt meldingsplichtig is. Kan je dan naar de bestuursrechter? En mogen derden zich ermee bemoeien?
Central to the concept of smart contracts is that clauses of contracts or agreements are encoded into computer programming, which automatically executes what happens during the contract's life span. Blockchain technology is pivotal to smart contracts. This dissertation presents a method to facilitate the creation of smart legal contracts that can self-enforce their terms and conditions.
Digitalisering biedt kansen — en nieuwe risico's. In het kielzog hiervan is de afgelopen jaren een nieuw verzekeringsproduct ontstaan: de cyberverzekering. In dit proefschrift wordt het functioneren van de cyberverzekering op de Nederlandse markt onderzocht. De geldende (juridische) kaders worden belicht, evenals de uitdagingen die deze verzekering met zich brengt voor zowel het verzekeringsrecht als verzekeraars, verzekerden en assurantietussenpersonen.
De Stichting Klachteninstituut Financiële Dienstverlening (Kifid) is een alternatief voor de overheidsrechter bij geschillen over het verlenen van beleggingsdiensten aan consumenten. Deze studie bekijkt in hoeverre fundamentele beginselen van behoorlijk procesrecht in de procedure bij Kifid gewaarborgd zijn.
Iemand maakt een zadel los van een verpande fiets, een ander scheidt een zonnepaneel af van een verhypothekeerd huis en een derde verwijdert een vliegtuigmotor uit een vliegtuig. Wat zijn de goederenrechtelijke gevolgen daarvan? Dit proefschrift vormt de eerste studie naar afscheidingsrechten (ius tollendi). Afscheiding van zaken is in het bijzonder relevant in de context van circulair bouwen.
Legal entities are usually not fully autonomous, but are part of a larger economic unit. Often, there exists a certain connection with other legal entities. For instance, this is the case when a legal entity holds all or part of the shares in another legal entity. In principle, a legal entity is taxed separately from its shareholders. In OECD MTC based tax treaties, the starting point is also that each individual legal entity must be considered for the application of the treaty (separate entity approach). In treaty relations, deviation from the principle that entities in a group should be treated as separate entities is exceptional.
In ons burgerlijk recht kan een rechthebbende in beginsel geen beperkte rechten op zijn eigen goed hebben. In dit proefschrift wordt onderzocht in welke gevallen dit uitgangspunt niet opgaat. Kennis over dit onderwerp is van belang, omdat situaties zich kunnen voordoen waarin beperkt recht en moederrecht in één hand komen, bijvoorbeeld als het heersende en het dienende erf van een erfdienstbaarheid dezelfde eigenaar krijgen, of als iemand een derdenhypotheek op zijn eigen zaak verkrijgt. Ter Rele formuleert een criterium waarmee kan worden vastgesteld of een rechthebbende een beperkt recht op zijn eigen goed kan hebben.
Het appartementsrecht bestaat uit eigendomsrecht, gemeenschapsrecht en verenigingsrecht. In 2005 is het appartementsrecht op een aantal delen grondig aangepast, waaronder het proces achter het wijzigen van de splitsingsakte. Dit proefschrift gaat in op het wijzigen van de splitsingsakte en de onderliggende besluitvorming en geeft een uiteenzetting over de redenen waarom een splitsingsakte gewijzigd zou moeten worden.
De cultuursector wordt op verschillende manieren gefinancierd door de overheid. Dat gebeurt via subsidies in alle soorten en maten, maar ook via kunst- en cultuurprijzen. De sector ervaart hierbij regelmatig juridische problemen. Welke zijn dat zoal en kunnen deze worden weggenomen?
Vier thema’s komen aan bod: (1) de rechtsvorm van de geldverstrekking, (2) de rechtsbescherming van de aanvragers, (3) de inrichting van de verdeelprocedure en (4) de eisen die aan de verdeelbesluiten worden gesteld.
De bevoegdheid van het bestuur om de vennootschap en de met haar verbonden onderneming te besturen, volgt uit zijn taakopdracht die in de wet en statuten is vastgelegd. De vraag naar de omvang van de bestuursbevoegdheid — en daarmee naar de mogelijkheden tot beperking — behoort tot een van de kernvraagstukken van corporate governance. In dit proefschrift worden de mogelijkheden op dit gebied onderzocht. Aan bod komen wettelijke beperkingen, statutaire beperkingen en contractuele beperkingen. Voor de praktijkjurist resulteert dit in een staalkaart van (on)mogelijkheden om de bestuursbevoegdheid in concrete gevallen te wijzigen.
Burgerraadplegingen door het OM, actievere voorlichting en uitspraken in ‘klare taal’: initiatieven gericht op verbetering van de relatie tussen de strafrechtspleging en het publiek zijn er te over. Waarop is de veronderstelling dat de relatie tussen het publiek en de strafrechtspleging zo problematisch is, eigenlijk gebaseerd? Waarop stoelt de gedachte dat de in de praktijk ontplooide initiatieven deze relatie zouden kunnen verbeteren? Wat kan er beter in de relatie tussen het strafrecht en het publiek? Het onderzoek resulteert in een beoordelingskader voor op de publieke opinie gericht handelen van actoren in de strafrechtspleging.
Computers nemen steeds vaker geautomatiseerde beslissingen over mensen. Deze 'digitale differentiatie' wordt ingezet door webwinkels, de overheid en tal van andere partijen. Daarbij ontstaat het risico op nieuwe vormen van discriminatie, waarbij bevolkingsgroepen benadeeld kunnen worden. Tegen deze vormen van discriminatie biedt het Nederlandse recht onvoldoende bescherming.
In dit proefschrift wordt een toetsingskader geschetst aan de hand waarvan voorlichters, bestuurders, volksvertegenwoordigers en rechters de juridische toelaatbaarheid van overheidscommunicatie kunnen beoordelen. Inspiratie hiervoor wordt gevonden in rechtspraak uit Ierland en Duitsland. In die landen heeft de rechter bepaalde overheidscommunicatie meerdere keren in strijd met de Grondwet verklaard. Sommige juridische argumenten die daarbij gebruikt werden, blijken ook hier ter lande bruikbaar.
Consumers and traders can resolve disputes through private (settlement) agreements, or they can resort to more formal proceedings — such as mediation or arbitration offered by a private dispute resolution provider. The term alternative dispute resolution (ADR) refers to these more formal out-of-court proceedings. This dissertation focuses on a case study concerning three committees of Stichting Geschillencommissies voor Consumentenzaken: the Homeshop, Webshop, and Common Committee. The aim is to evaluate whether and to what extent the online proceedings for solving consumer disputes provided by these committees comply with the requirements of the fundamental right to a fair trial.
Een kernbegrip in het internationaal belastingrecht is het arm's-length-beginsel. Onderdelen van een multinational moeten marktconform met elkaar handelen, dat wil zeggen: alsof zij onafhankelijk van elkaar zijn. Een voorbeeld hiervan zijn de voorwaarden voor leningen die door het ene onderdeel van een multinational aan een ander onderdeel worden verstrekt; de rente moet dan marktconform zijn. In dit onderzoek wordt betoogd dat het arm's-length-beginsel beperkt geschikt is om de fiscale gevolgen van financiële transacties te bepalen. Toch moet dit beginsel worden toegepast, omdat het in belastingverdragen en nationale wetgeving is opgenomen. In het proefschrift wordt verdedigd dat bij het vaststellen van marktconforme voorwaarden voor financiële transacties uitgegaan moet worden van de kredietwaardigheid van de multinational als geheel in plaats van de kredietwaardigheid van het specifieke onderdeel van de multinational dat een lening opneemt. De voorgestelde benadering kan leiden tot lagere rentekosten en daarmee een hogere belastbare winst voor het specifieke onderdeel van de multinational dat een lening opneemt.
The acquisition of real estate is a complex legal transaction. When a foreign element is added to this transaction, the complexity inevitably increases. In the interest of promoting the proper functioning of the EU internal market, this study investigates how this complexity can be reduced. To this end, it offers an in-depth study of the land registration systems of the Netherlands, Germany, and England & Wales to understand how different systems unfold in legal practice. Obstacles buyers and their legal professionals face in cross-border real estate transactions are subsequently analysed.
Het bestuur is belast met het besturen van de rechtspersoon, behoudens beperkingen volgens de statuten. Deze taak geldt voor het bestuur van elke rechtspersoon. Dit proefschrift behandelt de bestuurstaak in brede zin. Hieronder vallen algemene plichten (zoals doelverwezenlijking), evenals specifieke plichten op het gebied van administratie, vermogensbeheer, verantwoording, organisatie van vergaderingen en toezicht op werknemers of concerndochters. Ook beperkingen van de bestuursbevoegdheid komen aan bod. Wanneer mag het bestuur bijvoorbeeld de opvolging van een instructie weigeren? Welk bestuurshandelen is aan goedkeuring onderworpen?
Een brede opzet wordt gecombineerd met een gedetailleerde bespreking van kwesties waarmee bestuurders geconfronteerd kunnen worden. Bijzonder is dat het zich niet slechts richt op één rechtspersoonsvorm, maar dat de bestuurstaak bij alle rechtspersoonsvormen in één integrerend geheel behandeld wordt. Dit leidt tot 'kruisbestuiving': inzichten uit het kapitaalvennootschapsrecht, verenigingenrecht en stichtingenrecht worden (waar mogelijk) deelgebied-overstijgend benaderd.
Iedereen die zich bezighoudt met rechtshulpverlening, zal het over één ding eens zijn: voorkomen van schade is beter dan genezen. Dit proefschrift gaat in op de vraag of er een recht bestaat op een preventieve remedie, dus een remedie die kan worden ingezet voordat schade ontstaat. Die vraag wordt beantwoord aan de hand van het Nederlandse recht, het Unierecht en het EVRM. Op overtuigende wijze wordt het belang geschetst van de preventieve remedie. Daarbij komen het kort geding en de ruimte die een kort geding-rechter heeft ruimschoots aan bod. Dat maakt dit boek bij uitstek relevant voor de advocatuur, nu men daar bij het formuleren van vorderingen en het bepalen van processtrategie rekening mee kan houden.
Dit proefschrift richt zich op het raakvlak tussen het aanbestedingsrecht en het arbeidsrecht — wat relevant is voor diensten als schoonmaak, catering, beveiliging, thuiszorg en doelgroepenvervoer. Specifiek richt het onderzoek zich op de vraag in hoeverre de doelstelling om continuïteit van de arbeidsrelatie te waarborgen, wordt verwezenlijkt bij aanbestedingen. De arbeidsrechtelijke consequenties van een nieuwe aanbesteding voor een aanbestedende dienst en (potentiële) aanbieder worden in kaart gebracht, knelpunten worden benoemd en waar mogelijk worden oplossingen vanuit het arbeidsrecht én het aanbestedingsrecht aangereikt.
The traditional concept of employment, which involved fixed, permanent contracts, with full time hours and security in work has gradually been replaced by a model of employment that prioritises the development of competitive labour markets through increased flexibility in work. This shift has resulted in 'precarious' work: forms on non-standard employment that places the individual in a situation where they have little security in work or power over their working situation. Examples of precarious employment include platform work, zero-hour and on-demand contracts, the repeated use of temporary/short-term contracts, and bogus/false self-employment. This doctoral thesis asks what level of protection is available to EU migrant workers engaged in precarious employment, who must navigate complex national migration and social security rules linked to their employment status. The thesis assesses how the legal framework applicable to precarious workers risks excluding them from certain protections and suggests how EU migrant workers can be better protected under EU law.
Art. 7:23 lid 1 BW behelst voor alle
kopers de verplichting om de verkoper binnen bekwame tijd op de hoogte te
stellen van enig (vermoeden van een) gebrek in de afgeleverde zaak. Mocht
een koper niet aan deze klachtverplichting voldoen, dan kan hij
geen beroep meer doen op het feit dat hetgeen is afgeleverd niet aan de
overeenkomst beantwoordt, met andere woorden: de koper wordt
geconfronteerd met een algeheel verlies van rechten op grond van een
gebrekkige prestatie aan de zijde van de verkoper. De ratio van deze bepaling
ziet volgens de wetgever op het beschermen van de verkoper tegen late en
daardoor moeilijk te betwisten klachten. De verkoper moet er, volgens de
wetgever, vanuit kunnen gaan dat de koper met bekwame spoed onderzoekt
of de afgeleverde zaak aan de overeenkomst beantwoordt en dat hij, indien
dit niet het geval blijkt te zijn, zulks, eveneens met spoed, aan de verkoper
mededeelt. Centrale vraag van dit proefschrift is of dit toepassingsbereik, waarbij de verkoper beschermd wordt tegen klachten, gerechtvaardigd is. Een analyse van het Duitse recht, het Weens Koopverdrag en de ontstaansgeschiedenis van de huidige Nederlandse regeling laat zien dat dit niet het geval is.
Beïnvloedt het medisch aansprakelijkheidsrecht het handelen van zorgverleners? Zowel het civiel medisch aansprakelijkheidsrecht, het medisch tuchtrecht, als het medisch strafrecht kennen een preventief doel en zouden ertoe moeten leiden dat zorgverleners zich voegen naar juridische normen. Sociaalwetenschappelijk onderzoek biedt echter aanwijzingen dat het medisch aansprakelijkheidsrecht leidt tot defensief handelen. Conclusie van dit proefschrift is dat men de gedragsbeïnvloedende effecten van het medisch aansprakelijkheidsrecht niet moet overschatten. De beperkte juridische kennis van zorgverleners lijkt hierbij een rol te spelen.
Dit proefschrift bevat een kritische reflectie op het Nederlandse aansprakelijkheids- en schadevergoedingsrecht. De centrale vraag is hoe in het delictuele
aansprakelijkheidsrecht de rechtszekerheid kan worden vergroot met betrekking tot de selectie en invulling van remedies die worden opgelegd voor een normschending. Vooraf is lang niet altijd duidelijk welke remedie in een bepaald geval in welke omvang passend is. Verder is, als voor een remedie is gekozen, achteraf niet altijd goed uit te leggen waarom juist deze remedie moet worden opgelegd. Hoe kan de voorspelbaarheid van remedies worden vergroot?
Een burger die zich baseert op onjuiste informatie uit overheidsbronnen, wordt dikwijls in het ongelijk gesteld. Voor schendingen van juridisch gerechtvaardigd vertrouwen, zoals Nikky van Triet dit fenomeen noemt in haar proefschrift, moet meer aandacht komen in zowel het bestuurs- als het burgerlijk recht. In dit rechtsvergelijkende onderzoek wordt ingezoomd op overheidsuitlatingen (bevoegdhedenovereenkomsten, toezeggingen en inlichtingen) en de verplichtingen die daaruit voortvloeien. De publicatie laat zien dat het met de nodige inzet van rechters, advocaten en overheidsjuristen weldegelijk mogelijk is om bij te dragen aan het vertrouwen in en de betrouwbaarheid van de overheid.
Waarheidsvinding is een van de belangrijkste doelen van strafzaken: de rechter moet bepalen of
bewezen is dat de verdachte de in de tenlastelegging genoemde feiten heeft gepleegd. Mogen we deze conclusie echter trekken? Wetboeken en jurisprudentie bieden nauwelijks handvatten om deze vraag te beantwoorden. In plaats daarvan hebben we een theorie nodig van rationeel strafrechtelijk bewijs. De twee meest invloedrijke
theorieën zijn Bayesiaanse en verklaringsbenaderingen. Bayesiaanse benaderingen begrijpen rationeel juridisch bewijs in termen van kansen. Deze kansen zijn 'graden van geloof' die uitdrukken hoe sterk we overtuigd zijn
van de waarheid van een bepaalde hypothese. De Bayesiaanse aanpak vertelt ons hoe we deze graden van geloof moeten bijstellen wanneer we nieuw bewijs verkrijgen. Volgens verklaringsbenaderingen kunnen we juridisch bewijs het
beste begrijpen als een strijd tussen concurrerende, causale verklaringen van het bewijsmateriaal. Deze verklaringen kunnen in meer of mindere mate aannemelijk zijn. In strafzaken zijn dergelijke verklaringen vaak 'scenario's'; tijdlijnen van (deels) causaal verbonden gebeurtenissen die mogelijk hebben plaatsgevonden.
Bayesiaanse en verklaringsbenaderingen worden vaak gezien als rivalen. Dit proefschrift laat zien hoe een gecombineerd perspectief ons in staat stelt om een reeks lastige vragen rondom strafrechtelijk bewijs te beantwoorden.
In één op de drie procedures schikken partijen. Uit eerder onderzoek is bekend welke schikkingsinterventies van rechters effectief zijn en welke minder goed werken. Echter, lang niet iedereen die schikt, is na afloop tevreden. In het kader van dit promotieonderzoek werden 24 civiele rechtszaken geobserveerd: in de zittingszaal en op de gang. Het meeluisteren en analyseren van het schikkingsproces was nog onontgonnen terrein, terwijl schikkingen vaak dáár, tijdens de schorsing van zittingen, worden getroffen. Wat gebeurt er op die gang? Hoe kunnen rechters en advocaten het schikken bevorderen en schikkingspogingen beter laten verlopen?
Op welke wijzen speelt het concept van het vermogensbestanddeel een rol bij de interpretatie van het btw-recht en welke uitgangspunten gelden bij het voor btw-doeleinden individualiseren en kwalificeren van die vermogensbestanddelen?
Besluitvorming vindt plaats om de koers van de rechtspersoon en de onderneming vast te leggen. Zijn organen besluiten over het uitkeren van dividend, het benoemen van bestuurders of het wijzigen van de statuten. Wanneer is er juridisch gezien sprake van een besluit? Als het bestuur van een bv beslist om die nieuwe machine niet te kopen, is dat dan een besluit? Kan de enige aandeelhouder van een nv besluiten nemen onder de douche? In dit proefschrift (uit 2020) wordt het geldende recht nauwgezet in kaart gebracht en worden creatieve, vernieuwende aanbevelingen gedaan met het Duitse en Belgische recht, alsmede het Nederlandse bestuursrecht als inspiratiebron.
Wie kan wat op de agenda van de algemene vergadering van een kapitaalvennootschap plaatsen? Dit proefschrift bevat een fundamentele analyse en geeft uitleg over hoe de rechten, plichten en bevoegdheden rondom de agenda en het agenderingsrecht precies zijn verdeeld.
Zijn de 'balkenendenorm', een verbod op een gouden handdruk, of het bonusplafond in de financiële sector in strijd met de rechten van de mens? Uit dit promotieonderzoek blijkt dat ingrijpen kan, als er maar een overgangsperiode is. Er zijn soepele Europeesrechtelijke kaders waarin het beknotten van beloning zoals Nederland dat doet, prima passen. Pas bij grof ingrijpen in eigendomsrechten, met terugwerkende kracht en een exceptionele druk op het individu, trekt het EHRM een grens.
Er bestaat een aantal moeilijkheden bij het verkrijgen van een schadevergoeding wegens de onrechtmatige verwerking van persoonsgegevens. Na een onrechtmatige gegevensverwerking is het bijvoorbeeld vaak onduidelijk wat de feitelijke gevolgen zijn, of deze kwalificeren als juridische relevante schade, hoe schade moet worden begroot en of er een causaal verband is tussen de normschending en het nadeel. Een andere vraag betreft de invloed van het eigen handelen van de betrokkene op de mogelijke schadevergoedingsplicht van de aansprakelijke verwerkingsverantwoordelijke. Onzeker is bovendien of ook andere partijen dan de 'betrokkene' recht op schadevergoeding hebben en in hoeverre een collectieve procedure soelaas zal bieden voor de bewijsrechtelijke en financiële obstakels. Deze problematiek gaf aanleiding tot het schrijven van dit proefschrift.
Universiteiten zetten bedrijven op, adviseren overheden en bedrijven en verstrekken durfkapitaal aan start-ups. Deze vormen van 'academisch ondernemerschap' worden verricht door instituten die worden bekostigd uit publieke middelen. Wie echter de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek erop naslaat, zal daarin geen normen over academisch ondernemerschap vinden. Deze normen moeten worden gezocht in diverse juridisch bindende én niet-juridisch bindende documenten. In dit proefschrift wordt onderzocht op welke wijze het academisch ondernemerschap in Nederland juridisch wordt genormeerd.
Het primaire doel van de invoering van het algemene bestuursprocesrecht in 1994 was het verbeteren van de rechtsbescherming. Daarnaast streefde de wetgever voor wat betreft de formele bewijsregels naar harmonisatie met het civiele procesrecht en was het de bedoeling om de bestuursrechters onderling op één lijn te krijgen.
Janneke Jansen onderzocht of de uitleg die de hoogste bestuursrechters sindsdien aan de formele bewijsregels geven, aansluit bij de harmonisatiewens van de wetgever — en of deze uitleg aansluit bij de beoogde verbetering van de bestuursrechtelijke rechtsbescherming.
De uitkomst van het onderzoek is dat de uitleg van bestuursrechters zich inderdaad goed verhoudt tot de harmonisatiewens van de wetgever. Zij oordelen daarnaast waar mogelijk in lijn met het civiele procesrecht. Ook verschilt hun uitleg onderling op hoofdlijnen niet wezenlijk van elkaar. Deze uitleg sluit echter niet altijd aan bij het uitgangspunt dat rechtsbescherming het primaire doel is van het algemene bestuursprocesrecht. De hoogste bestuursrechters stellen belanghebbenden met andere woorden niet altijd in staat om hun recht op beroep effectief te kunnen afdwingen.
International law has engaged with smuggling since at least the end of the 19th century, with treaties attempting to address the clandestine movement of goods and of people across international borders. Examining the development and text of treaties from 1890 to 2012, this dissertation explores where multilateral treaties have addressed smuggling, how this has been done, and the reasons why states have chosen to address smuggling through international law.
In dit onderzoek werd bekeken wat het juridisch kader is waarbinnen de faillissementscurator persoonsgegevens mag, kan en moet verwerken en hoe dit kader zich verhoudt tot de regels en beginselen van de Faillissementswet. Minke Reijneveld analyseert op welke wijze curatoren persoonsgegevens momenteel verwerken en in hoeverre die verwerking gerechtvaardigd wordt door de Faillissementswet en de taak van de curator. Zij concludeert dat de AVG van toepassing is op alle gegevensverwerkingen die de curator uitvoert. Het is echter niet altijd duidelijk welke grondslag de curator heeft en hoe moet worden omgegaan met de beginselen van rechtmatigheid, dataminimalisatie, transparantie en doelbinding.
In hoeverre kan kunstmatige intelligentie (KI) een rol vervullen bij het proces van rechterlijke oordeelsvorming en welke vereisten gelden bij de betreffende inzet? Eenvoudig geformuleerd: kan de computer recht spreken? Het belang van de inzet van KI wordt mede onderstreept door onder andere de groeiende werkdruk die rechters ervaren. KI is in staat om snel grote hoeveelheden informatie te verwerken, patronen te herkennen en te beschrijven. Hierin ligt absoluut potentie om KI binnen de rechtspraak te benutten. Daarbij levert dit onderzoek ontwerpvereisten voor binnen de rechtspraak in te zetten KI-systemen.
Dit proefschrift (uit 2020) gaat over dual-class-equity-structuren, dus over de mogelijkheid voor vennootschappen — in het bijzonder: beursvennootschappen — om verschillende soorten aandelen uit te geven. Aandelen met meervoudig stemrecht, of juist zonder stemrecht, en met verschillende winstrechten. Het proefschrift behandelt de economische merites van de besproken structuren en de ontwikkelingen in de afgelopen 200 jaar in de Verenigde Staten, Duitsland en Nederland. Eén van de aanbevelingen is om bij de Nederlandse nv aandelen zonder stemrecht toe te laten.
Dit proefschrift gaat over de strafrechtelijke, bestuursrechtelijke en privaatrechtelijke mogelijkheden om een leidinggevende te sanctioneren voor een milieuovertreding in bedrijfscontext. Van ieder rechtsgebied wordt onderzocht welke soorten regels bestaan voor milieubelastende activiteiten van ondernemingen en tot wie deze regels zijn gericht. Verder biedt het proefschrift inzicht in de toepassing van de strafrechtelijke, bestuursrechtelijke en privaatrechtelijke daderschapsvereisten in de context van bedrijfsmatige milieuovertredingen. Ook wordt stilgestaan bij de sancties die kunnen worden verbonden aan het daderschap van een leidinggevende. Daarnaast wordt per rechtsgebied bezien of er aanleiding bestaat om personen met een leidinggevende functie aanvullend te beschermen tegen milieuaansprakelijkheid, bijvoorbeeld in de vorm van een gekwalificeerd opzetvereiste of een aanvullende verwijtbaarheidstoets.
Mensenrechtennormen — waaronder het folterverbod en het recht op gezinsleven — kunnen een Staat ertoe verplichten om een vreemdeling op te nemen. Er zijn echter ook andere bepalingen die feitelijk een impliciete verplichting voor de Staat inhouden om niet uit te zetten. Ook uit het recht op leven, het recht op een eerlijk proces en het verbod op arbitraire detentie is bijvoorbeeld een refoulementverbod afgeleid. Evenzo omvat het recht op respect voor privéleven in bepaalde gevallen een uitzetverbod. Dit onderzoek beoogt na te gaan in hoeverre deze en andere grondrechten een verbod op uitzetting en, breder getrokken, toelatings- en verblijfsaanspraken kunnen opleveren. Welke mensenrechtennormen — naast het verbod op foltering en onmenselijke of vernederende behandeling/bestraffing, alsook het recht op respect voor het gezinsleven — kunnen migratierechtelijke consequenties hebben?
Met het Drijfmestarrest uit 2003 heeft de Hoge Raad een richtinggevend, maar tegelijkertijd open kader ontwikkeld voor het vaststellen van het daderschap van de rechtspersoon. In dit proefschrift wordt aan de hand van 300 uitspraken onderzocht hoe sindsdien in de feitenrechtspraak invulling is gegeven aan het Drijfmestkader. Dat leidt tot nieuwe inzichten, tot concrete handreikingen en tot een nieuw fundament voor het daderschap van de rechtspersoon — dat als ondergrens kan dienen. Daarnaast is het belang van een deugdelijke motivering van de toepassing van het Drijfmestkader gebleken, omdat dat bijdraagt aan de aanvaardbaarheid van rechterlijke beslissingen tot de vaststelling van daderschap van een rechtspersoon.
In dit proefschrift wordt bekeken hoe het recht op gezondheidszorg van ongedocumenteerden in Nederland is gewaarborgd. Aan de hand van rechterlijke uitspraken is onderzocht hoe de rechter het koppelingsbeginsel toetst aan internationale bepalingen en wat de gevolgen zijn van het uitsluiten van zorgverzekeringswetten voor individuele ongedocumenteerden. Ook is onderzocht welke knelpunten zich voordoen met betrekking tot de (toegang tot) de zorgverlening aan ongedocumenteerden. Centraal hierbij staan de thema’s financiering en medisch noodzakelijke zorg. Ook het recht op zorg voor de gezondheid van kinderen zonder rechtmatig verblijf en de uitzetting van ernstig zieke vreemdelingen naar het land van herkomst komen aan bod.
Dit proefschrift bevat een weergave van een onderzoek naar de Nederlandse groepsvrijstellingsregeling zoals neergelegd in artikel 2:403 BW. Op basis van deze regeling
kan een vennootschap die onderdeel uitmaakt van een vennootschapsrechtelijke structuur worden vrijgesteld
van een groot aantal verplichtingen die voortvloeien uit titel 2.9 BW. Het komt
erop neer dat de vrijgestelde vennootschap slechts een summiere jaarrekening hoeft
op te stellen en dat de vrijgestelde vennootschap haar jaarrekening niet hoeft te publiceren. Centraal staat de stelling: de uitleg die de Hoge Raad geeft aan de aansprakelijkheid die voortvloeit uit
de 403-verklaring is dogmatisch onjuist en zorgt voor problemen in de praktijk. De publicatie bevat een diepgaande juridische analyse van deze problemen. Dit maakt de titel van waarde voor advocaten, praktijkjuristen en rechters.
Bij grootschalige (infrastructurele) projecten staat de overheid toe dat er schade en overlast ontstaat voor burgers. De overheid streeft er vervolgens naar om die gefaciliteerde schade af te handelen. Hoe komt de overheid tot vertrouwenwekkend schadebeleid als zij schade voor een groep burgers juist heeft gefaciliteerd — zij het omwille van het algemeen belang? Dit proefschrift presenteert een model van zes principes van vertrouwenwekkend schadebeleid met 17 onderliggende beleidsinstrumenten die door overheidsjuristen kunnen worden ingezet als zij beogen schadebeleid niet alleen juridisch correct, maar ook ten gunste van de relatie burger-overheid wil vormgeven.
Artikel 6:162 lid 2 BW geeft de kern van het buitencontractuele aansprakelijkheidsrecht weer met de omschrijving van wat als onrechtmatige daad wordt aangemerkt. Op de opsomming van de verschillende typen onrechtmatige daden volgt het slot: 'een en ander behoudens de aanwezigheid van een rechtvaardigingsgrond'. Deze afsluiting biedt de uitzondering op wat als onrechtmatige daad geldt en is daarmee van invloed op het gehele buitencontractuele aansprakelijkheidsrecht. Het civielrechtelijk denken over rechtvaardigingsgronden staat aan het begin van zijn ontwikkeling. Het is tot nu toe vooral beïnvloed door het strafrecht, dat een rijke dogmatiek en jurisprudentie op het gebied van rechtvaardigingsgronden kent. Niet evident is echter dat die strafrechtelijke kennis ook zonder
meer toepasbaar is in een civielrechtelijk kader. Wat is een rechtvaardigingsgrond en hoe werkt aanwezigheid hiervan door in de beoordeling van de handeling? In dit proefschrift worden verschillende typen rechtvaardigingen onderscheiden en wordt bekeken wat hun invloed is op het oordeel over de onrechtmatigheid van de handeling en op de omvang van de schadevergoedingsplicht.
Wat is de rol van het recht is als er iets misgaat in de zorg? Allereerst wordt ingegaan op hetgeen ziekenhuizen moeten organiseren voor het bevorderen van openheid nadat er iets misgaat in de behandeling van een patiënt. Voorts wordt antwoord gegeven op de vraag wat de impact van het tuchtrecht is op het functioneren van artsen in persoonlijke, professionele en zakelijke zin en hoe die impact zich dan verhoudt tot een open werkomgeving en steun. Tot slot wordt uiteengezet op welke manier de Wet klachten, kwaliteit en geschillen zorg (Wkkgz) een goed antwoord probeert te geven op de problemen die worden ervaren bij de afwikkeling van medische schades.
Een onderzoek naar de mogelijkheden van de bestuursrechter om zowel de wetgevingsprocedure als de wet zelf (de materie) te toetsen op rechtmatigheid. De focus ligt daarbij op wetgeving die niet is vastgesteld door de formele wetgever, maar door bestuursorganen — zoals gemeentelijke verordeningen. Het onderzoek biedt een kritische reflectie op het bestuursrechtelijke toetsingskader voor wetgeving. De zwart-wittegenstelling in democratische legitimatie tussen wetgever enerzijds en bestuursrechter anderzijds sluit niet meer goed aan op de praktijk, waarin wetgeving immers niet per definitie door de formele wetgever wordt vastgesteld. Ruimere toetsingsbevoegdheden voor de bestuursrechter kunnen worden beschouwd als een wenselijke vorm van tegenmacht binnen onze democratische rechtsstaat. Hoe kan dat worden vormgegeven?
What role does the Court of Justice play in relation to the normative model underlying EU labour law? By looking at the Court's approaches to balancing of values underlying the rules on transfer of undertakings, the norms to
which the Court adheres are identified. The research clarifies the extent to which the emancipatory dimension of labour law is present in the way the Court interprets the transfer of undertaking directive. In observing the jurisprudential
developments in this area of labour law, the author considers the dynamics that influence the Court's decision-making.
In de Europese btw geldt als regel dat de levering en verhuur van vastgoed is vrijgesteld van btw-heffing. Op die regel bestaan echter tal van uitzonderingen. Hoe vindt de belastingheffing van vastgoedtransacties in de Europese btw plaats op grond van het geldende recht?
Op 8 oktober 2022 gaf prof. dr. H.J. van den Herik zijn college ‘De Kracht van de Blinde Vlek’ ter gelegenheid van zijn afscheid als hoogleraar Recht en Informatica. In 1993 is de auteur bij Van den Herik gepromoveerd op het onderwerp artificiële neurale netwerken nadat hij in 1987 onder zijn leiding aan de TU Delft was afgestudeerd op het thema kunstmatige intelligentie.
Wat is schade? Wat vormt voordeel? Wat bedoelen we met schadetoerekening of voordeelstoerekening? Deze vragen staan centraal in dit proefschrift. Het antwoord inventariseert de verschillende stappen die in de praktijk worden doorlopen. Het expliciteren van een driestappenplan helpt de schadevergoedingsdiscussie. Bijzondere aandacht gaat uit naar het onderscheid tussen gedragsnormen en verdelingsnormen.
Dit onderzoek laat zien dat onder curatoren een gebrek aan consistentie bestaat in de wijze waarop zij onregelmatigheden in faillissementen aanpakken. De kans dat onregelmatigheden worden aangepakt, blijkt afhankelijk van: (i) de verhaalsmogelijkheden bij degene die onregelmatig heeft gehandeld en de staat van de boedel in een specifiek faillissement; (ii) de morele taakopvatting van individuele curatoren en hun financiële positie binnen kantoor, en (iii) de mate waarin de rechters-commissarissen curatoren stimuleren onregelmatigheden te adresseren.
Om curatoren ertoe aan te zetten onregelmatigheden op de korrel te nemen, is een fundamentele herziening vereist van het primaat van de schuldeisers in faillissementen. Zolang een met het oog op de belangen van de gezamenlijke schuldeisers 'efficiënte inzet van geld en middelen' voor curatoren een geldig argument is om af te zien van actie tegen (vermeende) malversaties, zal het doel van de wetgever dat ten grondslag ligt aan het huidige stelsel nooit worden bereikt.
Op het gebied van estate planning wordt vermogen vaak al vroegtijdig overgedragen aan de volgende generatie. Bij vermogende particulieren bestaat met het oog daarop vaak behoefte aan het scheiden van de zeggenschap over en het economische belang bij dat vermogen. Dit proefschrift gaat in op de fiscale gevolgen en hindernissen van certificering en trusts/afgezonderd particulier vermogen (APV). Bovendien biedt het een uitgebreide civielrechtelijke beschrijving, met een focus op het vraagstuk in hoeverre een langdurige scheiding van zeggenschap en belang gerealiseerd kan worden met (testamentair) bewind, certificering en trusts/APV's.
Kunnen we de uitkomst van rechtszaken geautomatiseerd voorspellen? Wellicht in de (verre) toekomst. Vooralsnog zijn er echter veel beperkingen, o.a. wegens gebrek aan beschikbaarheid van gegevens voorafgaand aan het wijzen van vonnissen. Systemen die beweren rechterlijke beslissingen te kunnen voorspellen, maken doorgaans gebruik van door de rechtbanken gepubliceerde definitieve vonnissen om hun systemen te trainen — maar daarmee kunnen geen sluitende voorspellingen worden gedaan over toekomstige zaken. In haar proefschrift pleit Medvedeva tegen de introductie van robo-rechters (rechtsprekende algoritmen) en zij laat zien hoe het voorspellen van beslissingen en het nemen van beslissingen zeer verschillende processen zijn.
Online diensten worden bekritiseerd als zij nalaten illegale inhoud tegen te gaan. Tegelijkertijd worden deze diensten bekritiseerd als zij berichtgeving die niet illegaal is - maar door iemand als schadelijk wordt beschouwd - wél te modereren c.q. te verwijderen.
Zorgt wet– en regelgeving voor een juridische prikkel om inhoud geplaatst door gebruikers sneller te verwijderen als illegaal, onrechtmatig of schadelijk terwijl dit niet noodzakelijk zo is? Of stimuleert wet- en regelgeving juist tot minder moderatie door online diensten, teneinde aansprakelijkheden te voorkomen?
De fiscale geheimhoudingsplicht moet waarborgen dat het materiële belastingrecht wordt nageleefd en dat de Belastingdienst gegevens geheimhoudt. Fiscale geheimhouding beoogt niet alleen het belang van de inspecteur te beschermen, maar ook de privacy van de belastingplichtige en betrokken derden. De uitgangspunten van geheimhouding staan al decennialang onder druk vanwege toenemende (internationale) gegevensuitwisseling. Zo leiden de vooringevulde belastingaangiftes van particulieren jaarlijks in feite tot 8 miljoen schendingen van de fiscale geheimhoudingsplicht. In dit proefschrift wordt antwoord gegeven op de vraag of de huidige fiscale geheimhoudingsbepaling ex artikel 67 AWR nog aan de oorspronkelijke doelstellingen voldoet of dat aanpassingen nodig zijn.
Formulary Apportionment (FA) has been a less accepted perspective on dividing taxing rights on cross-border economic activities in the international tax regime, although there are already a few sub-national level FA systems. However, the latest development of the international tax reform efforts, including the OECD’s Pillar One Proposal and the European Union’s tax reform project “Business in Europe: Framework for Income Taxation” (BEFIT), demonstrate that FA as a possible option to address the problem of Base Erosion and Profit Shifting (BEPS) is gaining increasing acceptance and attention. The core puzzle remains: when FA becomes a feasible option, what will be important for a good FA system? This dissertation focuses specifically on the European Union.
In de fiscale rechtspraak zijn twee instrumenten zichtbaar waarmee ongewenste btw-besparing kan worden tegengegaan: de economische realiteit en misbruik van recht. Beide instrumenten zijn gericht op de gelijke btw-behandeling van soortgelijke goederen en diensten, het zogeheten neutraliteitsbeginsel. Uitspraken van het Europese Hof van Justitie waarin de economische realiteit of misbruik van recht is toegepast, worden geanalyseerd en getoetst aan het neutraliteitsbeginsel en het rechtszekerheidsbeginsel. De bevindingen worden toegepast op de Nederlandse rechtspraak over btw-besparende structuren.
By exploring the law and practice of recognition of foreign judgments in the EU, England and the US, this research identifies how the mechanism of the recognition of foreign judgments can be optimized in transnational litigation. It focuses on the different forms of application and the possible legal effects of recognition of foreign judgments in transnational litigation. The practice of recognition of foreign maritime judgments is included, in order to illustrate how the recognition of foreign judgments works in a specific field.
Dit proefschrift gaat over de juridische aspecten van co-assurantie. Behandeld worden enkele kenmerken die co-assurantie onderscheiden van andere vormen van verzekeren. Wat is de rechtsverhouding tussen verzekeraars onderling bij een verzekering door middel van co-assurantie? Wat is de werking van een volgbepaling (to follow-clausule) en hoe dienen dergelijke clausules juridisch gekwalificeerd te worden? Welke rol spelen gewoonten en gebruiken in de co-assurantiemarkt? Hoe dient een beurspolis te worden uitgelegd? En wat houdt de precontractuele mededelingsplicht ter beurze in?
A lot has changed in the past 20 to 25 years. ICT and the ICT market have
changed; everything is Internet based, in the cloud and powerful US platforms
dominate large parts of the market. ICT has also become an integral part of all
sectors in our society. This obviously also implies that a very broad spectrum of
legislation is relevant for regulating the digital impact on our society.
When companies which belong to the same multinational enterprise undertake transactions with each other, they are not subject to the same market pressures which exist in case of transactions undertaken between independent enterprises. Hence international tax law prescribes the application of the arm’s length principle (ALP): for tax purposes the terms of controlled transactions must accord with the terms which (would) have been agreed between independent enterprises in comparable circumstances.
The study analyses how the OECD, the EU and selected countries apply the ALP to intra-group financial transactions and how the ALP can best be applied to these transactions.
The study’s comparative component shows that uncertainty exists as to the appropriate application of the ALP to intra-group financial transactions because countries’ pre-2020 administrative guidance and case law are not fully aligned with each other and OECD guidance published in 2020 in part lacks specificity and clarity.
The study’s normative component shows that the ALP is ill-suited to determine the tax consequences of intra-group financial transactions because it is impossible to apply what constitutes a theoretically correct application of the ALP in general to intra-group financial transactions. The study further argues that the ‘group credit rating approach’ constitutes the preferable (‘second best’) approach to determining arm’s length terms for intra-group financial transactions, that is arm’s length terms are to be determined on the basis of the credit rating of the group to which the borrowing group company belongs.
In the law of torts (civil liability), a person can be held liable in certain circumstances even if he or she cannot be said to have been at fault for the damage the victim suffered. The term of art for this form of liability is strict liability. This PhD thesis contributes to the comparative law and legal-theoretical debates around strict liability. After comparing two jurisdictions with opposite approaches to strict liability (France and England), the researcher argues that when legal systems chose for strict liability, they were not infringing on any precepts of corrective justice. Instead, by choosing strict liability over fault-based liability, legal systems implicitly opt for a different distribution of primary rights and duties, and therefore only considerations of distributive justice can justify such a choice.
In de praktijk zijn legio voorbeelden van wijziging van beperkte rechten te vinden:
• de uitbreiding of inperking van de bevoegdheden van een erfpachter;
• de vergroting of verkleining van het object van een opstalrecht;
• de verlegging van een erfdienstbaarheid;
• de verlenging of verkorting van de duur van een recht van vruchtgebruik;
• de uitbreiding of inperking van de door een pandrecht gesecureerde vorderingen, en
• de wijziging van de rangorde van hypotheekrechten.
In dit proefschrift wordt onderzocht op welke rechtsgronden de inhoud of rangorde van een beperkt recht kan worden gewijzigd, wat daarvoor de vereisten zijn en wat de rechtsgevolgen zijn. Hoewel wijziging van beperkte rechten een belangrijk onderwerp is dat zowel de juridische praktijk als de wetenschap aangaat, ontbrak het in de literatuur tot op heden aan een systematische studie. Zo biedt het onderzoek nuttige inzichten voor de financieringspraktijk. Aan het notariaat worden handvatten geboden hoe om te gaan met een wijziging van de inhoud van een erfpacht- of opstalrecht door partijen en welke gevolgen een dergelijke wijziging heeft voor hypotheekrechten.
In het arbeidsrecht komen de begrippen 'opzet' en 'bewuste roekeloosheid' op verschillende plaatsen voor. Dezelfde en vergelijkbare begrippen worden ook in andere deelgebieden van het privaatrecht gebruikt, waaronder het verzekeringsrecht, het vervoersrecht en het verkeersaansprakelijkheidsrecht. De begrippen worden evenwel niet overal op dezelfde manier uitgelegd. In dit proefschrift wordt onderzocht of de wijze waarop de begrippen 'opzet' en 'bewuste roekeloosheid' in het privaatrecht worden uitgelegd, intern consistent is met de wijze waarop deze begrippen in het arbeidsrecht worden uitgelegd. Daarbij komen de parlementaire geschiedenis, de literatuur en zowel de jurisprudentie van de Hoge Raad als de lagere jurisprudentie uitvoerig aan de orde. Voorgesteld wordt om het huidige model, waarin op verschillende plaatsen vergelijkbare schuldbegrippen worden gebruikt, te vervangen door een model met open normen.
De jeugdbeschermingsprocedure en de jeugdstrafprocedure worden in Nederland deels gecombineerd uitgevoerd, in die zin dat de mondelinge behandeling van een verzoek tot oplegging van een maatregel van jeugdbescherming en de terechtzitting in de jeugdstrafzaak betreffende dezelfde minderjarige gezamenlijk plaatsvinden. Bij de ontwikkeling van deze 'combizitting' lijkt er met name aandacht te zijn geweest voor het belang van het kind bij een inhoudelijk goede beslissing en het 'gemak' voor de rechter — en nauwelijks aandacht voor de belangen van ouders. Dit, terwijl de
beslissing in dergelijke zaken vergaande gevolgen kan hebben voor de juridische en feitelijke relatie tussen ouders en kind. Een kritische blik op de combinatie van procedures vanuit het perspectief van ouders is dan ook op zijn plaats. Een complicerende factor is dat de combizitting zaken betreft die onder verschillende rechtsgebieden vallen — en derhalve hun eigen procesregels en praktijk kennen.
De videoreconstructie is een verhoor waarbij handelingen op de plaats-delict worden nagespeeld en opgenomen. Het is een ernstige lacune in ons strafprocesrecht, zo kwalificeert Jan Willem Van Manen het in zijn proefschrift, dat de videoreconstructie niet is vastgelegd in wet- en regelgeving en dat er geen richtlijnen zijn voor de voorbereiding, uitvoering en audiovisuele registratie ervan. Dit zou waarborgen voor rechtmatigheid en betrouwbaarheid kunnen bieden en de videoreconstructie beter inzetbaar maken.
Geldt het klassieke leerstuk iura novit curia — de rechter kent het recht — ook voor buitenlands recht? Anders gezegd: dwingt het Europese karakter van regels van internationaal privaatrecht de rechter om het aangewezen recht ambtshalve toe te passen? Dit proefschrift poogt een nieuwe visie te werpen op deze kwestie — en draagt en passant bij aan de actuele discussie over de taakverdeling tussen rechter en partijen. Niet alleen wordt een diepgaand overzicht geboden van wetgeving rond de omgang met buitenlands recht in Nederland, Duitsland en Engeland, ook wordt aandacht besteed aan de vereisten van het EU-recht en het EVRM.
Sinds 2002 hebben artsen op grond van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding (Wtl) de mogelijkheid euthanasie toe te passen bij (inmiddels) wilsonbekwame patiënten, op basis van bij helder verstand gedane schriftelijke wilsverklaringen. Dat wringt met de zorgvuldigheidseisen ex artikel 2 Wtl, nu de arts niet of nauwelijks meer met de patiënt kan communiceren. Deze studie inventariseert de (juridische) problemen van de bestaande wettelijke regeling van de schriftelijke wilsverklaring aan de hand van de totstandkomingsgeschiedenis en de toetsingspraktijk (inclusief de 'koffie-euthanasiezaak' over euthanasie bij dementie).
De belastingplicht voor de vennootschapsbelasting van stichtingen is beperkt tot de winst uit onderneming. Andere inkomsten blijven onbelast, in tegenstelling tot bij (bijna) alle andere rechtsvormen. Na een beschouwing van de rechtsgronden van belastingheffing in het algemeen en een analyse van de verhouding tussen de heffingsgrondslagen in de inkomsten- en vennootschapsbelasting, wordt de beperkte heffingsgrondslag van stichtingen getoetst aan het EVRM, aan het VwEU en aan de bepalingen rondom Staatssteun. Er vindt een korte vergelijking plaats met de afbakening van het heffingssubject en het heffingsobject in een aantal andere landen. Ook de jurisprudentie komt uitgebreid aan de orde.
Dit proefschrift inventariseert de rechten van arbeidsmigranten en analyseert hoe de toegang tot deze rechten door de Staat wordt gefaciliteerd. Op basis van een analyse van de mensenrechten, het strafrecht, het recht op vrij verkeer van personen en het migratierecht wordt onderzocht op welke wijze bescherming wordt geboden aan migranten tegen arbeidsuitbuiting. Daarbij wordt ten eerste bekeken welke arbeidsnormen bestaan ter behandeling van een migrant door de werkgever. Vervolgens worden de rechten in kaart gebracht die de positie van een migrant ten opzichte van een werkgever preventief kunnen versterken, zoals het recht op een verblijfsvergunning en het recht om van werkgever te veranderen. Tot slot wordt gekeken naar de rechten die een migrant heeft in een situatie van arbeidsuitbuiting.
Addiction is pervasively present within the criminal justice sector, requiring legal professionals to deal with addicted defendants on a regular basis and having to assess the influence of addiction on responsibility. Over the last decades, addiction has increasingly been conceptualised as a brain disease, which arguably could alter the law’s current approach towards the criminal liability of addicted defendants. In this thesis, an overview of the different ways of conceptualising addiction is provided, before applying this knowledge onto the legal framework of Dutch criminal law. As such, the compatibility of concepts such as intent, premeditation, insanity, diminished responsibility and prior fault, with potentially impaired capacities stemming from addiction, is critically examined.
Het Nederlandse bewijsbeslag is een bewijsinstrument dat sinds 1994 is ingebed in het Nederlandse civiele procesrecht. In die gevallen waarin relevant bewijs in handen van de tegenpartij of van derden is, kan dat via het bewijsbeslag worden veiliggesteld. Vervolgens dient via een aparte inzageprocedure aan de rechter toestemming te worden gevraagd om het in beslag genomen bewijs in te zien. Het bewijsbeslag is een ingrijpend — en op papier effectief — middel. Echter, in de praktijk is de effectiviteit van het instrument minder dan het zou moeten en kunnen zijn. De oorzaken daarvan worden in dit proefschrift onderzocht.
Door alle wijzigingen in de afgelopen 3 decennia zijn door het bos van de sociale zekerheid de bomen van de Werkloosheidswet niet meer te zien. Dit proefschrift geeft helderheid middels een verkenning van zes volumebeperkende sturingsinstrumenten in de WW ter sturing van het arbeidsmarktgedrag van werknemers en werklozen door beantwoording van vragen als: wat is er met de WW gebeurd? 'Werkt' het en wat zijn de (onbedoelde) gevolgen van de vele wetswijzingen, met name voor de rechtspositie van de WW'er?
Wanneer kan de rechter besluiten af te wijken van de wettelijke voorschriften? Soms is een individuele situatie immers zo uniek, dat de toepassing van het geldende recht onbillijk zou zijn. De rechter kan in die gevallen een billijkheidsuitzondering maken. Dit proefschrift buigt zich over het buiten toepassing laten van de wet in bijzondere gevallen.
Mass litigation is a relatively new phenomenon in Europe, incited by the impact on society that mass harm — such as the Volkswagen emissions scandal — has. The past decades have demonstrated an increasing expansion of litigation mechanisms to address various types of mass harm. Meanwhile, commerce-driven parties are mushrooming, incentivised by the potential large earnings that mass litigation provides. Law firms, claim organizations and third-party funders increasingly engage in the already existing mechanisms and explore hidden or new pathways.
This innovation in civil law is two-faced. Entrepreneurial mass litigation might stimulate and improve access to justice and private enforcement, but it can also fuel a compensation culture and encourage abusive behaviour. This dissertation explores the conditions for assessing the contribution of entrepreneurship to mass litigation, by way of a theoretical and comparative legal study. It aims to contribute to the academic, political and judicial process of weighing and balancing the benefits and drawbacks of entrepreneurial mass litigation.
Dit proefschrift geeft antwoord op de vraag hoe de Afdeling advisering van de Raad van State bijdraagt aan het bewaken van de grondwettigheid van wetgeving. Daartoe worden 168 wetgevingsadviezen geanalyseerd, rond de drie grondwetsbepalingen onderwijsvrijheid, verdragsgoedkeuring en de positie van de gemeenteraad. Deze bepalingen zijn geselecteerd als belangrijke normen die de wetgever binden, uit de volle breedte van de Grondwet. Door na te gaan hoe de Raad van State uitleg geeft aan de Grondwet, wordt een beeld geschetst van de consistentie en de kwaliteit van constitutionele toetsing. In onderlinge samenhang geven de bevindingen de indruk dat wetgevingsadvisering door de Raad van State wisselvallig is in de mate waarin en de wijze waarop grondwettigheidsvragen worden geadresseerd, waardoor de wetgever niet zonder meer kan afgaan op grondwettigheidsoordelen in adviezen van de Raad van State.
Dit proefschrift geeft een diepgaande analyse van de goederenrechtelijke aspecten van een octrooi evenals de werking van het octrooiregister. Met onder meer uitgebreide uitleg over hoe de overdracht, bezit en verpanding van een octrooi werkt. Daarnaast worden ook octrooilicenties vanuit goederenrechtelijke optiek onder de loep genomen. Van waarde voor octrooigemachtigden, octrooiadvocaten die tegen goederenrechtelijk problemen aanlopen en curatoren met octrooien in een boedel.
In insolventieprocedures moeten juristen (ook) de oorzaken van de ondergang van bedrijven vaststellen, aangezien bestuurders persoonlijk aansprakelijk kunnen blijken indien wanbeleid wordt vastgesteld. Dit proefschrift suggereert dat morele (in tegenstelling tot zuiver feitelijke) oordelen daarbij een onwenselijke rol kunnen spelen. Door bewustwording van veelvoorkomende vooroordelen kunnen curatoren hun beoordelingsvermogen verbeteren.
In artikel 2:403 BW staan voorwaarden waaronder een bv is vrijgesteld van de deponeringsplicht van de jaarrekening. Met een 403-verklaring wordt een aansprakelijkheidsverklaring bedoeld van een rechtspersoon die de financiële gegevens van de vrij te stellen bv opneemt in een geconsolideerde jaarrekening. Dit proefschrift biedt een uitgebreide analyse van de 403-aansprakelijkheid en de risico's die daarmee samenhangen:
• de reikwijdte van de aansprakelijkheid;
• de civielrechtelijke duiding van een vordering van een crediteur op grond van een 403-verklaring;
• de intrekking van een 403-verklaring en de beëindiging van de overblijvende aansprakelijkheid, en
• de gevolgen voor de 403-aansprakelijkheid van fusie of splitsing van de moeder- of groepsmaatschappij.
Secundaire aansprakelijkheidsclaims (waarbij een derde partij aansprakelijk wordt gesteld voor schade veroorzaakt door een ander) zijn bezig aan een opmars. Niet alleen overheidsinstellingen, maar ook (semi-)private partijen als scholen, sportverenigingen, opvang- en zorginstellingen, horeca, winkels en recreatieruimten worden steeds vaker aan secundaire aansprakelijkheidsprocedures onderworpen. In dit proefschrift wordt de huidige en wenselijke civielrechtelijke zorgplicht van private partijen in de sectoren educatie, recreatie en zorg onderzocht. Naast een analyse van secundaire aansprakelijkheden in het Nederlandse recht, wordt gekeken naar de wijze waarop deze aansprakelijkheden in Amerika worden beoordeeld.
Het samenspel tussen aansprakelijkheid en beleidsbepaling is lange tijd een onderbelicht thema geweest in de juridische literatuur, met name voor wat betreft feitelijk beleidsbepalers en leidinggevenden. Desondanks is er een trend zichtbaar van het aansprakelijk stellen van 'informeel bestuurders' zoals leidinggevenden en managers. Het slechts aanknopen bij formele posities binnen de vennootschap is niet meer van deze tijd. Dit proefschrift vormt de eerste grondige verkenning van de rechtspositie van een (mede)beleidsbepaler.
Vanuit drie perspectieven onderzoekt de auteur in hoeverre bestuursmacht kan worden verworven zonder formele benoeming en op welke wijzen dat leidt tot aansprakelijkheid. De uitgave behandelt onder meer de aansprakelijkheid op grond van wettelijke bepalingen die voorzien in een gelijkstelling van feitelijk bestuurders met formele bestuurders. Welke knelpunten doen zich in de betreffende regelingen voor?
In de context van de bescherming van zwakkere partijen heeft de EU veel richtlijnen in het leven geroepen die voorzien in inhoudelijke bescherming van contracten met consumenten, werknemers en andere zwakkere partijen. Aan de andere kant zijn er Europees internationaal privaatrechtelijke conflictregels die het toepasselijke recht op internationale contracten bepalen (Rome I-Verordening) waaronder consumenten-, arbeids-, verzekerings- en personenvervoercontracten. Wanneer als gevolg van de conflictregels van de Rome I-Verordening een recht van buiten de Lidstaat van toepassing is, worden de materiële beschermende regels van de respectieve EU-richtlijnen niet toegepast.
María Campo Comba beantwoordt met haar proefschrift de vraag of de EU ipr en de Europese richtlijnen zijn gecoördineerd met betrekking tot de bescherming van zwakkere verdragsluitende partijen en zo niet, hoe zij een wederzijds begrip kunnen bereiken.
Een sportwedstrijd is een voorbeeld van een setting waarin deelnemers meestal niet vervolgd worden voor acties die daarbuiten wel als strafbaar worden gezien. Denk aan een zware tackle in het voetbal. Ook aan andere spelsituaties, bijvoorbeeld een uit de hand gelopen potje brassen door studenten, komt niet snel een rechter te pas. Iets vergelijkbaars zie je in de zorg: een arts die pijn veroorzaakt bij een patiënt zal zelden strafrechtelijk worden vervolgd. Hetzelfde geldt voor een rapper of een cabaretier met provocerende of beledigende teksten: die kan zich in veel gevallen beroepen op de artistieke expressie en de vrijheid van meningsuiting. Opvallend is dat geen van deze voorbeelden expliciet als strafuitsluitingsgronden in de wet zijn opgenomen. Dat betekent dat rechters sterk zijn overgeleverd aan eigen interpretatie van strafwaardigheid, wat leidt tot uiteenlopende jurisprudentie.
Een lichaam dat onder het bereik van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 valt, kan in verschillende hoedanigheden betrokken zijn bij een splitsing: in de eerste plaats als splitsende rechtspersoon of verkrijgende rechtspersoon en in de tweede plaats als aandeelhouder, lid, schuldeiser, winstbewijs- en/of optiehouder van de splitsende rechtspersoon. Dit onderzoek bevat een uitgebreide analyse en beoordeling van de winstbelastingregels voor splitsingen waarmee dergelijke lichamen in aanraking (kunnen) komen.
Dit proefschrift springt in op de actuele ontwikkelingen rond bestuursmodellen van bv's en nv's. Sinds de inwerkingtreding van de Wet bestuur en toezicht in 2013 bepaalt Boek 2 BW dat deze rechtspersonen voor een monistisch bestuursmodel kunnen opteren. Eén van de redenen waarom dit bestuursmodel in Nederland nog altijd niet populair is, zijn onduidelijkheden rond de persoon van de niet-uitvoerende bestuurder. Om de taken en verantwoordelijkheden van niet-uitvoerende bestuurders te verhelderen, biedt de auteur onder meer een vergelijking met de aloude commissaris, de Engelse non-executive director en de Nederlands-Caribische niet-uitvoerende bestuurder.
Het ‘besluitenaansprakelijkheidsrecht’ is een complex deelgebied van het (civiele en bestuursrechtelijke) aansprakelijkheidsrecht, met zijn eigen termen, hulpbegrippen en bijzondere uitwerkingen van civielrechtelijke leerstukken. In zijn dissertatie stelt Philip Fruytier de vraag of dit deelrechtsgebied afwijkt van het ‘algemene aansprakelijkheidsrecht’.
In dit proefschrift staat zelfbeschikking over persoonsgegevens centraal, met zeggenschap over persoonsgegevens als uiting van zelfbeschikking. Hoe draagt wetgeving bij aan zelfbeschikking over privacy en persoonsgegevens? Hoe pakt het verwijder- of vergeetrecht als middel voor zelfbeschikking in de praktijk uit? In hoeverre is zelfbeschikking te verbeteren met een eigendomsrecht over persoonsgegevens? Biedt individuele handel in persoonsgegevens een werkende vorm van zelfbeschikking?
In contracten waar Nederlands recht op van toepassing is staan geregeld standaardbedingen uit de Anglo-Amerikaanse rechtspraktijk. Bekende voorbeelden van dergelijke boilerplate-bedingen zijn het entire agreement-beding, het subject to contract-beding en de exoneratie voor indirect damages. Hoe dienen dergelijke Anglo-Amerikaanse bedingen te worden uitgelegd in het Nederlandse contractenrecht?
Met onze smartphones geven we, bewust of onbewust, heel veel data door. De inzichten die deze gegevens over (activiteiten in) de openbare ruimte kunnen bieden—bijvoorbeeld aan lokale overheden—hebben vaak betrekking op groepen mensen, in een straat of een buurt. Het privacyrecht beschermt alleen individuen, terwijl een groep weldegelijk nadeel zou kunnen ondervinden van dergelijke gegevensverwerking—of een persoon wordt gestigmatiseerd, uitsluitend omdat die volgens de data onderdeel is van een groep. Er wordt niet direct één mens gepinpoint en daardoor lijkt er juridisch niets aan de hand te zijn. In dit proefschrift wordt dit privacyrechtelijke niemandsland in kaart gebracht.
De tekst van de Grondwet voor het Koninkrijk der Nederlanden is sober, ontdaan van juridische en politieke doctrine. Gezien het ingetogen karakter van de tekst heeft de Nederlandse Grondwet de verhoudingen binnen en tussen politieke instellingen op nationaal niveau zoals de regering (de regering) en het parlement (de Staten-Generaal, bestaande uit de Tweede Kamer en de Eerste Kamer) altijd met rust gelaten. Hangt het rechtskarakter van een wet af van de uitvoerbaarheid ervan door de rechter, van het vermogen om een verplichting op te leggen die geen afwijkingen toelaat, of is er een ander kenmerk dat belangrijker is voor het vaststellen van de wettigheid van een regel?
Om deze en andere vragen te beantwoorden is een nieuwe kijk op de verhouding tussen recht en politiek in de Nederlandse grondwet nodig. Dit proefschrift beoogt een dergelijk perspectief te bieden door het concept van conventies in de Nederlandse constitutionele doctrine te introduceren.
De tbs-maatregel behoort tot de meest ingrijpende strafrechtelijke sancties in Nederland. Als de behandeling aanslaat, kan de tbs-gestelde geleidelijk terugkeren naar de samenleving. Rechters bepalen om de één of twee jaar of de tbs moet worden verlengd. Dit onderzoek laat zien dat rechters daarbij sterk leunen op de informatie van gedragsdeskundigen.
Maurits den Hollander dook in de archieven van de Amsterdamse Desolate Boedelskamer, een gespecialiseerde rechtbank die in 1643 werd opgericht. Zijn onderzoek laat zien hoe zowel internationale handelaren als het toenmalige MKB omgingen met financiële problemen. Dankzij een omslag in het denken in de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden konden insolvente schuldenaren worden geholpen om hun zaak weer op te bouwen—in plaats van gestraft te worden. Uit analyse van honderden faillissementen blijkt dat er in de gouden eeuw meer opties beschikbaar kwamen voor schuldeisers dan voorheen. Door een akkoord te sluiten met crediteuren kon een insolvent in ruil voor de betaling van een percentage van zijn schulden beschermd worden tegen verdere juridische procedures. Wanneer een akkoord niet haalbaar was, kon de insolvent verzoeken om boedelafstand te doen. Hij of zij kon dan beschermd worden tegen schuldgevangenschap, in ruil voor het afgeven van alle bezittingen aan crediteuren. Deze laatste procedure werd verreweg het meeste toegepast.
Dit proefschrift behandelt de faillissementsrechtelijke en beslagrechtelijke kant van het verhaalsrecht van de schuldeiser met een retentierecht. Door het BW krijgt de retentor een verhaalsrecht met voorrang en een verhaalsrecht op zaken van derden toebedeeld. De effectuering van dit bijzondere verhaalsrecht door middel van verhaal op de teruggehouden zaak is overgelaten aan het burgerlijk procesrecht en het faillissementsrecht. Deze bieden niet steeds een helder kader. Hoe dient men bijvoorbeeld om te gaan met het verhaalsrecht van de retentor op zaken van een derde in het faillissement van deze derde? De promovendus bouwt een brug tussen het burgerlijk recht, het beslagrecht en het faillissementsrecht. Uitwinning van de teruggehouden zaak is bovendien een interessante invalshoek met oog op het hybride karakter van het retentierecht. Bij levering na executoriale verkoop van onroerende zaken, bijvoorbeeld, vervallen door zuivering hypotheken en beperkte rechten. Wat gebeurt er dan met het retentierecht?
Het consumentenrecht zou een grotere rol kunnen spelen bij het adresseren van mogelijk manipulatieve kanten van gezondheidsapps. De Richtlijn oneerlijke handelspraktijken biedt handvatten om dit aan te pakken. De realiteit is echter dat grote gezondheidsapps meestal hun thuisbasis hebben in de VS en lastig aan te pakken zijn.
Als partijen voor de rechter komen, moet deze oordelen over de juridische kwestie die voorligt. Maar vaak zoeken mensen eigenlijk een oplossing voor het onderliggende conflict. Rechters zouden daarom zowel geschillenbeslechter als conflictoplosser moeten zijn, stelt Rogier Hartendorp, bijzonder hoogleraar Maatschappelijke Effectiviteit van de Rechtspleging, een leerstoel die in samenwerking met de Rechtbank Den Haag is ingesteld. Dat kan bijvoorbeeld door in uitspraken procedures of interventies mee te nemen—bijvoorbeeld uit mediation—die bijdragen aan conflictoplossing.
Dit proefschrift gaat over de bescherming van de consument die een overeenkomst over digitale inhoud aangaat en de vraag hoe de privaatrechtelijke consumentenbescherming kan worden verbeterd. Door de relevante regels uit het Burgerlijk Wetboek te bestuderen en toe te passen op overeenkomsten over digitale inhoud, wordt geanalyseerd in hoeverre deze regels de consument bescherming kunnen bieden.
Onderzoek naar de kredietwaardigheidstoets bij consumptieve en hypothecaire kredietverlening. Om deze door de kredietgever uit te voeren toets te analyseren, is een theoretisch raamwerk gecreëerd. Aan de hand hiervan wordt onderzocht hoe de kredietwaardigheidstoets in het Nederlandse recht is vormgegeven. De kredietwaardigheid van de consument blijkt primair afhankelijk van het vrij besteedbaar inkomen. Duidelijk wordt dat de kredietwaardigheidstoets in het Nederlandse recht er in het algemeen goed uitziet. De toets voldoet aan de eisen die het EU-recht stelt en houdt bovendien rekening met het belang van de bescherming van de consument tegen overkreditering en het belang van een goede krediettoegang.
Een systematisch onderzoek naar de raakvlakken tussen belastingen en het eigendomsrecht. Eigendom wordt beschermd op nationaal niveau doordat het is opgenomen in grondwetten. Grondrechten worden supranationaal beschermd binnen de Europese Unie. Tjebbe Geverdinck analyseert aan de hand van de rechtspraak van EHRM, HvJ EU en een aantal nationale rechters in hoeverre het eigendomsgrondrecht de nationale soevereiniteit bij heffing en invordering van belastingen beperkt. De lezer maakt kennis met de verschillende verschijningsvormen van het recht op ongestoord eigendom. Dit proefschrift geeft hiermee een compleet overzicht van het belang van eigendomsgrondrecht op belastinggebied.
Dit proefschrift onderzoekt de Wet homologatie onderhands akkoord (WHOA) vanuit een vennootschapsrechtelijk perspectief. Nederland heeft op dit moment geen preventieve herstructureringsprocedure waarbij zowel aandeelhouders als schuldeisers aan een akkoord kunnen worden gebonden dat de insolventie van de vennootschap dient te voorkomen; Engeland en Duitsland wel. De auteur bepleit na een gedetailleerde vergelijking met het Engelse en Duitse recht waarom een uitsluitend insolventierechtelijke kijk op de positie van aandeelhouders niet volstaat. De vennootschap is immers bij een preventieve herstructurering niet ontbonden en de algemene vergadering en de aandeelhouders behouden hun bevoegdheden en rechten. Het onderzoek belicht deze frictie tussen het vennootschapsrecht en het 'herstructureringsrecht'.
Dit proefschrift biedt inzicht in de totstandkoming en toepassing van nadeelcompensatieregelingen en de nadeelcompensatie- en planschadejurisprudentie anno 2020. Ook wordt beschreven hoe het toekomstige nadeelcompensatierecht van titel 4.5 Awb en afdeling 15.1 Ow moet worden toegepast.
Van de talloze geschilbeslechtingsprocedures die er in Nederland zijn, wordt de in de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geregelde bezwaarprocedure het meest frequent gebruikt. Jaarlijks behandelen bestuursorganen naar schatting ruim twee miljoen bezwaren. Bestuursorganen genieten veel vrijheid bij het vormgeven van hun bezwaarprocedure. Welke wijze van organiseren zorgt voor de hoogste kwaliteit van bezwaarbehandeling?
In 1978 duikt de 'uiterlijke verschijningsvorm' voor het eerst op in de jurisprudentie van de Hoge Raad, in het kader van de strafbare poging. Vanaf 2003 verbreedt de Hoge Raad de toepassing naar verschillende andere leerstukken, waaronder voorwaardelijk opzet, strafbare voorbereiding en noodweer(exces). Hierdoor heeft deze figuur behoorlijke gevolgen voor de strafrechtelijke aansprakelijkheid. Wat is de uiterlijke verschijningsvorm eigenlijk en wat zijn deze gevolgen? Een (jurisprudentie)overzicht ontbrak tot op heden.
Dit proefschrift bevat een integrale bespreking van de Wet Homologatie Onderhands Akkoord (WHOA). In de tekst zijn vele vergelijkingen met de Amerikaanse Chapter 11-procedure, de Engelse en Singaporese scheme of arrangement en de Europese Herstructureringsrichtlijn verweven. De WHOA past namelijk in een mondiale ontwikkeling in het insolventierecht. De publicatie blikt vooruit op vragen die zich zullen voordoen bij de toepassing van de nieuwe Nederlandse regeling.
Het eigendomsvoorbehoud en de purchase-money security interest zijn voorbeelden van wijzen waarop het Nederlandse, Belgische, Duitse en Amerikaanse recht goederenrechtelijk versterkte posities toekennen aan de leverancier die zaken op krediet heeft verstrekt. In dit proefschrift wordt onderzocht op welke wijze en in welke mate het recht de voorrangsposities voor leverancierskrediet vormgeeft en hoe de overeenkomsten en verschillen tussen deze rechtsstelsels kunnen worden verklaard.
Het Nederlandse recht biedt een ruime voorrangspositie voor leverancierskrediet op de oorspronkelijke zaken, maar verlengt deze voorrangspositie niet tot het surrogaat van deze zaken bij natrekking en vermenging met een hoofdzaak, oneigenlijke vermenging, zaaksvorming en doorverkoop. Geconcludeerd wordt dat dit afwijkt van het Duitse, Belgische en Amerikaanse recht.
Welke rechten hebben pleegkinderen en (hoe) kunnen zij deze gebruiken? In dit proefschrift is samengebracht welke rechten van kinderen die met een machtiging uithuisplaatsing in een pleeggezin zijn geplaatst, kunnen worden afgeleid uit kinder- en mensenrechtenbepalingen. Specifiek wordt daarbij gekeken naar vier beslissingen in de pleegzorg:
- de beslissing om het kind uit huis te plaatsen;
- de beslissing waar het kind komt te wonen (in welk pleeggezin, of in een instelling);
- beslissingen over de omgangsregeling, en
- de beslissing waar het kind uiteindelijk gaat opgroeien (terug naar huis of in het pleeggezin). Die kinder- en mensenrechten worden naast de nationale wet- en regelgeving gelegd, waarna beoordeeld wordt in hoeverre de rechten van kinderen worden beschermd en of kinderen daadwerkelijk de mogelijkheid hebben om op te komen voor hun rechten.
Het bestuur van een beursvennootschap heeft een grote vrijheid om zelfstandig de strategie te bepalen. De strategie dient gericht te zijn op het bevorderen van het bestendige succes van de onderneming en langetermijnwaardecreatie. De belangen van aandeelhouders spelen binnen het Nederlandse stakeholders-model in het beginsel geen doorslaggevende rol. Dit governance-model verhoudt zich soms moeizaam met het wettelijke vennootschapsmodel uit 1929, dat is gebaseerd op de gedachte dat de algemene vergadering de hoogste macht vormt binnen de vennootschap. Dit leidt ertoe dat bestuurders van de beursvennootschap voor hun aanblijven en voor het uitvoeren van de strategie veelal afhankelijk zijn van de wensen van aandeelhouders. Dit proefschrift verkent de bovenstaande verhouding tussen het Nederlandse vennootschapsmodel en het governance-model. De inzichten en uitgangspunten monden uit in een betoog voor een fundamentele heroverweging van het NV-recht.
Dit promotieonderzoek omvat een onderzoek naar de vaststelling van de transactiewaarde van de ingevoerde goederen in een globaliserende wereld vanuit Europeesrechtelijk perspectief. Diverse aspecten kunnen worden onderscheiden wanneer de druk op de transactiewaarde van de ingevoerde goederen voor het bepalen van de douanewaarde wordt onderzocht. In het bijzonder wordt ingegaan op het bepalen van de transactiewaarde bij opeenvolgende verkopen, de transactiewaarde bij verbonden partijen en de elementen van de transactiewaarde.
Sinds de dualisering van het gemeentebestuur in 2002 heeft de gemeenteraad de beschikking over het lokale enquêterecht. Dit controle-instrument geeft de gemeenteraad vergaande bevoegdheden, zoals de mogelijkheid getuigen onder ede te horen. Ilse de Haan onderzocht in hoeverre de lokale enquête bijdraagt aan de controlerende rol van de gemeenteraad. Voor het antwoord op deze vraag heeft ze de regelgeving van het lokale enquêterecht vergeleken met de verwachtingen van de wetgever en de regulering van de parlementaire enquête.
Sommige onderdelen van het privaatrecht worden bijna exclusief beheerst door nationale regelgeving, andere onderdelen kennen een groeiende invloed van EU-recht. Het is bovendien niet ongebruikelijk dat een rechtsverhouding tussen private partijen wordt beheerst door meerdere EU-regels over bijvoorbeeld non-discriminatie, vrij verkeer, of concurrentie. Evenmin is het ongebruikelijk dat daarnaast het nationale privaatrecht van toepassing is. In dergelijke situaties van 'meerlagige' samenloop rijst de vraag of een belanghebbende partij het recht heeft om de regel te kiezen die hem het voordeligst lijkt. Dit proefschrift beoogt niet alle samenloopproblemen binnen het materiële privaatrecht te onderzoeken, laat staan op te lossen. Wel beoogt de auteur de uitgangspunten van het leerstuk tegen het licht te houden.
Hoe benadert de Europese rechter het gelijkebehandelingsrecht in het licht van sociaal, economisch en politiek gedreven brede werkgelegenheidsdoelstellingen bij de rechtvaardiging van leeftijdsdiscriminatie? In dit proefschrift is onderzoek gedaan naar de rol van het HvJ EU bij de bestrijding van leeftijdsdiscriminatie en het bereiken van twee doelstellingen: het stimuleren van actief ouder worden en het stimuleren van solidariteit tussen generaties.
In dit proefschrift wordt onderzocht wat de rol is van excuses in de civiele procedure en de medische tuchtprocedure. Hiervoor wordt gebruikgemaakt van een combinatie van onderzoeksmethoden. Naast literatuuronderzoek, observatieonderzoek en interviews is een uitgebreid jurisprudentieonderzoek verricht, waarbij bijna 4.000 uitspraken zijn geanalyseerd. De uitkomsten laten zien dat de in de literatuur benoemde juridische belemmeringen voor het aanbieden van excuses sterk genuanceerd moeten worden. Voorts blijkt dat de belemmeringen die overblijven op een eenvoudige wijze weggenomen kunnen worden. Kortom, de juridische risico's (voorzover die er al zijn) vallen in het niet bij de positieve effecten van het aanbieden van excuses—zoals het bieden van genoegdoening aan slachtoffers.
De Europese Commissie heeft in haar wetgevingsbeleid de nadruk gelegd op het idee dat wetgeving geen lineair traject is dat begint bij A en eindigt bij B, maar eerder een cirkel lijkt, waarin de resultaten van de evaluatie bij B worden gebruikt als informatie voor een nieuwe effectbeoordeling bij A. Welke problemen kunnen zich voordoen als je probeert de instrumenten van effectbeoordeling en evaluatie aan elkaar te koppelen?
Dit proefschrift ziet op de juridische aspecten van zelfrijdende voertuigen. Het uitgangspunt is dat de menselijke chauffeur de komende decennia zal worden vervangen door een geautomatiseerd systeem dat alle rijtaken overneemt. De centrale onderzoekvraag: zijn er maatregelen op het gebied van de verkeerswetgeving en het aansprakelijkheidsrecht nodig om de inzet van autonome voertuigen op de openbare weg te vergemakkelijken—en zo ja, welke? Ingegaan wordt op de mogelijkheid van bindende wetgeving (al toegepast in Californië), niet-bindende regelgeving (Verenigd Koninkrijk) en een vergunning of ontheffing per geval (Nederland). Ook wordt de internationale verkeerswetgeving besproken. Verschillende verdragen vereisen namelijk dat ieder rijdend voertuig een bestuurder heeft.
Dit (Engelstalige) proefschrift heeft als doel het auteursrecht en bibliotheken in een digitale omgeving in context te plaatsen. Dat het auteursrecht—en dan in het bijzonder de uitzonderingen daarop en niet de exclusieve rechten—in toenemende mate verouderd wordt geacht, is één van de uitdagingen waarmee de bibliotheeksector wordt geconfronteerd. De focus in het proefschrift ligt op de verduidelijking en versterking van de rechtspositie van bibliotheken. Als onderdeel hiervan wordt onderzocht of het auteursrecht genoeg ruimte biedt aan bibliotheken. Op basis van welke principes zou het auteursrecht de bibliotheekpraktijk moeten reguleren?
Wat zijn de beginselen die ten grondslag liggen aan de geïnstitutionaliseerde lokale democratie? Een analyse van de historische ontwikkeling van het wettelijk kader leert dat er in ieder geval drie elementen zijn die tot de kern daarvan moeten worden gerekend, namelijk:
- het politieke primaat ligt bij de gemeenteraad, als het meest pluriforme orgaan;
- het gemeentelijk bestuursmodel is gedualiseerd, in de zin dat er een scheiding bestaat tussen een gepolitiseerde gemeenteraad en een geprofessionaliseerd college van burgemeester en wethouders, en
- de gemeente als bestuurslaag wordt gekenmerkt door subsidiariteit, waarbij maatschappelijk eigenaarschap en publieke zeggenschap in direct verband met elkaar staan.
Hoe het wettelijk kader uitdrukking geeft aan deze beginselen en wat dit betekent voor de mogelijkheid van lokale democratische initiatieven, is onderwerp van dit proefschrift.
Het proefschrift onderzoekt artikel 35a CRA-verordening vanuit meerdere juridische perspectieven. Door een combinatie van EU-recht, internationaal privaatrecht en Nederlands, Frans, Duits en Engels nationaal privaatrecht, beantwoordt dit boek de belangrijkste vraag of artikel 35a CRA-verordening zijn post-crisisdoel bereikt om een adequaat verhaalsrecht te bieden voor uitgevende instellingen en beleggers moet worden geïnterpreteerd volgens verschillende systemen van nationaal recht. Bij het beantwoorden van deze vraag volgt het boek een bredere Europese benadering en beoordeelt het ook het nut van artikel 35a CRA-verordening als een Europees model voor burgerlijke aansprakelijkheid dat door de wetgever van de Unie moet worden gebruikt.
We hebben het gevoel dat het bewuste onze beslissingen neemt, maar uit onderzoek blijkt dat onze beslissingen voornamelijk worden ingegeven door het onbewuste. In dit proefschrift wordt cognitiefilosofie, gedragswetenschap en recht gecombineerd bij de bestudering van biases in de boardroom en raadkamer. Charlotte Perquin interviewde ruim honderd advocaten, rechters, bestuurders en commissarissen van grote bedrijven. De rechters die zij sprak hielden zich hoofdzakelijk bezig met ondernemingsrecht. De interviews, gecombineerd met een uitvoerige literatuurstudie, laten zien dat sommige biases regelmatig voorkomen. Zo kunnen rechters worden beïnvloed door hindsight bias. Waren signalen in de aanloop naar een faillissement op dat moment zelf ook daadwerkelijk zo alarmerend als achteraf bezien lijkt? Ook de information bias en selection bias kunnen regelmatig voorkomen.
Men gaat ervan uit dat tunnelvisie een belangrijke factor is in gerechtelijke dwalingen. Tunnelvisie kan worden omschreven als een excessieve aandacht voor informatie of bewijs dat jouw theorie bevestigt, terwijl je minder aandacht besteedt aan bewijs dat die theorie tegenspreekt. Bovendien vergroot het ook de neiging om informatie zodanig te interpreteren dat het jouw theorie bevestigt. Deze dissertatie onderzocht de rol van vervalsing in de juridische besluitvorming. Namelijk hoe rechters overwegen om bewijsmateriaal en alternatieve scenario's vrij te pleiten. Dit is in de praktijk onderzocht door middel van een enquête, interviews en een casestudy. De onderzoeker heeft ook experimenteel onderzoek gedaan om te bepalen of het gebruik van vervalsing kan worden verhoogd door de volgorde van de bewijspresentatie te veranderen, de instructie om de beslissing uit te leggen te veranderen, of training om zich te richten op vervalsing. De bevindingen suggereren dat rechters de noodzaak van vervalsing begrijpen, maar moeite hebben om het in de praktijk toe te passen. Op basis van de experimentele gegevens bleek dat rechtenstudenten zich meer richten op alternatieve scenario's dan door onderzoek onder het grote publiek wordt gesuggereerd.
In dit proefschrift wordt de vraag onderzocht of, en zo ja, hoe, het recht een grondslag kan bieden voor de gedwongen bescherming van transitiejongeren; centraal staan jongmeerderjarige residentiële zorgverlaters.
De Belastingdienst heeft enorme hoeveelheden data verzameld op basis van de verstrekkende verplichtingen van belastingplichtigen. Bestuursorganen, toezichthouders voorop, willen maar al te graag in die fiscale informatie delen. Het beschikbaar stellen van de fiscale informatierijkdom kan echter op gespannen voet staan met de specifieke bevoegdheden waarmee die informatie is verzameld en met het vertrouwelijke karakter ervan (doelbinding). Het spanningsveld tussen het verenigen van de belangen van andere bestuursorganen, het eigen belang van de Belastingdienst en de belangen van burgers en bedrijven is het centrale thema van dit proefschrift.
Wanneer is iemand exact aansprakelijk voor schade ten gevolge van een onrechtmatige daad? En hoe ver reikt de aansprakelijkheid bij schade veroorzaakt door een wanprestatie? Dankzij dit proefschrift krijgt u een helder inzicht in de grenzen van aansprakelijkheid—waarbij zowel buitencontractuele als contractuele aansprakelijkheid beschreven worden.
Dit is de eerste publicatie waarin u een overkoepelende behandeling treft van de verschillende grenzen van aansprakelijkheid die in het relativiteitsvereiste en het toerekeningsvereiste besloten liggen. Verder worden in deze uitgave de deelregels van Brunner bestreden die naar heersende opvattingen bepalend zouden zijn voor de toerekenbaarheid van schade.
Dit onderzoek betreft de vervroegde beëindiging van een financiële raamovereenkomst (close-out netting) naar het recht van Engeland, Frankrijk en de Verenigde Staten. Met close-out netting wordt bedoeld de beëindiging vanwege een verzuim onder de overeenkomst—al dan niet door insolventie—waarbij alle transacties die onder de raamovereenkomst tussen partijen tot stand zijn gekomen, in één keer volgens een vooraf afgesproken systeem worden afgewikkeld. Close-out netting ontwikkelde zich als instrument ter beperking van financiële
marktrisico's op basis van lex mercatoria, waardoor het mogelijk wordt gemaakt om risico's op netto-basis, in plaats van bruto-basis, te berekenen. Dit proces biedt, wanneer het overeenkomstig de overeengekomen voorwaarden tijdens insolventie kan worden uitgevoerd,
participanten op de financiële markten een aanzienlijke vrijheid hun vorderingen jegens een insolvente tegenpartij af te dwingen.
Roderick Chalmers Hoynck van Papendrecht is op een bijna honderd jaar oude wet: de Handelsnaamwet. De wet is bedoeld om ondernemingen van elkaar te kunnen onderscheiden en om verwarring over namen te voorkomen. Lang functioneerde de wet prima, maar onder meer de opkomst van het internet maakt dat de wet niet meer van deze tijd is.
De fiscale woonplaats van grensoverschrijdende werknemers heeft gevolgen voor de wijze waarop zij in de belastingheffing worden betrokken. Nicolaas Schipper deed onderzoek naar de rol van de woonplaats binnen het internationale belastingrecht, waarbij onder meer de achtergrond van het onderscheid tussen inwoners en niet-inwoners en de gevolgen ten aanzien van grensoverschrijdende inkomsten uit dienstbetrekking worden besproken. In hoeverre is het onderscheid in fiscale behandeling van werknemers op grond van hun woonplaats verenigbaar met het EU-recht? In dit kader wordt onder meer de Schumacker-rechtspraak van het Hof van Justitie uitgebreid geanalyseerd.
Deze studie gaat over de bij dode opgerichte stichting. Dit is de stichting die in leven
wordt geroepen op grond van een uiterste wilsbeschikking. Deze stichting komt in aanraking met de regels uit zowel Boek 2 BW als Boek 4 BW. Van de bij dode opgerichte stichting bestaan twee varianten:
(i) de bij uiterste wilsbeschikking1 in het leven geroepen stichting; en
(ii) de krachtens uiterste wilsbeschikking in het leven geroepen stichting.
De onderzoeksvraag is of de bij dode opgerichte
stichting een bijzondere stichting is:
a. door haar door het erfrecht bepaalde positie, de regeling van de stichting als uiterste
wilsbeschikking (de wettelijke regeling van de bij dode opgerichte stichting); en
b. door haar in het erfrecht bepaalde positie, als erfgenaam, legataris, lastbevoordeelde, executeur, enzovoort (de bij dode opgerichte stichting als subject in het erfrecht).
In dit onderzoek staat de wettelijke regeling omtrent euthanasie centraal. Sinds de inwerkingtreding van de Wtl in 2002 hebben drie wetsevaluaties plaatsgevonden, waarvan de uitkomsten overwegend positief zijn. Het heersend beeld in de praktijk en maatschappij is dat de wet, ondanks een aantal grotere discussiepunten, naar behoren functioneert. De vraag rijst of de wettelijke regeling omtrent euthanasie inderdaad naar behoren functioneert, of dat er onderliggend meer problemen spelen dan op het eerste gezicht lijkt, en indien van dat laatste sprake is, wat dan de oplossingsrichtingen zijn waaraan gedacht moet worden. Om een antwoord op deze vraag te formuleren is in dit onderzoek ingegaan op diverse afzonderlijke aspecten van de bestaande wettelijke regeling inzake euthanasie en hulp bij zelfdoding.
Niet alleen treft de lezer in dit proefschrift een analyse aan van de doorwerking van het enquêterecht in concernverhoudingen, ook wordt stilgestaan bij het formele en materiële internationale privaatrecht. De auteur buigt zich hierbij over vragen omtrent rechtsmacht en het toepasselijke recht.
Hoofdstuk 7 over de enquêtebevoegdheid van houders van (certificaten van) aandelen in concernverhoudingen vormt een belangrijk onderdeel. Hierin wordt ingegaan op de vraag waaraan (het verzoek van) een aandeel- of certificaathouder moet voldoen om bevoegdelijk te kunnen verzoeken om een enquête bij zowel de moedermaatschappij als haar dochtermaatschappij.
De intreerede van Jan Vleggeert gaat over het fenomeen ‘dubbele petten’ in de fiscale wetenschap. Vleggeert twijfelt of de onafhankelijkheid van dubbele petten in de fiscale academische wereld voldoende geborgd is. Zijn twijfel richt zich vooral op de belastingrechthoogleraren met een deeltijdfunctie aan de universiteit en verder werkzaam in de commerciële praktijk.
Wat moet de bestuursrechter doen om te zorgen dat partijen procedures ervaren als eerlijk en rechtvaardig? Drie thema's komen in dit proefschrift aan bod: de zitting, de finale geschilbeslechting en het bewijsrecht. Aandacht voor procedurele rechtvaardigheid in de bestuursrechtspraak betekent primair dat de rechter zijn best moet doen om de burger die beroep heeft ingesteld, niet te te laten ervaren dat hij een dossier of een nummer is. In de tweede plaats moet de bestuursrechter focussen op definitieve geschilbeslechting, niet alleen door te proberen tot een besluit te komen dat zijn toets kan doorstaan, maar ook door te proberen het beroep te versterken. In de derde en laatste plaats moet de bestuursrechter meer verantwoording afleggen van zijn bewijstraject.
Dit onderzoek is het eerste dat werd gedaan naar gedragsregels voor strafadvocaten in een Europese context. Advocaten krijgen in grensoverschrijdende zaken te maken met gedragsregels die per Lidstaat verschillen. Voor een effectieve verdediging moeten zij van elkaars gedragsregels op de hoogte zijn. Marelle Attinger brengt de regels in kaart. Zij maakte hiertoe een analysemodel, waarbij zij de verschillende rollen die een strafrechtadvocaat moet vervullen als uitgangspunt nam. Zo ontdekte Attinger bijvoorbeeld twee regels waarvan beargumenteerd kan worden dat deze niet bijdragen aan een effectieve verdediging.
Dit proefschrift onderzoekt de (potentiële) functies van een
verwijzing naar artikel 47 Handvest in het Europees privaatrecht. Om
hier zicht op te krijgen is een casestudy verricht, gericht op de
rechtspraak van het Hof van Justitie (HvJ) en de rechtspraak van civiele
rechters in Spanje en Nederland over Richtlijn 93/13 betreffende
oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten. Deze rechtspraak
legt een waaier van lacunes en obstakels bloot in de procedurele
bescherming van individuele rechten die EU-burgers, in hun
hoedanigheid van consumenten, aan het Unierecht ontlenen. Dat biedt
vruchtbare grond om de meerwaarde te verkennen van effectieve
rechterlijke bescherming als EU-grondrecht voor zowel rechtzoekenden
als rechters.
In juridische termen is de militair een ‘militair ambtenaar’. Opvallend is dat de rechtspositie van de militair nog steeds publiekrechtelijk is geregeld. Op 1 januari 2020 is de Wet normalisering rechtspositie ambtenaren in werking getreden. Deze wet heeft ervoor gezorgd dat de meeste andere ambtenaren inmiddels een arbeidsovereenkomst hebben. Voor militairen is een uitzondering gemaakt, hoewel een overgang naar het arbeidsovereenkomstenrecht niet helemaal wordt uitgesloten. Deze studie biedt een overzicht van de rechten en plichten van de militair die afwijken van die van andere ambtenaren en werknemers. Ook wordt in het kader van het stakingsverbod voor militairen aandacht geschonken aan het arbeidsvoorwaardenoverleg in de sector Defensie. Vervolgens laat deze studie zien onder welke voorwaarden de bijzondere rechten en plichten in het arbeidsovereenkomstenrecht kunnen worden gerealiseerd.
In dit proefschrift wordt de werking van drie open normen onderzocht—de redelijkheid en billijkheid, goed huurderschap en het onredelijk bezwarende beding—tegen de achtergrond van het huurrecht. Open normen brengen twee belangrijke—en paradoxale—effecten met zich mee: ruimte en tegelijkertijd onzekerheid. In kaart wordt gebracht hoe de mate van ruimte en de mate van rechtsonzekerheid van de drie genoemde open normen varieert in de huurrechtpraktijk. Hierbij worden de opvattingen van rechters, procespartijen en advocaten belicht. Dit levert een veelzijdig beeld op.
Wanneer een rechtspersoon failleert, dient de curator te onderzoeken of een oorzaak daarvan kan liggen in het niet hebben voldaan aan de wettelijke administratieplicht. Dit proefschrift gaat in op de historische ontwikkeling, de inhoud en de reikwijdte van de administratieplicht. Hierbij biedt de auteur handvatten bij de beoordeling of er in voldoende mate aan de wettelijke verplichting is voldaan. Welke overwegingen spelen daarbij een rol?
Wat is er aan de hand met de strafbaarstelling van mensenhandel? Artikel 273f Sr is complex. De rechtspraktijk worstelt met de uitleg en in de vakliteratuur wordt de bepaling een gedrocht genoemd. Wat is haar strekking en welke invloed heeft de Hoge Raad daarop in de afgelopen jaren uitgeoefend? In dit onderzoek worden de achtergronden van de strafbaarstelling van mensenhandel uitgeplozen door het uitvoeren van juridisch-historisch onderzoek, door de verschillende mensenhandelgedragingen te belichten en door relevante rechtspraak te analyseren.
Insider guarantees play a crucial role in corporate finance. In small and medium companies, shareholders frequently guarantee business debts towards a professional creditor, often the bank. In corporate groups, group companies often guarantee each other’s debts towards a lender. This PhD thesis gives an in-depth overview of the economics involved and reviews relevant legal regulation in the US, Germany and the Netherlands. The guarantee relationship can lead to efficiency gains, but is also prone to opportunistic use towards both insiders and outsiders of the relationship. German, Dutch and US law have some, but widely differing mechanisms to deal with opportunistic use. Legal practitioners will appreciate the clear guidance on the dynamics and the overview of the regulation of and (liability) risks for parties involved.
In de praktijk wordt de voldoening van een vordering regelmatig ondergeschikt gemaakt aan de voldoening van een andere vordering. Vaak wordt die eerste vordering dan achtergesteld. Dit komt onder meer voor bij leningen van aandeelhouders, bij obligaties, in de leveraged finance en bij overheidsinvesteringen. Achtergestelde vorderingen komen dus veel voor in de praktijk, maar de wet zegt niets over de gevolgen van een achterstelling. Daardoor kan het bijvoorbeeld lastig zijn om de opbrengst van een faillissement goed te verdelen.
Dit proefschrift vormt de eerste grondige studie naar dergelijke vorderingen. Het biedt houvast bij de behandeling van faillissementen waarin achtergestelde schuldeisers voorkomen en bij het opstellen van achterstellingsovereenkomsten. Tevens komen onderwerpen aan bod die algemener toepassing vinden in het verbintenissenrecht en het insolventierecht. Er is bijvoorbeeld ruim aandacht voor de inhoud van een vordering, de verhouding van derden tot een overeenkomst waar ze geen partij bij zijn, de rangorde van vorderingen en de aard van voorwaardelijke en niet-opeisbare vorderingen. Welke rechten heeft een achtergestelde schuldeiser nu eigenlijk?
In artikel 3:230 BW is bepaald dat het pand- en hypotheekrecht ondeelbaar is, maar wat dit inhoudt wordt niet aangegeven. In de parlementaire geschiedenis wordt aangegeven dat dit artikel een vervanging is van de artikelen over ondeelbaarheid in het Oud Burgerlijk Wetboek (1838). De bepalingen in het Oud Burgerlijk Wetboek waren op hun beurt gebaseerd op artikelen uit de Code civil (1804). De ondeelbaarheid heeft echter nog oudere wortels die zelfs terug lijken te gaan tot het Romeinse recht. Door middel van rechtshistorisch en rechtsvergelijkend onderzoek wordt de achtergrond en betekenis van de ondeelbaarheid van pand en hypotheek achterhaald.
International law and international relations have experienced the phenomenon on the judicialization of international relations and the subsequent proliferation of international courts and tribunals. One of the most significant aspects of this phenomenon, is the diversity in the institutional settings of each of the international courts and tribunals. These differences in the mandate, jurisdictional and institutional design make each of these judicial institutions unique. Despite these differences, there is one aspect that is common to nearly all the existing international courts and tribunals: the right for judges and arbitrators to append dissenting opinions. Differences exists, however, as to how this right is regulated, designed and exercised across international courts and tribunals. While at some courts and tribunals dissenting opinions should be anonymous, at others their content should be strictly limited to the aspects addressed in the majority judgment. Likewise, judges do not always exercise their right to append dissenting opinions for the same reasons. Based on these differences, this dissertation sets out to investigate whether there are differences in the exercise of the right to append dissenting opinions that can be traced back to differences in the mandate, jurisdictional and institutional design of the international court or tribunal in which they were rendered. This research aim is made through a focus on two courts that are notable for their differences, namely, the International Court of Justice and the Inter-American Court of Human Rights.
Het recht kent geen theoretische basis om rechtsnormen naar hun inhoud te onderscheiden. De wetgever en de rechtspraktijk introduceren en gebruiken normaanduidingen zoals 'vage norm', 'open norm', 'blanco norm', 'onbepaald begrip', enzovoort, zonder onderscheid te maken tussen (of een nadere definitie te geven van) dergelijke normen. Dit incoherente gebruik heeft geleid tot een verwarrende terminologie en in sommige gevallen tot ongefundeerde gevolgtrekkingen. Een theoretische basis voor het onderscheiden van dergelijke normen zou wenselijk kunnen zijn, maar geen van de gangbare juridische normtheorieën is adequaat. Wel zijn er methoden uit disciplines buiten de rechtswetenschap, met name de exacte wetenschappen. In dit onderzoek wordt een onderscheid gemaakt tussen theorie en systeem. Uit de theorie worden alle normen afgeleid die constitutief zijn voor het uitvoerend systeem.
Een conservatoir beslag vergroot de kans om na winst van een rechtszaak betaling (of afgifte van een zaak) af te kunnen dwingen. De beslagene kan hierdoor evenwel schade lijden—waarvoor de beslaglegger aansprakelijk is, als het beslag onterecht blijkt. Dergelijke 'risicoaansprakelijkheid' na ten onrechte gelegd conservatoir beslag roept vragen op. Wat als bijvoorbeeld de vordering van de beslaglegger niet op inhoudelijke gronden is afgewezen, maar om andere redenen is gesneuveld? Wanneer vangt de verjaringstermijn van de vordering tot schadevergoeding aan? Rechtvaardigt het karakter van de aansprakelijkheid toepassing van de 'omkeringsregel' in de schadevergoedingsprocedure? En kunnen derden tot vergoeding van de schade worden gedwongen? Een gedeelte van dit proefschrift is rechtsvergelijkend van aard. Hoe springt men in België en Duitsland door genoemde hoepeltjes en wat kan daarvan worden geleerd?
Opvolgend werkgeverschap is van grote invloed op de werknemersbescherming bij allerhande uitzendconstructies en bij werkgeverswissels als gevolg van bijvoorbeeld een bedrijfsovername, faillissement, aanbesteding (concessie) of overstap binnen een concern. De juridische consequenties van opvolgend werkgeverschap kunnen verstrekkend zijn, bijvoorbeeld voor de ontslagvolgorde bij bedrijfseconomisch ontslag, de hoogte van de transitievergoeding, de lengte van de door de werkgever in acht te nemen opzegtermijn en de toepasselijkheid van de 'preventieve ontslagtoets' door het UWV of de rechter.
Dit onderzoek richt zich niet alleen op de criteria en juridische gevolgen van opvolgend werkgeverschap, maar ook op de grondslagen (de ratio) en de verhouding tot andere concepten binnen het algemeen vermogensrecht. Dit boek is relevant voor iedere jurist die zich bezighoudt met het arbeidsrecht.
Dit proefschrift ziet op de pensioenrechtelijke regulering van het aanvullend pensioen van zelfstandigen in het Nederlandse pensioenstelsel. In de kern bevat het proefschrift een studie naar de juridische
vormgeving van de toegang van zelfstandigen tot aanvullende pensioenregelingen in de tweede pijler.
Het proefschrift heeft tot doelstelling te onderzoeken hoe deze toegang is geregeld, hoe dit kan worden verbeterd en welke aanpassingen in wet- en regelgeving daarvoor nodig zijn.
Het onderzoek behelst enerzijds een inventarisatie van de huidige juridische mogelijkheden van de
toegang van zelfstandigen tot pensioen. De focus van deze inventarisatie ziet op de toegang op het
aanvullend pensioen (tweede pijler) en de wijze waarop dit is juridisch is vormgegeven.
Anderzijds is het onderzoek gericht op een analyse van de maatregelen die de toegang tot het aanvullend pensioen kunnen verbeteren.
Sinds de invoering van het Wetboek van Strafvordering in 1926 is de formele taakstelling van de strafrechter nauwelijks veranderd. De samenleving daarentegen is in bijna 100 jaar wél drastisch veranderd. Door onder meer de grote (politieke en media)belangstelling voor strafzaken, toegenomen mondigheid van burgers en meer polarisering in de rechtszaal, rijst de vraag of de rechter nog wel voldoende is toegerust om de hem toebedeelde taak naar behoren te vervullen. Daarbij wordt met enige regelmaat en in uiteenlopende contexten gesuggereerd dat in Nederland de behoefte zou bestaan aan het Angelsaksische instrument van contempt of court om de positie van de rechter te verstevigen. In dit onderzoek wordt gedetailleerd in kaart gebracht wat contempt of court inhoudt.
Dit proefschrift is gewijd aan een specifiek grondrecht dat (negatief) beperkingen kan stellen aan de bevoegdheden van de Staat op fiscaal gebied: het recht op ongestoord genot van eigendom. Dat recht is opgenomen in artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM. Het EHRM heeft zich vele malen uitgesproken over uiteenlopende klachten over eigendom aantastende belastingmaatregelen. Grondrechten worden ook supranationaal beschermd binnen de EU, doordat het Europese Hof van Justitie (HvJ EU) grondrechten (waaronder het eigendomsgrondrecht) beschouwt als algemene beginselen van EU-recht. Naast bescherming op inter-/supranationaal niveau wordt het eigendomsgrond bovendien beschermd op nationaal niveau in grondwetten. Aan de hand van jurisprudentie wordt onderzocht in hoeverre het eigendomsgrondrecht de nationale soevereiniteit bij heffing en invordering van belastingen beperkt.
The current body of law governing the conduct of police and prosecution during the investigative phase of criminal proceedings encompasses an enormous amount of rules. At the same time, a restrained approach with regard to the judicial supervisory role of investigative propriety is visible in case law while it remains unclear whether and to which extent other institutions have a supervisory role in this respect. This research looks at the current system of supervision on police and prosecutorial conduct in the context of criminal law proceedings from the viewpoint of criminal law standard. After all, creating rules for the conduct of law enforcement entails a certain obligation to ensure rule-compliance. After illustrating the complexity of the current legal framework as well as the complexity of reasons underlying its norms, the study focuses on the supervision of the conduct of police and prosecution. Based on the specific characteristics of the current Dutch criminal procedural law, the study develops a framework for an adequate system of supervision. The study then describes how currently supervision on police and prosecutorial conduct is organised and finally evaluates this in light of the requirements of adequate supervision as set out in previous chapter.
Dit proefschrift biedt een uitvoerig overzicht van het recht van erfpacht in Nederland. De lezer krijgt inzicht in de hierbij relevante wet- en regelgeving, de doctrine en rechtspraak over de rechtsverhouding tussen erfpachter en erfverpachter. Hiertoe wordt allereerst een blik geworpen op de opvattingen en argumenten over de erfpachtverhouding. Daarnaast wordt relevante rechtspraak sinds de negentiende eeuw in kaart gebracht. Vanuit de huidige wetgeving en jurisprudentie verheldert de auteur diverse vraagstukken op het vlak van het erfpachtrecht:
- de regels die gelden in geval de erfpachter de toestemming van de erfverpachter nodig heeft om een bepaalde handeling te kunnen verrichten;
- in welke gevallen een herziening van de erfpachtcanon toelaatbaar is, en
- welke verplichtingen partijen jegens elkaar kunnen hebben bij het einde van het recht.
In haar proefschrift onderzoekt Eva Eijkelenboom drie maatregelen die de laatste jaren grote invloed op het accountantsberoep hebben gehad: de invoering van het AFM-toezicht, de invoering van het intern toezicht op het bestuur van accountantsorganisaties en de uitbreiding van de controleverklaring. In hoeverre is dergelijke kwaliteitsbevorderende wetgeving effectief in de praktijk?
Welke juridische instrumenten kunnen ouderen beschermen in situaties waarin zij niet meer goed in staat zijn zelf hun belangen te behartigen? In deze oratie passeren vijf beschermingsmogelijkheden de revue voor wilsonbekwamen voor wie een vertegenwoordiger optreedt.
Volgens Johan Wolswinkel zijn in het analoge bestuursrecht reeds meerdere bouwstenen aanwezig die relevant zijn voor het digitale bestuursrecht. Vice versa is de rechtsontwikkeling in het digitale bestuursrecht relevant voor het analoge bestuursrecht. Waarom zou immers de verplichting om keuzes, gegevens en aannames openbaar te maken—zoals gewenst wordt waar het bijvoorbeeld gaat om algoritmes die ingezet worden in het openbaar bestuur—moeten worden beperkt tot geautomatiseerde besluitvorming?
Ons vermogensrecht bevat regels die ervoor zorgen dat iemand die het ene recht koopt, daar soms automatisch het andere recht bij krijgt. Zo krijgt iemand die een auto koopt niet alleen het eigendomsrecht van de verkoper, maar automatisch ook diens recht om de fabrieksgarantie in te roepen als de auto kapot gaat. Of denk bijvoorbeeld aan de vraag of de overgang van een vorderingsrecht automatisch ook de overgang inhoudt van de met dat vorderingsrecht samenhangende retentierechten, rechten uit eigendomsvoorbehoud, rechten uit bankgarantie en rechten uit 403-verklaring. Voor het op deze manier 'aan elkaar koppelen' van rechten bestaan in de wet verschillende mechanismen. De reikwijdte en de onderlinge samenhang van deze mechanismen was echter onduidelijk; lange tijd ontbrak het in de literatuur aan handvatten om te bepalen of een recht automatisch 'mee overgaat' met een ander recht. Dit proefschrift legt op basis van rechtseconomische uitgangspunten uit wanneer dat het geval is. De grondige doorlichting van afhankelijke rechten, nevenrechten en kwalitatieve rechten maken deze uitgave van grote waarde voor de rechtspraktijk.
De accountant lijkt steeds vaker het doelwit te zijn van schadeclaims. Wanneer is dit terecht? Dit proefschrift is de eerste uitgave die het gehele terrein van accountantsaansprakelijkheidskwesties ontgint. In het eerste deel krijgt de lezer grondig inzicht in de belangrijkste wet- en regelgeving. De aandacht gaat hierbij in het bijzonder uit naar het uitvoeren van de wettelijke controle.
In het tweede deel passeren tal van thema's de revue, waaronder civielrechtelijke aspecten van aansprakelijkheid jegens opdrachtgever of derden, de zorgplicht van de accountant, toerekenbaarheid en causaliteit.
Dit onderzoek beoogt de voor de bestuurder geldende normen
ten opzichte van schuldeisers inzichtelijk te maken. Welke normen rusten op de bestuurder persoonlijk, in
verhouding tot de schuldeisers van een vennootschap die in zwaar weer zit?
In het onderzoek staan twee typen gedragingen van de bestuurder centraal: het verrichten van rechtshandelingen namens een noodlijdende vennootschap (i) en het
frustreren van nakoming van verplichtingen die op de vennootschap rusten (ii).
Daarbij kan gedacht worden aan vragen als: onder welke omstandigheden
dient de bestuurder informatie over de vermogenstoestand van de vennootschap
te delen met de schuldeiser? In hoeverre heeft de bestuurder de vrijheid om schuldeisers van de vennootschap naar believen te voldoen bij financiële tegenslag? En onder welke omstandigheden mag de bestuurder namens de vennootschap
beschikken over goederen waarop zekerheidsrechten rusten? Het civielrechtelijke en het strafrechtelijke normenstelsel worden daarbij in onderlinge samenhang bestudeerd.
Elk jaar velt het Hof van Justitie in Luxemburg meer dan 1.000 oordelen op basis van EU-wetgeving. De meeste uitspraken zijn het resultaat van verzoeken om prejudiciële beslissingen door nationale rechtbanken die op zoek zijn naar duiding van Europese regelgeving. In zijn proefschrift onderzoekt socioloog Jos Hoevenaars de praktijk van de prejudiciële procedure. Waarom wordt deze procedure zo vaak gebruikt? En wie is verantwoordelijk voor het succes ervan?
Nederland telt ongeveer 1.000 cao's die gelden voor ruim 5,5 miljoen werknemers. Een tweetal actuele maatschappelijke ontwikkelingen zijn de afnemende organisatiegraad en de steeds eenzijdiger wordende samenstelling van het ledenbestand van vakbonden. Dit roept de vraag op of vakbonden nog wel voldoende representatief zijn bij onderhandelingen over arbeids- en werkgelegenheidsvoorwaarden. Welke rol speelt de representativiteit van vakbonden in het huidige cao-recht en behoeft de juridische vormgeving daarvan aanpassing?
This dissertation contains three chapters, all related to corporate finance and corporate taxation. The first chapter studies how room for interpretation in tax law affects tax planning. The second chapter studies the effects of taxation are influenced by differences in the corporate group structures of multinationals. The third chapter investigates the effects of tax planning opportunities on employment and labor costs.
Bancaire financiering wordt veelal verschaft aan of ten behoeve van een concern. Het concern kan klein zijn (bijvoorbeeld een moeder- en dochtervennootschap) maar ook omvangrijk: een kerstboom van (sub)holdings met vennootschappen op verschillende niveaus en in verschillende landen. Het door de gezamenlijke groepsmaatschappijen aangetrokken krediet wordt dan concernkrediet genoemd. In de financieringspraktijk is het gebruikelijk dat groepsmaatschappijen zich hoofdelijk aansprakelijk stellen voor het concernkrediet. Dit proefschrift gaat over het regresrecht dat voortvloeit uit deze hoofdelijke aansprakelijkheid. Twee thema’s staan centraal: de draagplichtproblematiek en de onzekerheid over de beoogde effectiviteit van regresrecht-beïnvloedende bepalingen.
Vergoeding van schade vergt vroeg of laat een oordeel omtrent de vraag in hoeverre schade is geleden. Dit proefschrift handelt over de rol van de factor tijd bij vaststelling daarvan, gevolgd door een reeks deelstudies op vijf terreinen: zaakschade, personenschade, winstderving, beleggingsschade en schade door rechtmatige overheidsdaad. Met welke feiten en omstandigheden moet de rechter rekening houden bij de vaststelling van schade, welk moment heeft voor zijn oordeel als beslissend te gelden en hoe verhoudt een en ander zich tot andere leerstukken van schadevergoedingsrecht?
Bepaalde risico’s zijn te groot of te complex om verzekerd te worden door één verzekeraar. Deze risico’s worden in de praktijk vaak verzekerd door coassurantie, een verzekeringstechniek waarbij iedere verzekeraar een deel van het risico draagt. In dit proefschrift passeren uiteenlopende verschijningsvormen van coassurantie de revue. Zo treedt coassurantie op in ad hoc combinaties van verzekeraars, maar ook in het kader van een pool. In een dergelijk samenwerkingsverband van verzekeraars en/of makelaars worden risico’s tegen vooraf besproken condities verzekerd.
In kaart wordt gebracht hoe de verzekering in coassurantie zich verhoudt tot het mededingingsrecht middels toepassing daarvan op drie belangrijke fasen in de verzekeringsketen, te weten het sluiten van een contract in coassurantie, de inhoud van contracten en de fase van het regelen van schades.
Per jaar worden anderhalf miljoen zaken afgehandeld door 2.500 rechters. Bij complexe zaken kiezen rechtbanken voor meervoudige rechtspraak; de meeste zaken worden door één rechter behandeld. Het heersende idee is dat meervoudig tot betere rechtspraak leidt en dat enkelvoudig efficiënter is, maar daar was nauwelijks onderbouwing voor. Uit het onderhavige onderzoek volgt dat meervoudige rechtspraak inderdaad meerwaarde heeft, al is die niet vanzelfsprekend. Uitgelegd wordt hoe meervoudige rechtspraak in zijn werk gaat en hoe oordeelsvorming kan worden verbeterd. Daartoe zijn onder meer raadkamers geobserveerd, rechters bevraagd en is jurisprudentie geanalyseerd.
Een schuldeiser kan een zekerheidsrecht vestigen door zijn vordering te verpanden. Het pandrecht is naar huidig recht een absoluut recht, dat wil zeggen een recht dat tegen eenieder kan worden ingeroepen. Een vordering is daarentegen een relatief recht dat slechts tegen een of meer bepaalde personen kan worden uitgeoefend. Kan het dan wel zo zijn dat de pandhouder in geval van de verpanding van een vordering een absoluut recht krijgt? Om een bouwsteen aan te dragen voor de beantwoording van deze vraag, onderzocht Jeannette Smit de verpanding van vorderingen naar Romeins recht.
Het recht formuleert
oplossingen voor feitelijke problemen en zoals een ieder herinneringen met zich
meedraagt, kunnen in het recht de eenmaal beproefde oplossingen soms lange tijd
voortleven. Dat betekent niet dat die oplossingen nooit aan verandering onderhevig
kunnen zijn. Het recht kan zich ontwikkelen en de eenmaal gegeven oplossing kan
in een andere tijd en een andere context worden genuanceerd, bijgesteld of zelfs
vervangen. Zo is het ook met het menselijk geheugen. Herinneringen aan vroeger
kunnen door veranderde omstandigheden in een ander daglicht komen te staan en
een andere kleur krijgen. Dan vindt nuancering plaats of moet de herinnering
worden herzien.
Wat bedoelen partijen die betrokken zijn bij overnameovereenkomsten precies als ze het hebben over 'schade'? Volgens Edwin van Wechem is het de vraag of er überhaupt gesproken kan worden van 'hét schadebegrip'. De partijen treffen hierover in hun overnameovereenkomst immers veelal een specifieke regeling. 'Het probleem is dat in die regeling het begrip "schade" vaak wordt genoemd, zonder dat duidelijk is wat partijen met dat begrip dan precies voor ogen stond.'
Een gemeenschap ontstaat wanneer een of meer goederen toebehoren aan twee of meer deelgenoten gezamenlijk. Een gemeenschap eindigt wanneer aan dit criterium niet langer wordt voldaan. Beëindiging van een gemeenschap kan op verschillende wijzen plaatsvinden, waaronder de beëindiging via verdeling (artikel 3:182 BW). Een blik op de parlementaire geschiedenis, de jurisprudentie en de literatuur leert dat over de inhoud en reikwijdte van dit verdelingsbegrip geen eenduidigheid bestaat. Zo wordt bijvoorbeeld van mening verschild over de vraag in hoeverre het begrip 'verdeling' tevens de voor verkrijging krachtens verdeling voorgeschreven leveringshandeling omvat. Dit onderzoek heeft uitsluitend betrekking op de verdeling bij onderlinge overeenstemming. Niet-contractuele verdeling, zoals verdeling door de rechter en de ouderlijke boedelverdeling, blijft buiten beschouwing.
De uitleg van het leerstuk eigen gebrek in het transportverzekeringsrecht staat centraal in dit proefschrift. Wat zijn de criteria die men hanteert om te bepalen of de ontstane schade haar oorzaak vindt in een eigen gebrek van de verzekerde zaak? Welke criteria worden gebruikt om te bepalen of een oorzaak is te herleiden tot een eigen gebrek van het vervoermiddel? Antwoord wordt gegeven op de vraag welke rol algemene beginselen als het onzekerheidsvereiste en causaliteit spelen bij de uitleg van eigen gebrek.
Dit onderzoek kijkt allereerst naar het medisch beroepsgeheim: waar staat het voor en welke gronden gelden er voor het doorbreken ervan. Daarbij wordt ook de zogeheten zorgplicht die een arts heeft, betrokken. Juist deze plicht om goede zorg te verlenen, blijkt een goede grondslag voor het doorbreken van het medisch beroepsgeheim, en dus om te spreken. Vervolgens wordt bekeken in hoeverre een accentverschuiving, die iedereen zo graag wil, richting 'spreken' vorm kan krijgen in de verschillende situaties waarin een arts, vooral de huisarts, wordt geconfronteerd met mogelijke kindermishandeling.
Prior tempore iure: eerder in tijd, sterker in recht. Al sinds het Romeinse recht geldt dat in een rangordeconflict tussen goederenrechtelijke zekerheidsrechten het oudere recht voor het jongere gaat. In dit proefschrift wordt de herkomst en de ontwikkeling van de prioriteitsregel geschetst. In ons civiele recht beheerst de prior-tempore regel in beginsel ieder conflict tussen goederenrechtelijke rechten. Daarnaast krijgt bij wijze van uitzondering de gedachte dat een ouder recht sterker is dan een jonger recht ook gestalte in het verbintenissenrecht. Zo wordt op grond van artikel 3:298 BW een conflict tussen obligatoire rechten op levering ook aan de hand van de prioriteitsgedachte beslecht. Daarnaast treft men de prioriteitstoepassing aan bij obligatoire rechten die een zekere absolute werking hebben gekregen. Men denke aan het recht van de koper van een onroerende zaak na inschrijving van die koop in de openbare registers (artikel 7:3 BW).
Hoe wordt de identiteit vastgesteld van verdachten en van illegale vreemdelingen? Hoe kan de kwaliteit van de vaststelling in beeld worden gebracht? Dit proefschrift geeft een methode om de kwaliteit van het vaststellen van de identiteit te bepalen en zo nodig te verbeteren, toegespitst op opsporingsdiensten.
De toegang tot het enquêterecht is niet eenvoudig gegeven en de jurisprudentie van de Ondernemingskamer en de Hoge Raad op dit vlak blinkt niet uit in helderheid. Dit proefschrift bevat een analyse van de toegang tot het enquêterecht bij de nv en de bv, met een overzicht van knelpunten, onduidelijkheden, voor- en nadelen.
Overheden worden geconfronteerd met drie vraagstukken op het gebied van arbeidswetgeving: niet-reguliere banen, ongelijkheid en werkloosheid. In dit proefschrift staat de aanpak van de EU van deze vraagstukken centraal. Besproken wordt welke mogelijkheden de EU heeft voor governance op het gebied van werkgelegenheid. Daarnaast wordt besproken welke rol de EU kan en moet spelen bij het beschermen en bevorderen van werknemersrechten bij globalisering van de markt en structurele werkloosheid.
Het gebruik van medische hulpzaken bij de behandeling van patiënten kan met risico's gepaard gaan. De vraag is in hoeverre het risico dat voortvloeit uit het gebruik van een ongeschikte medische hulpzaak voor rekening van de hulpverlener dient te komen.
Deze vraag wordt gerechtvaardigd door het bestaan van artikel 6:77 BW. Krachtens dit artikel behoort de schade die het gevolg is van het gebruik van een ongeschikte hulpzaak bij de uitvoering van een verbintenis in beginsel tot de risicosfeer van de schuldenaar, tenzij toerekening aan de schuldenaar onredelijk zou zijn. Hoewel dit artikel buiten de medische context op consequente wijze wordt toegepast en van onredelijkheid van toerekening zelden sprake is, bestaat discussie in de literatuur en onenigheid in de rechtspraak over de vraag of toerekening van een tekortkoming ontstaan door het gebruik van een hulpzaak aan de hulpverlener onredelijk is.
De auteur concludeert, o.a. met behulp van rechtsvergelijking met Duits, Frans en Engels recht, dat het risico dat voortvloeit uit het gebruik van een ongeschikte medische hulpzaak in beginsel voor rekening van de hulpverlener dient te komen.
Een uitputtend overzicht van de rechtspraak over de aansprakelijkheid van de overheid voor het verstrekken van onjuiste informatie. De nadruk ligt hierbij op informatie over de inhoud en betekenis van het bestuursrecht in specifieke situaties, bijvoorbeeld de vraag of een bepaald gebruik van een perceel is toegestaan op grond van het bestemmingsplan. Daarnaast leest u welke rechter benaderd moet worden om aanspraak te kunnen maken op vergoeding van schade als gevolg van onrechtmatige informatieverstrekking.
In dit proefschrift wordt de Nederlandse regeling van de geheimhoudingsplicht en het verschoningsrecht van de advocaat vanuit een rechtsvergelijkend perspectief beschreven en geëvalueerd. Ook wordt de regeling getoetst aan de hoofdregels en minimumwaarborgen die voortvloeien uit de relevante Europese jurisprudentie.
Welke informatie wordt beschermd door het beginsel van vertrouwelijkheid? Kan of moet het belang van vertrouwelijkheid soms wijken voor andere maatschappelijke belangen? In hoeverre zijn beperkingen en uitzonderingen toelaatbaar? Voor mogelijke verbeterpunten wordt inspiratie geput uit de regeling van het secret professionnel in Frankrijk en het legal professional privilege in Engeland.
Financiële bijsluiters bij ingewikkelde financiële producten schieten hun doel voorbij. Deze documenten zijn ongeschikt om consumenten te beschermen en de overheid verwacht er te veel van.
Dit proefschrift beoogt bij te dragen aan de bezinning op ons sanctiestelsel. De vraag waarop een antwoord wordt gezocht is niet wat het meest juiste stelsel is en hoe dat idealiter moet worden ingericht, maar veeleer hoe het debat over de inrichting van het sanctiestelsel gevoerd zou moeten worden. Daartoe wordt een rechtsverkenning ondernomen naar het sanctiestelsel van Engeland en Wales en de ingrijpende ontwikkelingen die dat stelsel heeft doorgemaakt in de tweede helft van de vorige eeuw.
In dit proefschrift is onderzocht op welke wijze de voorschriften van de EU-richtlijn inzake reclame voor receptgeneesmiddelen in Nederland zijn geïmplementeerd en welke rol daarbij is toebedeeld aan de zelfregulering van de stichting Gedragscode geneesmiddelenreclame (CGR). Tevens is geanalyseerd hoe Europese en nationale rechterlijke instanties en toezichthouders deze voorschriften interpreteren.
In de advocatuur is het investeren in bestaande cliënten een gangbare wijze van business development. Aangezien de concurrentie is toegenomen, vooral in het mkb, is het behouden van cliënten een prangende zaak. Hoe kunnen advocaten loyaliteit van mkb-cliënten bevorderen?
Eén van de belangrijkste vragen die bij het tuchtrecht kunnen worden gesteld is welke belangen erdoor worden gediend. Gaat het louter om de handhaving van de orde en discipline binnen een bepaalde groep? Is het tuchtrecht een middel van kwaliteitsbewaking? Of biedt het degenen die een klacht indienen de mogelijkheid om voor hun particuliere belangen op te komen? Deze studie gaat in op de verhouding tussen die verschillende bij het advocatentuchtrecht betrokken belangen aan de hand van de tuchtnorm, de tuchtsancties, de toegang tot de tuchtprocedure en de rechtsbescherming die binnen die procedure wordt geboden.
Een dissertatie over overeenkomsten en verschillen tussen verschillende soorten tuchtrecht. Accountants, advocaten en artsen hebben vertrouwensberoepen met een wettelijk geregeld tuchtrecht. De beoordelingskaders van tuchtrechters leveren inzicht op in wat het betekent om een vertrouwensberoep uit te oefenen. Herregodts stelt dat er vijf gemeenschappelijke normen zijn voor accountants, advocaten en artsen: professionele autonomie en professionele oordeelsvorming; zorgvuldige omgang met de belangen van de cliënt; vaktechnische kwaliteit; zorgvuldige omgang met vertrouwelijke informatie, en professioneel gedrag. Daarnaast levert het onderzoek een bijdrage aan de discussie over de toekomst van tuchtrecht, onder meer op het punt van de positie van de cliënt.
States enjoy a wide margin of freedom in the choice of means and methods to fulfil their obligations under international law. However, implementation sometimes requires the involvement of the state body entrusted with the task of adopting legislation: the national legislature. This study explores its role in the implementation of international law at home and analyses the regulation of national implementing legislation under international law.
De precieze aard van de rechtsverhouding tussen leerling, ouders en school in het primair en voortgezet onderwijs is geen uitgemaakte zaak. De wet zwijgt hierover en de rechtspraak biedt geen uitsluitsel. De literatuur ziet verschillende mogelijkheden van civielrechtelijke, bestuursrechtelijke of gemengde aard, met referte aan onder meer het onderscheid tussen openbaar en bijzonder onderwijs en publiekrechtelijke normering van het onderwijs.
Dit proefschrift neemt als uitgangspunt dat de rechtsverhouding tussen leerling, ouders en school gekwalificeerd kan worden als overeenkomst. Wat brengt toepassing van het contractenrecht in de onderwijsverhouding mee? Wat heeft het contractenrecht de onderwijsverhouding te bieden? Fundamentele leerstukken van het contractenrecht op het gebied van de totstandkoming, de inhoud en de remedies worden toegepast in de context van het onderwijs, telkens met inachtneming van publiekrechtelijke normen.
Naar huidig Nederlands recht kan zich samenloop voordoen tussen de revindicatie en de vordering uit onverschuldigde betaling. Dat is opmerkelijk. In het Romeinse recht waren beide acties namelijk aan elkaar tegengesteld. Samenloop tussen de rei vindicatio en de condictio, de voorloper van de huidige vordering uit onverschuldigde betaling, was daarom principieel uitgesloten. Waar de rei vindicatio was gebaseerd op het eigendomsrecht van de eiser, was de condictio gebaseerd op de verplichting van de gedaagde om een zaak aan de eiser in eigendom over te dragen.
In dit boek staat de vraag centraal hoe de condictio zich heeft ontwikkeld tot een vordering die met de rei vindicatio kan samenlopen. Bij deze ontwikkeling heeft de eis dat aan eigendomsoverdracht een geldige titel ten grondslag dient te liggen, een belangrijke rol gespeeld.
The objective of the EU's General Data Protection Regulation (Algemene Verordening Gegevensbescherming) was to strengthen data protection and adapt it to the changed circumstances in the globalised and interconnected world. Amendments during the legislative process introduced some substantial improvements in the section on data subject rights. However, in the light of the fast-changing economic and technological environment, Helena Uršič noticed a gap between data subject rights when understood as law in the books and when applied in practice. By using the analysis of legal sources and academic literature, her thesis explores whether the data subject rights under the GDPR are effective in the data-driven economy, and if not, what are possible solutions to overcome the shortcomings.
In 2016, the European Union adopted the Directive on damages actions. Its main objective is to ensure that any victim who has suffered harm caused by antitrust infringement can effectively exercise the right to claim and obtain full compensation. With regard to mass harm situations, it is worth noting that the Directive does not include provisions on collective redress actions, which may have significant impact on the achievement of full compensation. Instead, the non-binding Recommendation on collective redress was adopted, which has brought hardly any development in antitrust collective litigation in the EU.
The aim of this dissertation is to assist in the development of an approach of antitrust collective redress for better achievement of full compensation. For this purpose, two antitrust enforcement models are compared.
Door middel van case studies in verschillende rechtsgebieden worden de werking, de interpretatie en toepassing van internationale regels in het nationale recht bekeken. Nederlandse rechters blijken nu eens wel en dan weer geen gebruik te maken van internationale interpretatieregels. En rechters laten zich (onterecht) leiden door het EU-recht bij het interpreteren van internationale verdragen. De bevindingen zijn samengebracht in een stroomschema waarmee het juiste recht op de juiste wijze toegepast kan worden.
In dit proefschrift wordt onderzocht wat de benadering van rechters is bij het reguleren van ouder-kindrelaties (gezag en omgang) in zowel het familie- als het migratierecht en in verschillende jurisdicties (Nederland, de EU en de Raad van Europa). Het onderzoek laat een grote discrepantie zien in het beoordelen van de belangen van het kind in enerzijds familie en anderzijds migratiezaken.
States hosting asylum seekers could make a crucial contribution to the aim of narrowing the impunity gap that exists for international crimes, by promoting the criminal prosecution of asylum seekers who are believed to be guilty of such crimes.
To what extent are these states willing to bring people residing on their territory who allegedly have 'blood on their hands' to justice, and what can and do they actually do to promote accountability for these alleged perpetrators?
Bestuursrechters kunnen bij arbeidsongeschiktheidsgeschillen advies inwinnen
van een onafhankelijke medisch deskundige. Vrijwel altijd volgt de rechter in zijn beslissing het deskundigenadvies. Het is daarom van belang dat dit proces
zorgvuldig en transparant verloopt. In de praktijk blijkt daar het een
en ander op af te dingen.
Op basis waarvan besluit de rechter een deskundige in te schakelen?
Is dat afhankelijk van de kwaliteit van de rapporten van de verzekeringsartsen van
het UWV? Kan de rechter die verzekeringsgeneeskundige rapporten en vervolgens het rapport van de medisch deskundige wel op
waarde schatten? Hoe kijkt de bestuursrechter naar een medisch rapport en hoe
zit dat met de medische gegevens die de rechtzoekende zelf inbrengt in de procedure?
Uitvoeringsorganisaties van de Rijksoverheid zetten op grote schaal ICT in voor een effectieve en efficiënte uitvoering van wetgeving. De vertaling van wettelijke regels die zij moeten uitvoeren naar specificaties voor ICT-systemen is een ingewikkeld en vaak moeizaam proces, omdat juristen en ICT-ontwerpers elkaars taal niet delen.
In dit boek wordt een aanpak beschreven om de vertaling van wetgeving naar ICT te ondersteunen. Het bestaat uit een taalmodel, een wetgevingsvocabulaire en toepassing van de techniek van linked data om de betekenis van wetgeving te duiden.
In dit onderzoek is de afhandeling van beschuldigingen van seksueel kindermisbruik
bestudeerd, geuit door een van de ouders tegen de andere ouder in het kader van
een (echt)scheidingsprocedure, of in een andere civiele procedure over de kinderen
in de nasleep van een (echt)scheiding. Aan bod komen het besluitvormend proces van civiele rechters bij dit soort zaken, de rol van raadsadviezen daarbij en
eventuele samenloop van een strafrechtelijk en het civielrechtelijk
traject.
In dit proefschrift wordt aangetoond dat de Europese Commissie exclusief gebruikmaakt van
gegevensbeschermingsrecht in het beleid en reguleren rond verplichte Internet van Dingen-systemen (IvD-systemen), zoals installatie van 'slimme energiemeters'. Het
gegevensbeschermingsrecht kent beginselen die uitkomst kunnen bieden bij het vaststellen
van waarborgen en beperkingen aan deze systemen. Toetsing aan principes zoals doelbinding
en dataminimalisering stellen de EU wetgever in staat te voorkomen dat IvD-systemen
worden uitgerust met onnodige surveillancefuncties. Gegevensbeschermingsrecht ziet echter
niet op functies die derdepartijen in staat stellen om van een afstand een systeem uit te
schakelen, of het aanzetten van een sensor voor een ander doel dan waarvoor deze is
geïnstalleerd. Het gegevensbeschermingsrecht ziet typisch op transparante relaties die
normaal gesproken vrijwillig worden aangegaan. Daarom is het de vraag hoe geschikt dit
recht is om te worden toegepast op ICT-systemen die gedwongen in de privé-omgeving van
burgers worden geïnstalleerd.
Het komt regelmatig voor dat een verdachte in één of meer strafprocedures voor
meerdere strafbare feiten wordt veroordeeld. Hij is dan meervoudig aansprakelijk gesteld. Er zijn verschillende rechtsfiguren die verband houden met dergelijke gevallen
van meervoudige aansprakelijkstelling. Voorbeelden zijn de regels over samenloop
van strafbare feiten en recidive als grond voor strafverhoging. Andere rechtsfiguren,
zoals het ne bis in idem-beginsel en bepaalde kwalificatie-uitsluitingsgronden, bieden juist bescherming tegen meervoudige aansprakelijkstelling.
In dit boek worden alle rechtsfiguren die verband houden met meervoudige aansprakelijkstelling in kaart gebracht en de verhoudingen tussen die rechtsfiguren worden onderzocht. Tevens worden suggesties gedaan om een meer consistent geheel van
rechtsfiguren rondom meervoudige aansprakelijkstelling te bewerkstelligen.
De intensiteit van de rechterlijke toetsing in asielzaken is sinds de invoering van de Vreemdelingenwet 2000 onderwerp van kritische discussie. De bestuursrechter toetst het bestuurlijk oordeel over de geloofwaardigheid van een asielrelaas terughoudend, zij het dat deze toetsing sinds de implementatie van de herziene Procedurerichtlijn in 2015 minder terughoudend is dan voorheen. In dit proefschrift geeft de auteur de achtergrond weer van de
terughoudende rechterlijke toetsing in asielzaken en zij biedt aan de hand van jurisprudentieonderzoek inzicht in de intensiteit van de rechterlijke toetsing in asielzaken.
Als een bestuursorgaan een maximum stelt aan het aantal vergunningen, ontheffingen of concessies dat verleend kan worden of het beschikbare subsidiebedrag beperkt, is sprake van een schaars besluit. Door een dergelijk plafond kan de situatie ontstaan dat er meer aanvragers zijn dan beschikbare besluiten. Hoe moeten deze besluiten in dat geval worden verdeeld?
Centraal in dit onderzoek staat één van de rechtsnormen die bij de verdeling van schaarse besluiten in acht moet worden genomen: de transparantieverplichting. Door transparantievereisten in acht te nemen, stellen bestuursorganen alle potentieel geïnteresseerde partijen in staat om een aanvraag voor een schaars besluit in te dienen. De transparantieverplichting draagt hiermee bij aan de gelijke behandeling van de aanvragers.
Ieder jaar stellen duizenden mensen hoger beroep of cassatie in tegen uitspraken van de strafrechter. De mogelijkheid tot hoger beroep of cassatie kan echter sinds enkele jaren door een hogere rechter worden geweigerd op basis van zogenoemde verlofstelsels. In dit boek wordt de werking van deze stelsels—en de problemen die daarbij kunnen ontstaan—grondig onder de loep genomen. Want zijn deze verlofstelsels niet in strijd met het mensenrecht op beroep en het mensenrecht op een eerlijk proces? Geconcludeerd wordt dat vrije verlofstelsels in hoger beroep ontoelaatbaar zijn. Inhoudelijke verlofstelsels kunnen aanvaardbaar zijn, mits met voldoende waarborgen omkleed. Verlofstelsels in cassatie zijn daarentegen vrijwel altijd toelaatbaar.
In dit onderzoek worden de zeer beperkt beschreven procedures van artikel 287 leden 4 287a en 287b Faillissementswet onderzocht. Op grond van deze bepalingen kan de insolventierechter in het schuldsaneringsrecht voorlopige voorzieningen treffen en een dwangregeling aan schuldeisers opleggen. Allereerst wordt een procedureel kader geschetst waarbinnen de drie procedures onderzocht en beschreven dienen te worden. Voorts is tot uitgangspunt genomen dat de verzoekschriftprocedure (titel 3) van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van (overeenkomstige) toepassing is op de drie onderzochte wetsartikelen. Tot slot wordt de toepassing van de artikelen in de praktijk onderzocht.
Belastingplichtigen willen graag zekerheid over de fiscale gevolgen van (voorgenomen) handelingen. Zekerheid kan echter niet altijd worden gegeven. Vaak heeft een rechtsvindingsvraagstuk meerdere mogelijke oplossingen. Als in een specifiek geval niet op voorhand kan worden aangegeven wat het fiscale rechtsgevolg is, maar moet worden geconcludeerd dat er meerdere mogelijke rechtsgevolgen zijn, kan dan in ieder geval worden aangegeven wat de waarschijnlijkheid is van elk van de mogelijke rechtsgevolgen? Vooral als door een belastingplichtige een beslissing moet worden genomen waarbij de fiscale consequenties een (al dan niet doorslaggevende) rol spelen, zal duidelijkheid omtrent de mogelijke uitkomsten en de waarschijnlijkheid daarvan gewenst zijn. Ook bij de waardering van een onzekere belastingpositie in een jaarrekening kan de waarschijnlijkheid van de mogelijke uitkomsten een belangrijke rol spelen.
Op rechters wordt een steeds groter beroep gedaan om het recht te ontwikkelen. Rechters moeten met name steeds vaker invulling geven aan verdragsnormen. De Urgenda-zaak over het terugbrengen van de broeikasgassen is daar een voorbeeld van. Dat leidt soms tot kritiek van de politieke machten: de regering en het parlement. Rechters mengen zich, zo wordt wel gesteld, in politieke vraagstukken die vragen om politieke besluitvorming. Daarmee staat de plaats van de rechter in de scheiding der machten ter discussie.
Een minder bekende rol van de notaris is het vastleggen van zijn waarnemingen in een proces-verbaalakte, bijvoorbeeld bij een veiling. Dit proefschrift onderzoekt een mogelijke nieuwe rol van het notariaat binnen de geïnstitutionaliseerde private rechtspraak. De grosse van een notariële akte is een executoriale titel en kan, net zoals een vonnis van de publieke rechter, ten uitvoer worden gelegd. Het nieuwe idee is om de proces-verbaalakte te hanteren als instrument om een arbitraal vonnis of een bindend advies afdwingbaar te maken.
Hoe worden geldschulden die voortvloeien uit bestuurlijke geldelijke herstelsancties ingevorderd? Het invorderingsproces wordt onderzocht vanaf het besluit om in te vorderen tot en met de executie van het dwangbevel, zodat dit proefschrift een geïntegreerd beeld geeft van de invordering. Onder de loep wordt genomen:
- de invordering van dwangsommen;
- het kostenverhaal bij bestuursdwang;
- de terugvordering van uitkeringen bij wijze van sanctie;
- de terugvordering van subsidies bij wijze van sanctie;
- de invordering van een bestuurlijke boete.
Alle (ruim 8.000) rechterlijke uitspraken rond herstelsancties van de afgelopen 10 jaar werden bekeken. In slechts 15 gevallen werd de burger bevrijd van zijn geldschuld.
In deze dissertatie wordt in kaart gebracht wat de gevolgen zijn van het faillissement van een werkgever—en waar relevant ook van een verleende surseance—op de volgende deelonderwerpen:
- het loon;
- het einde van de arbeidsovereenkomst;
- het concurrentiebeding;
- de doorstart, en
- de medezeggenschap.
Separate aandacht is er voor de vraag in hoeverre een werkgever misbruik van faillissement maakt als hij het faillissement aanvraagt met het oog op omzeiling van de rechten van de werknemer.
Rianne Jacobs pleit in haar rede voor vernieuwing van het wetgevingsbeleid. Deze vernieuwing heeft enerzijds betrekking op de vormgeving van experimentele wetgeving en anderzijds op alternatieven voor experimentele wetgeving.
Bij grote infrastructuurprojecten in Nederland gaat de samenwerking vaak verkeerd, met vertraging en grote kostenoverschrijdingen tot gevolg. Het grootste infrastructuurproject van Nederland is het wegenprogramma Schiphol-Amsterdam-Almere (SAA). Hans Ruijter onderzocht de samenwerking tussen publieke en private partijen binnen SAA met de focus hoe wederzijds vertrouwen en adaptief vermogen in een samenwerkingsrelatie opgebouwd kan worden.
Vaak bestaan in dit soort samenwerkingen een grijs gebied, want nooit elk vlak is in grote contracten helemaal afgedekt. Ruijter onderzocht het spanningsgebied dat bestaat tussen de opdrachtgever en de opdrachtnemer: over de dilemma's die daarbij optreden, welke afwegingen en keuzes daarbij zijn gemaakt en wat de consequenties van die keuzes zijn geweest voor het vertrouwen en adaptief vermogen in de samenwerkingsrelatie.
Een centrale rol in Ruijters onderzoek is voor de verhalen op de werkvloer en de veranderingen die daar in de loop van de tijd ontstaan. Daarbij keek hij naar beide kanten en de tegenstrijdige geluiden die daaruit voortkomen. Juist dankzij deze meervoudige kijk geeft Ruijter een beeld van en betekenis aan samenwerking binnen een groot infrastructuurprogramma als SAA.
Landbouwproducenten mogen op basis van de Europese Gemeenschappelijke Markt Ordening (GMO)-verordening samenwerken in een ProducentenOrganisatie (PO). Maar de GMO-verordening verwijst ook naar de regels van het kartelverbod. In de verordening is de onderlinge verhouding tussen de PO-regels en het kartelverbod helaas niet duidelijk aangegeven. Deze onduidelijkheid leidt in de praktijk tot onzekerheid en verkeerde toepassing van de regels.
Strikt juridische oplossingen in een conflict zijn vaak geen echte oplossingen. De jurist van de toekomst doet er goed aan zich te bekwamen in mediation. Dit stelt Dick Allewijn, bijzonder hoogleraar Mediation, in zijn oratie. Hij legt uit wat mediation en recht met elkaar te maken hebben. Wat kunnen rechters en advocaten leren van mediators?
In deze dissertatie is onderzocht welke gevolgen nationale planologische beleidsvoering heeft gehad voor het functioneren van de Nederlandse kantorenmarkt en markt voor winkelvastgoed tussen 1960 en 2016. Beide vastgoeddeelmarkten hebben vergelijkbare structuren en eenzelfde dynamiek. In de kantorenmarkt is een structureel overaanbod ontstaan, terwijl de markt voor winkelvastgoed zich evenwichtiger ontwikkelde. Dit hangt samen met verschillen in nationale planologische beleidsvoering.
Bij ondernemingsrechtelijke procedures zorgt de waardering van ondernemingen en aandelen regelmatig voor problemen. Reële waarde, objectieve waarde of waarde in het economische verkeer: tot op heden ontbrak het vanuit juridisch perspectief aan een eenduidig begrip. Dit proefschrift geeft bovendien aanbevelingen om miscommunicatie tussen juristen en bedrijfseconomen te beperken. Daarnaast biedt Sebastiaan van den Berg een conceptuele benadering van waardeallocatie bij financiële herstructurering door een pre-insolventieakkoord, hetgeen relevant is vanwege het wetsvoorstel homologatie onderhands akkoord (WHOA). Bij de toepassing van deze nieuwe wet zijn met name de reorganisatiewaarde en de liquidatiewaarde van belang.
Aandelenconversie is aan de orde van de dag. Hierbij transformeert een aandeel in aandelen van een andere soort of aanduiding, of met een andere nominale waarde. Ook reserves en schuld worden in de praktijk veelvuldig omgezet in aandelen. Paul Quist beschrijft alle relevante vennootschapsrechtelijke, goederenrechtelijke en verbintenisrechtelijke aspecten van aandelenconversie in zijn dissertatie, dat geldt als handboek rond dit onderwerp. De uitgave biedt een overzicht van drie terreinen waarin aandelenconversie zich veelvuldig voordoet:
- conversie van aandelen in andere aandelen;
- conversie van reserves in aandelen; en
- conversie van schuld in aandelen.
Hoe worden grensoverschrijdende financiële producten belast? Dit is onderhevig aan ongeveer 3.000 dubbelbelastingverdragen tussen staten wereldwijd, waarvan de meeste zijn gebaseerd op het internationale standaardformulier van de OESO. Vanuit dit oogpunt is het OESO-modelverdrag inzake belastingen op een andere manier geïnterpreteerd. Een belangrijk resultaat van dit onderzoek is een doorslaggevende test waarmee dividenden, rente en vermogenswinsten kunnen worden afgebakend.
De eis van duidelijkheid die voortvloeit uit het rechtszekerheidsbeginsel, is een essentieel vereiste voor wetgeving. Deze eis houdt in dat wetgeving zodanig gestructureerd en geformuleerd moet worden dat burgers de wetgeving kunnen begrijpen en juist kunnen toepassen. Het doel van dit onderzoek is om in kaart te brengen hoe de eis van duidelijkheid in de rechtsliteratuur en de (internationale) jurisprudentie is ingevuld voor wat betreft fiscale wetgeving.
Het concept van 'informationele zelfbeschikking' in de zorg krijgt door de opmars van persoonlijke gezondheidsomgevingen een 'actieve' lading, doordat personen zelf (lijken te) kunnen te beslissen over wat er met hun gezondheidsgegevens gebeurt en deze ook zelf lijken te kunnen (laten) beheren. Het gebruik van big-dataprofilering met behulp van kunstmatige intelligentie leidt evenwel tot een disbalans tussen de (data)macht van bedrijven en overheden en die van particulieren.
Robrecht Timmermans zet in zijn onderzoek uiteen hoe beursgenoteerde vennootschappen met statutaire zetel in Nederland zich kunnen beschermen door middel van uitgifte van preferente beschermingsaandelen. Hij geeft inzicht in het proces vanaf het moment van implementatie van preferente beschermingsaandelen tot aan de dag waarop zij, na te zijn uitgegeven, worden ingetrokken. Timmermans concludeert dat de uitgifte van preferente aandelen een ideaal middel is om vennootschappen te beschermen tegen een breed scala van ongewenste externe invloeden. Het onderzoek geeft een gedetailleerd overzicht van dit beschermingsinstrument en biedt daarmee een handvat voor de praktijk.
Het eigendomsvoorbehoud is een belangrijke figuur in het handelsverkeer. Aan de ene kant kan een verkoper met het eigendomsvoorbehoud voorkomen dat hij zijn eigendomsrecht verliest, voordat de koper betaalt. Aan de andere kant zorgt het eigendomsvoorbehoud er ook voor dat de koper de zaak reeds voor betaling kan gebruiken en dat hij ook zonder meer eigenaar wordt, als hij de koopprijs betaalt. In de doctrine bestaan echter de nodige onduidelijkheden: is het eigendomsvoorbehoud eigenlijk niet een soort zekerheidsrecht, omdat het de verkoper zekerheid biedt voor de betaling van de koopprijs? Waarom moeten partijen dan niet de eisen naleven die gelden voor de vestiging van een zekerheidsrecht en waarom gelden de regels die voor zekerheidsrechten gelden niet voor het eigendomsvoorbehoud? Verheul betoogt (cum laude) dat het eigendomsvoorbehoud géén zekerheidsrecht is: de verkoper stelt simpelweg zijn verplichtingen (gedeeltelijk) uit, om zo te waarborgen dat hij zijn eigendomsrecht niet kwijt is in het geval dat de koopovereenkomst niet wordt nagekomen.
Dit onderzoek gaat over de aansluiting van het civiele medische aansprakelijkheidsrecht op situaties waarin gebrekkige samenhangende zorg wordt verleend aan één patiënt door meerdere zorginstellingen. De toepassing van het huidige aansprakelijkheidsrecht in dergelijke gevallen kent een aantal belemmeringen. Allereerst kan worden gedacht aan de situatie dat meerdere zorgaanbieders bij de patiënt betrokken zijn en de schade een optelsom is van 'kleinere fouten' die afzonderlijk niet in strijd zijn met een civielrechtelijke norm voor aansprakelijkheid. Daarnaast zijn er in het huidige recht slechts beperkte mogelijkheden ook andere partijen in het netwerk dan de zorgaanbieder met wie de patiënt een behandelingsovereenkomst heeft met succes aan te spreken. Bestaande grondslagen/rechtsfiguren die onder omstandigheden de reikwijdte van het aansprakelijkheidsrecht verruimen, kunnen deze belemmeringen niet wegnemen.
Er heerst onvrede over de wijze waarop onderzoeken in de enquêteprocedure momenteel worden uitgevoerd. Dit onderzoek zet uiteen aan welke eisen een behoorlijk onderzoek moet voldoen en behandelt het fenomeen hindsight bias. Hermans schetst hoe hindsight bias tot stand komt en biedt concrete richtlijnen om te voorkomen dat het oordeel van onderzoekers en rechters hierdoor wordt beïnvloed. Zowel elementen van het onderzoek als de wijze waarop de Ondernemingskamer het onderzoek aanstuurt worden belicht; van de formulering van de onderzoeksopdracht, de benoeming en bevoegdheden van de onderzoekers en toezicht door de raadsheer-commissaris, tot het opstellen van het onderzoeksverslag.
Eén van de conclusies van deze dissertatie is, dat er geen eenvormige definitie van piraterij in het internationale recht bestaat - laat staan een supranationale delictsomschrijving. Strafrechtelijke bestrijding van piraterij op zee heeft nooit tot een uitgewerkte modaliteit in het internationale zeerecht geleid; daarvoor is de internationale rechtsgemeenschap te diffuus.
Dit onderzoek gaat over de regulering van consumentenkrediet, met inbegrip van de invloed van Europese regelgeving. Bij regulatie van consumentenkrediet spelen informatieplichten een prominente rol.
This book presents an original and timely fundamental rethinking of the regulatory framework of commercial communication from a children’s rights perspective. Offering a carefully considered, well-documented overview and in-depth evaluation of several legislative frameworks, policy documents, self- and co-regulatory initiatives and literature from a variety of disciplines, it works towards the development of children’s rights-inspired recommendations for an empowering regulatory framework for online commercial communication aimed at children.
The gambling industry should establish practices for the processing of gamblers’ personal data, in order to implement a responsible gambling approach. By codifying such practices, de lege ferenda, the processing of data for multiple purposes could be legitimized, which would influence the formation of both practice and custom regarding data processing in the context of online gambling and gambler protection.
Op de vraag wat een eerlijk proces behelst, geven sociaal psychologen een ander antwoord dan juristen. Wat moeten rechters doen om ervoor te zorgen dat een proces als eerlijk wordt ervaren door betrokkenen? En hoe komt vertrouwen in de rechtspraak tot stand?
Bij het bepalen van de hoogte van een bestuurlijke boete gaat de inspecteur uit van een standaardbedrag of -percentage, om vervolgens de boete ‘op maat te maken’. Deze laatste fase van individuele straftoemeting staat centraal in dit onderzoek. Ivo Krukkert bespreekt onder meer het geldende recht aan de hand van het onpartijdigheidsbeginsel, het zorgvuldigheidsbeginsel, het proportionaliteitsbeginsel en het motiveringsbeginsel.
In Nederland staan wel vijf keer zoveel verdachten en veroordeelden onder toezicht in de samenleving dan dat er in de gevangenis zitten. Zij voeren werkstraffen uit, worden elektronisch gecontroleerd of moeten een behandeling ondergaan als voorwaarde bij een voorwaardelijke straf of voorwaardelijke invrijheidstelling.
Toch is er veel minder aandacht voor toezicht dan voor de gevangenisstraf. In deze oratie worden drie paradoxen besproken die verbonden zijn met het uitoefenen van toezicht in de samenleving.
De eerste paradox is dat vormen van toezicht vaak worden geïntroduceerd als alternatief voor vrijheidsbeneming, maar in de praktijk vaak leiden tot een toename ervan. De tweede is dat toezicht het imago heeft van een gunst die in de plaats komt van (echte) straf, maar een steeds punitiever karakter heeft gekregen en door degene die het ondergaat wel degelijk als leedtoevoeging wordt beschouwd, die soms ingrijpender is dan het uitzitten van detentie.
De derde paradox is dat de reactie op (ernstige en minder ernstige) incidenten naar aanleiding van toezicht de indruk wekt dat burgers toezicht massaal afwijzen, maar dat dit toch moeilijk valt te rijmen met de betrokkenheid van burgers bij de uitvoering ervan.
Hoewel godsdienst steeds meer terrein wint in het Nederlandse recht, laat het begrip zich niet geheel eenduidig definiëren. Soms wordt uitgegaan van een subjectief begrip van godsdienst, soms objectief - en dan weer een combinatie van allebei.
Deze variëteit is voor een belangrijk deel te begrijpen vanuit de wetsgeschiedenis en de rechtspraak. Het juridische begrip van godsdienst doet een poging de verschillende juridische interpretatieredenen achter godsdienst te categoriseren.
In dit proefschrift wordt gekeken in hoeverre het gedrag van partijen en de aard van de geschonden norm een rol moeten spelen bij de terugvordering. In het Romeinse recht werd terugvordering geweigerd als iemand in strijd met de goede zeden had betaald en vuile handen had. In het moderne recht is een vergelijkbare blokkade voor een onwaardige eiser overgenomen, bijvoorbeeld in Zuid-Afrika en Frankrijk. In bepaalde gevallen kan een inbreuk op het recht, in het bijzonder de goede zeden, zo ernstig worden bevonden dat geen actie wordt toegekend en partijen worden gelaten in de toestand waarin ze zich bevinden. In het Nederlandse recht werd een beroep op een dergelijk ‘moreel’ criterium consequent verworpen onder het oud Burgerlijk Wetboek, maar in het moderne recht kan in uitzonderingsgevallen terugvordering worden geweigerd.
In het EVRM vinden we expliciete procedurele rechten, zoals het recht op een eerlijk proces en het recht op een effectief rechtsmiddel. Steeds vaker ontleent het EHRM echter ook procedurele waarborgen aan de verdragsrechten die op het eerste gezicht materieel van aard zijn. In dit proefschrift worden de procedurele positieve verplichtingen in kaart gebracht volgend uit het recht op leven (artikel 2), het folterverbod (artikel 3), het recht op privé- en familieleven (artikel 8) en het eigendomsrecht (artikel 1 EP). De nadruk ligt op de verplichtingen voor het (bijzonder) bestuursrecht.
Een onderzoek naar de mogelijke inbedding van synthetische belangen in het vennootschapsrecht. Wat is het gevolg van synthetische belangen? Oftewel: wat gebeurt er wanneer iemand een economisch belang heeft zonder aandeel—of aandeelhouder is zonder economisch belang, bijvoorbeeld onder een derivatencontract? Oosterhoff concludeert onder meer dat aan de houders van bepaalde synthetische (economische) belangen ook enquêterecht toekomt—en dat een aandeelhouder zonder economisch belang soms geen stemrecht moet kunnen uitoefenen. Het vennootschapsrecht kan op die manier oplossingen bieden bij het beteugelen van controversieel gebruik van dergelijke belangen.
VU-criminoloog Joost van Onna geeft in zijn promotieonderzoek drie verklaringen voor hoe en waarom burgers, ondernemers en bestuurders zich inlaten met ernstige fraude. Naast de fraudegelegenheden die het werk biedt, zijn dit verzwakte maatschappelijke bindingen en flexibele en afwijkende morele opvattingen van fraudeurs. Deze twee individuele factoren blijken van groot belang voor het verklaren waarom sommige individuen zich inlaten met ernstige fraude terwijl anderen ervan afzien. Personen die zich kenmerken door een verzwakte binding met de samenleving en door een afwijkend moreel kompas, lijken een grotere kans te hebben tegen fraudegelegenheden aan te lopen, zelf mogelijkheden voor fraude te creëren, of onder de druk en verleidingen van de situatie te bezwijken.
Floor Eikelboom bespreekt in zijn proefschrift de (onmiddellijke) voorzieningen die de Ondernemingskamer kan treffen in het kader van de enquêteprocedure. Hij staat stil bij de context waarin (onmiddellijke) voorzieningen ingrijpen: de binnen de rechtspersoon geldende regels, de internationale regelgeving waarin deze is ingebed en de binnen de rechtspersoon geldende belangen. Aan de hand daarvan wordt geanalyseerd welke rechtsgevolgen (onmiddellijke) voorzieningen kunnen hebben en hoe kan worden bepaald welke voorzieningen opportuun zijn.
Artikel 2:11 BW bepaalt dat de aansprakelijkheid van een rechtspersoon als bestuurder van een andere rechtspersoon tevens hoofdelijk rust op ieder die ten tijde van het ontstaan van de aansprakelijkheid van de rechtspersoon daarvan bestuurder is. De afgelopen jaren heeft de Hoge Raad de toepassing van dit artikel in een aantal arresten geconcretiseerd; onder meer in het veelbesproken arrest Kampschöer/Le Roux. Het proefschrift van Hanegraaf bevat een uitvoerige en complete analyse van wet, wetsgeschiedenis, rechtspraak en literatuur rond dit onderwerp.
Engineers and legally trained people need to work together to regain the terrain lost by the citizens of the world to private firms and authoritarian states. These states are stealthily hijacking one of the most important global standardization organs, the Specialized Agency of
the UN: The International Telecommunications Union. This cooperation between engineers and lawyers is even more necessary to safeguard the freedom that was brought by the evolution of the internet and the smartphone. Laissez faire is not an option, more dedicated effort is necessary to reconquering the lost terrain.
Dit boek vormt de weerslag van een onderzoek naar de vraag in hoeverre het omgevingsrechtelijke instrumentarium toereikend is om een compacte stedelijke ontwikkeling te verwezenlijken. Onderzocht wordt welke knelpunten in het omgevingsrechtelijk instrumentarium zich voordoen bij de realisering van de idee van de compacte stad en er worden uitgangspunten geformuleerd voor oplossingsrichtingen die deze knelpunten wegnemen.
Door een steeds groter wordende kans op overstromingen zijn ook steeds meer maatregelen nodig die overstromingen dienen te voorkomen. Deze maatregelen kunnen leiden tot lasten (inbreuk op rechten), zoals waardedaling van woningen of inkomensderving, die ongelijk over de samenleving zijn verdeeld. Dit is wat bedoeld wordt met 'verdelende effecten' van het overstromingsrisicobeheer.
Ondernemers zijn verplicht om informatie aan consumenten te verstrekken bij de sluiting van een overeenkomst. Deze informatieplichten beogen de consument te beschermen door diens wilsvorming bij het aangaan van de overeenkomst te beïnvloeden, hem de mogelijkheid te bieden om de informatie te bewaren en de uitoefening van zijn rechten te vergemakkelijken. Hoe worden schendingen van informatieplichten uit de Richtlijn consumentenrechten in Duitsland, Engeland en Nederland gesanctioneerd?
Deze studie richt zich op de concurrentie tussen rechtssystemen in civiele zaken
in de EU (civil justice system competition). Dit is een vorm van concurrentie op het gebied van regelgeving, waarin lidstaten partijen proberen aan te trekken om te procederen in hun jurisdicties. De studie laat zien dat bepaalde jurisdicties in de EU concurreren om procederende partijen aan te trekken. Advocaten zijn daarbij de overheersende partij aan de vraagzijde en overheden gedragen zich als aanbieders. De resultaten van het onderzoek naar voorkeuren in forumkeuze geven aan dat advocaten bepaalde jurisdicties prefereren, maar hun keuze is vaak gebaseerd op factoren die niet strikt objectief zijn.
De letter of intent heeft sinds de jaren zeventig van de vorige eeuw op veel aandacht vanuit
de literatuur kunnen rekenen. Vooral één type blijkt echter moeilijk te beoordelen aan
de hand van de bestaande leerstukken: de letter of intent waarbij partijen het
onderhandelingsproces contractueel vormgeven.
Dit onderzoek beschrijft de benaderingen ten aanzien van
het contractueel vormgeven van onderhandelingen in vier rechtstelsels: Nederland,
Frankrijk, Engeland en de VS.
Gedragscodes spelen internationaal, Europees en nationaal op steeds meer privaatrechtelijke terreinen een regulerende rol. Binnen het Nederlandse privaatrecht was er echter weinig aandacht voor de (juridische) rol en betekenis van gedragscodes (en andere vormen van private regelgeving).
Aan de hand van een empirisch onderzoek naar de functies van gedragscodes en een analyse van de wijze waarop de Europese en Nederlandse wetgever en rechter omgaan met gedragscodes concludeert Marie-Claire Menting dat gedragscodes juridische relevantie hebben als reguleringsinstrument, als beleidsinstrument én als argument voor rechters bij het beslissen van privaatrechtelijke geschillen.
Dit onderzoek naar verbetering van het personenvennootschapsrecht is verricht vanuit een drietal sleutels, die dan ook uitgebreid aan de orde komen: het algemene vermogensrecht, het bestaande Nederlandse personenvennootschapsrecht en een rechtsvergelijking (Frankrijk, Duitsland en Engeland). Er worden 36 concrete aanbevelingen gedaan aan de wetgever. Zo wordt bij alle personenvennootschappen het onderscheid tussen beroep en bedrijf opgeheven. Er wordt geen onderscheid gemaakt tussen een stille en een openbare maatschap. De maatschap is in dit voorstel geen rechtssubject, de aansprakelijkheid van de vennoten van een maatschap volgt het commune aansprakelijkheidsrecht. Bij juridische fusie en splitsing wordt de schuldeisersverzetsperiode van één maand voorafgaand aan de transactie vervangen door een termijn van zes maanden na transactie. De mogelijkheid wordt geopend om een juridische fusie of splitsing aan te tasten met behulp van de actio pauliana. Bij juridische splitsing wordt aan de betrokken entiteiten een keuze gelaten tussen kruisaansprakelijkheid (artikel 2:334t BW) dan wel schuldeisersverzetsprocedure.
In dit juridisch-empirische proefschrift onderzoekt Hilke Grootelaar het belang van het sociaal-psychologische concept 'ervaren procedurele rechtvaardigheid'. Hieronder wordt verstaan de subjectieve indruk die mensen hebben van de eerlijkheid en rechtvaardigheid van gerechtelijke procedures.
In modern societies, full criminal trials are avoided on many occasions. This book is concerned with mechanisms that either divert from or speed up the proceedings. Koen Vriend argues that the fair trial rights as established by the European Court of Human Rights under Article 6 ECHR provide a normative framework that does not only apply in a full criminal trial, but that it can also be used for diverted and shortened proceedings. He shows that the concept of fairness—as derived from ECtHR case law—is a fundamental principle that underlies all criminal law enforcement. It provides for the appropriate framework to assess whether diverted or shortened proceedings are fair and legitimate.
Binnen het strafrecht bestaat de ontnemingsmaatregel om misdadigers het vermogen te ontnemen dat ze met strafbare feiten hebben verkregen. Uit onderzoek van Wouter de Zanger blijkt dat het vorderen van dit misdaadgeld er geregeld toe leidt dat de burger meer wordt ontnomen dan hij heeft verdiend met zijn misdaad. Dit terwijl deze maatregel enkel ‘herstellend’ dient te zijn, en geen bestraffing beoogt.
Wat is de optimale rechtsvorm voor de samenwerking tussen
beroepsbeoefenaren? De aanleiding voor dit onderzoek is tweeledig. Enerzijds wordt
zij gevormd door de ontwikkelingen rond titel
7.13 BW en anderzijds door de discussie over de bruikbaarheid van de maatschap als
rechtsvorm voor samenwerkende beroepsbeoefenaren.
In zijn afscheidsrede maakt Ate Kloosterman zich hard voor de invoering van
de ‘forensische DNA-genealogie’, in de vakliteratuur bekend als forensic investigative genetic genealogy (FIGG
of kortweg IGG), in het Nederlandse strafrecht.
IGG maakt gebruik van een geavanceerde DNA-analyse
en van beschikbare openbaar toegankelijke genealogische
gegevens.
This book assesses differences and developments
in trust in the police across Europe over the past
decades. Guided by three theoretical perspectives
– instrumentalism, proximity policing and procedural
justice – , it also examines what factors on the
national and individual level can explain trust in
the police. These findings are contrasted with
the invention and development of police trustbuilding strategies in England & Wales, Denmark
and the Netherlands. The book inquires how and
when trust in the police was first defined as a
policy problem, what solutions or strategies have
since been formulated to address it, and how
we can understand differences between these
three countries.
The author shows that trust in the police cannot
be understood without taking into account police
trust-building strategies, nor can these strategies
be grasped without an appreciation of national and
local context and history. This study will appeal to all
readers with an interest in the relationship between
citizens and the police, including scholars, policy
makers and police officers.
De toerekening van kennis aan rechtspersonen gaat elke jurist aan die
ondernemingen op zijn pad vindt. Veel regels in het burgerlijk recht verbinden
een rechtsgevolg aan de aanwezigheid van kennis bij (een van de)
partijen. Maar een rechtspersoon heeft geen hersens. De vraag wat een
rechtspersoon weet, is bij uitstek een juridische vraag. Die doet zich in de
praktijk vaak voor, maar is in de rechtsliteratuur tot op heden
grotendeels onbeantwoord gebleven.
Bij veel grote transacties is van contractsoverneming sprake. Contractsoverneming betreft een rechtsverhouding tussen meer
dan twee partijen en bevindt zich op het snijvlak van het goederen- en verbintenissenrecht. Aan deze voor
de rechtspraktijk belangrijke en wetenschappelijk intrigerende rechtsfiguur
is in de literatuur betrekkelijk weinig aandacht
besteed.
Over een aantal aspecten bestond tot nu toe geen duidelijkheid.
Dit proefschrift biedt een beschouwing over een onderwerp dat centraal staat in het Unierecht en in het nationale recht. Het brengt op bondige wijze de privaatrechtelijke gevolgen van een schending van het Unierechtelijke mededingingsrecht in kaart. In aansluiting daarop wordt onderzocht welke regels en procedures gelden als de rechten die voortvloeien uit een schending van het Europese mededingingsrecht met behulp van het privaatrecht, worden afgedwongen.
Natrekking is een vorm van eigendomsverkrijging en eigendomsverlies.
Wordt een zaak bestanddeel van een andere zaak (de hoofdzaak), dan gaat
de eigendom ervan teniet. De zaak verliest haar zelfstandigheid; zij houdt
op te bestaan. Eventuele beperkte rechten waarmee de zaak was bezwaard,
gaan eveneens teniet. Daar staat tegenover dat de eigenaar van de hoofdzaak
door natrekking tevens eigenaar wordt van het bestanddeel. De eigendom
van de hoofdzaak strekt zich door natrekking mede uit tot het
bestanddeel dat in de hoofdzaak is opgegaan. Natrekking heeft aldus
belangrijke goederenrechtelijke gevolgen.
Een onderzoek naar de (de hoogte en structuur van) bezoldiging van bestuurders van beursgenoteerde vennootschappen. De ondernemingsrechtelijke thema's die daarbij aan de orde komen, zijn: (i) de openbaarmaking van bestuurdersbeloningen, (ii) vaststelling van de bezoldiging, (iii) het aanpassen en terugvorderen van beloningen en (iv) de rol van de rechter.
Grondrechten dragen in steeds belangrijker mate bij aan de individuele
rechtsbescherming en de staatkundige ordening van het moderne leven door de wijze
waarop zij de relaties tussen overheidsambten en burgers reguleren. Er blijkt zich een
hecht en complex grondrechtensysteem te hebben ontwikkeld waarin vele actoren
vanuit verschillende taken en bevoegdheden bijdragen aan de nakoming van de
rechtsplicht van de overheid tot de realisering van grondrechten.
Dit onderzoek analyseert de functie, de juridische inbedding en de toepassingspraktijk van de voorlopige hechtenis in het jeugdstrafrecht. De afgelopen jaren zijn door verschillende instanties, waaronder het Kinderrechtencomité van de VN, zorgen geuit over de toepassing van voorlopige hechtenis van minderjarige verdachten in Nederland. Hoe verhoudt de voorlopige hechtenispraktijk in ons jeugdstrafrecht zich tot de fundamentele rechten van minderjarige verdachten, zoals die zijn erkend in kinder- en mensenrechtenverdragen?
De structuur van het huidige vermogensrecht is het product van een historische ontwikkeling, waaraan geen overkoepelend ordeningsprincipe ten grondslag heeft gelegen. De regelgever heeft haar gaandeweg geschapen door ad hoc antwoord te geven op kwesties die zich voordeden. Rogier Raaijmakers presenteert in zijn dissertatie een alternatieve, logische structuur van het vermogensrecht.
In haar dissertatie beschrijft Marleen van Uchelen-Schipper de rol en taakuitoefening van de raad van toezicht binnen een stichting. Volgens haar is het de hoogste tijd om de basistaak en bevoegdheden van de raad van commissarissen van de stichting te reguleren in een algemene regeling in boek 2 BW.
Deze studie richt zich op de concurrentie tussen rechtssystemen in civiele zaken
in de EU. Dit is een vorm van concurrentie op
het gebied van regelgeving, waarin lidstaten partijen proberen aan te trekken om
te procederen in hun jurisdicties. Onder meer wordt een overzicht gegeven van de competitie die er op het gebied van regelgeving bestaat, het wettelijke kader waarbinnen lidstaten
opereren en een analyse van de elementen van systemen van civielrechtelijke
geschillenbeslechting.
In dit onderzoek staat de reikwijdte van de grondwettelijk beschermde vrijheid van schoolstichting centraal. Onder meer wordt betoogd dat de vrijheid van onderwijs en daarmee ook de vrijheid van stichting een grondrecht sui generis is. Daardoor laat deze vrijheid zich niet vangen in de dichotomie van sociale en klassieke grondrechten.
Deze studie richt zich op de betekenis van psychische stoornissen
voor het Nederlandse strafrecht. Wat is de relevantie van
stoornissen voor het toerekeningsconcept en als factor bij de
toepassing van strafrechtelijke maatregelen? En hoe verhoudt zich het stoornisbegrip
van artikel 39 Sr tot de psychische
overmacht en het noodweerexces?
Op welke momenten en op welke wijze wordt er in het strafproces tegemoetgekomen aan de kwetsbaarheid van de psychisch gestoorde verdachte? Er wordt bekeken of regelgeving en de praktische uitvoering daarvan consistent en adequaat zijn in het licht van Europese standaarden.
De wetsartikelen over de bedrijfsmatige gebruiker (artikel 6:181 BW), gebrekkige roerende zaken (artikel 6:173 BW) en opstallen (artikel 6:174 BW), gevaarlijke stoffen (artikel 6:175 BW) en dieren (artikel 6:179 BW) bieden uit zichzelf onvoldoende duidelijkheid over de belangrijke 'wie-vraag' binnen het aansprakelijkheidsrecht: wie loopt het aansprakelijkheidsrisico en bij wie kunnen getroffenen voor schadevergoeding terecht? Dit proefschrift biedt houvast bij het vraagstuk wie op welk moment een kwalitatieve aansprakelijkheid draagt. Aan de hand van artikel 6:181 BW neemt het de lezer mee in een grondige analyse van het hedendaagse aansprakelijkheidsrecht. De vele praktische voorbeelden werken verhelderend voor iedere professional die te maken heeft met het aansprakelijkheids- en verzekeringsrecht.
In deze dissertatie wordt de rol van het Bouwbesluit 2012 en het Besluit bouwwerken leefomgeving bij de vergunningverlening en de handhaving uitgelegd. Niet alleen komt die rol voor de (technische) bouwactiviteit aan de orde in het geldende stelsel, maar ook in het wetsvoorstel Wet kwaliteitsborging voor het bouwen en in de Omgevingswet.
Bernd Veldman schetst in zijn onderzoek een conceptueel raamwerk voor fiscaal risicogericht toezicht op vastgoedtransacties. Hij gaat in op de vraag hoe een toezichthouder het toezicht doelmatig kan inrichten en uitvoeren, en ook hoe hij zijn keuzes en de operationele gevolgen hiervan kan motiveren en verantwoorden.
When you buy a house, some of your personal details are included in the deed drawn up by the notary. Personal details (including name, first names, date and place of birth, residence, address, marital status, ID number, the price you paid for the house and the maximum mortgage loan) are entered into public registers for registrable property (kept by the land registry). These data can be retrieved by anyone who is willing to pay a small amount of money for this (varying from 2 to 16 euros). This dissertation focusses on whether or not this is desirable in view of the privacy of home owners. We studied current procedures for providing access to personal details in the Netherlands, Germany, England and Wales. It is concluded that the current situation is not desirable. Personal details can and should be made less easily accessible, especially in the Netherlands.
De overheid gebruikt computers voor het nemen van besluiten. Vaak gaat het daarbij om geld, zoals het verlenen van kinderbijslag, de AOW, toeslagen, het opleggen van motorrijtuigenbelasting of de aanslag inkomstenbelasting. Maar hoe die besluiten precies genomen worden, is niet duidelijk. Bovendien leunen overheden ook op elkaars computerbesluiten. De burger is daardoor onvoldoende juridisch beschermd, blijkt uit dit promotie-onderzoek.
In veel onderzoek van het strafrecht blijft de alledaagse juridische praktijk onderbelicht, terwijl juist daar belangrijke lessen te leren zijn. Dat stelt sociologe Irene van Oorschot in haar dissertatie. Zij onderzocht de manier waarop de politierechter 'zaken maakt' en vindt dat de praktijken van politierechters, met name de rol van de verdachte en het dossier, serieuzer genomen moeten worden.
Steeds vaker treffen concurrenten elkaar bij de bestuursrechter. Dat is niet zo vreemd. Besluiten van de overheid kunnen immers grote gevolgen hebben voor de concurrentiepositie van ondernemers. In dit proefschrift staat de vraag centraal hoe in het bestuursrecht, dat van oudsher is gericht op de bescherming van burgers tegen de overheid, wordt omgegaan met de gevolgen van besluiten voor concurrentieverhoudingen. Het onderzoek behelst een diepgravende studie naar de bescherming van concurrentiebelangen in het bestuursrecht en is gericht op het identificeren van mogelijke knelpunten die zich daarbij voordoen.
Centraal in het proefschrift staat de vraag in hoeverre de Nederlandse implementatie, uitleg en toepassing van artikel 14 Handhavingsrichtlijn verenigbaar zijn met EU-recht. Om de conformiteit met het EU-recht te kunnen beoordelen is in de eerste plaats het beoordelingskader geschetst waaraan nationale regelingen over proceskosten moeten voldoen. Op basis van uitgebreid literatuur- en jurisprudentieonderzoek is vervolgens onderzocht hoe de proceskostenregeling van artikel 1019h Rv wordt uitgelegd en toegepast in de Nederlandse IE-praktijk. Tevens zijn de (mogelijke) effecten van artikel 1019h Rv op het procedeer- en schikkingsgedrag van partijen in IE-geschillen belicht.
Vanuit vier perspectieven (historisch, theoretisch, verdragsrechtelijk en strafprocesrechtelijk) gaat Joeri Bemelmans in zijn dissertatie na wat de precieze inhoud van en grenzen aan de onschuldpresumptie zijn—en of deze in het strafproces goed functioneren. Twee afzonderlijk van elkaar opererende aspecten, een bewijsdimensie en een behandelingsdimensie, blijken te moeten worden onderscheiden. Voor beide geldt dat het internationale mensenrecht op de onschuldpresumptie ze slechts ten dele beschermt.
Van Lambalgen has written an inspiring dissertation about State aid to banks.
As the subtitle of the dissertation indicates, Van Lambalgen has focused on
the decisional practice of the Commission. This is not without reason: the
European Commission plays a central role in State aid cases. Indeed, every
State aid measure has to be authorised by the Commission before it can be
implemented by the Member State. In the case of State aid to banks, the authorisation by the Commission is usually conditional upon the submission of a
restructuring plan. This restructuring plan has to include restructuring measures
(such as divestments, pricing restrictions and an acquisition ban). These
restructuring measures are “tailor-made” and thus different per case. Indeed,
banks are different and State aid measures are different; consequently, the
restructuring measures are also different in each case. This explains why in
certain cases far-reaching restructuring measures are imposed, whilst in other
cases a much more lenient approach is taken. However, as Van Lambalgen
argues, a tailor-made approach should not result in an arbitrary
approach.
In haar inaugurele rede gaat Marjone Steketee in op de oorzaken waarom we kindermishandeling als probleem niet goed kunnen herkennen en soms niet willen erkennen. Hoe verbeteren we dat? Hoe kunnen we deze kinderen beschermen en voorkomen dat zij later dit patroon herhalen? Ze laat zien dat het een probleem is dat met regelgeving en beleidsvoornemens niet ‘weg geregeld’ kan worden.
De spanning tussen centralisatie en decentralisatie in de ruimtelijke ordening is een bekend thema in het bestuursrecht. Constantijn Hageman inventariseert welke nationale en provinciale bestuursbevoegdheden (naar huidig recht en onder de nieuwe Omgevingswet) als ruimtelijk sturingsinstrument kunnen fungeren.
The legal position of the terminal operator changes by the integration of the carriage of goods between the sea port and the hinterland into his service profile. The terminal operator performs a wide variety of obligations, including loading and discharging, stacking, warehousing, measuring, weighing and carrying goods within and beyond the terminal’s premises. These obligations fall into different categories of contracts for which the law provides specific rules, i.e. a contract of carriage, a contract of deposit and a service contract. Some of these obligations might be subject to mandatory provisions derived from applicable national legal systems or uniform private law conventions. This book examines how to determine the applicable rules to the terminal operator’s mixed contracts. This serves a practical purpose as one of the main differences between the applicable legal regimes is the terminal operator’s liabilities towards third parties such as cargo owners or ship owners who do not have a contractual relation with the terminal operator.
Financiële ondernemingen dienen jegens hun klanten een zorgplicht in acht te nemen. Deze zorgplicht vloeit voort uit de maatschappelijke functie die financiële ondernemingen – waaronder banken en verzekeraars – vervullen en hun deskundigheid waarop klanten mogen vertrouwen. Deze zorgplicht komt niet alleen voort uit het publiekrecht maar ook uit het privaatrecht. Deze zorgplicht beslaat vier fasen.
De eerste fase betreft de zorgplicht die een financiële onderneming in acht moet nemen gedurende het productontwikkelingsproces. Deze zorgplicht is gericht op het voorkomen van misseling en massaschade.
De tweede fase betreft de wijze waarop het financieel product wordt gedistribueerd. De zorgplicht in deze fase heeft betrekking op vraagstukken rondom de positionering van de intermediair en de vraag onder welke omstandigheden consumenten die geen relevante kennis en ervaring hebben zonder advies producten mogen afnemen.
De derde fase betreft het contact tussen de financiële onderneming en de klant (zowel de precontractuele als contractuele relatie). De naleving van informatie– en waarschuwingsplichten staat in deze fase voorop.
De vierde fase betreft de wijze waarop toezichthouders toezicht houden en handhaven. Daarbij wordt van financiële ondernemingen veelal meer verlangd dan wettelijk voorgeschreven. De wijze waarop financiële ondernemingen hun zorgplicht naleven wordt materieel beïnvloed door opvattingen van hun toezichthouder(s).
Het recht om invloed uit te oefenen op de besteding van de door de bevolking opgebrachte middelen - het budgetrecht - is een van de oudste rechten van het Nederlandse parlement. Dit recht waarborgt democratische betrokkenheid bij de besluitvorming over de begroting en maakt dat het parlement wezenlijke invloed kan uitoefenen op het regeringsbeleid. De afgelopen jaren is het budgetrecht echter onder druk komen te staan. Als gevolg van de eurocrisis zijn de Europese begrotingsregels aanzienlijk aangescherpt en krijgen de EU-instellingen steeds meer grip op de nationale begroting en de wijze waarop nationale middelen worden besteed. Dit is problematisch omdat de bestemming van op nationaal niveau opgehaalde middelen bij uitstek een nationale bevoegdheid is. En aan die beslissing wordt democratische legitimatie verleend door de betrokkenheid van het parlement. In dit proefschrift staat de vraag centraal wat de gevolgen zijn van het Europees economisch bestuur – alle regels en procedures op economisch en budgettair terrein in de EMU – voor het budgetrecht van het Nederlandse parlement: in hoeverre kan het parlement nog (wezenlijke)invloed uitoefenen op de besteding van de op nationaal niveau opgehaalde middelen en het (begrotings)beleid van de regering als de EU-instellingen steeds meer grip krijgen op de nationale begroting?
In toenemende mate worden publiekrechtelijke toezichthouders belast met het toezicht op belangrijke onderdelen van het burgerlijk recht. Veelal dwingt het Europese (mededingings)recht tot het instellen van dergelijke onafhankelijke toezichthouders. Privaatrecht en publiekrecht kennen echter verschillende doelstellingen en om die doelstellingen te bewerkstelligen worden verschillende handhavingsmiddelen gebruikt. In dit proefschrift wordt enerzijds onderzocht hoe de bestuursrechtelijke toezichthouders privaatrechtelijk geaarde regels toepassen. Aan de orde komen vragen als: welke regels van het privaatrecht worden gehandhaafd, waarom is door de wetgever gekozen voor bestuursrechtelijke handhaving en welke bestuursrechtelijke instrumenten worden hiervoor gebruikt. Hierbij staat hoofdzakelijk het contractenrecht centraal. Anderzijds komt vanuit het antwoord op de vraag hoe de bestuursrechtelijke toezichthouders privaatrechtelijk geaarde regels toepassen, de volgende vraag naar boven: in hoeverre lenen privaatrechtelijk geaarde regels zich voor handhaving met bestuursrechtelijke middelen? Deelvragen die hierbij aan bod komen zijn: strijdt de achtergrond en visie van toezichthouders (niet) met het civiele recht en waarom zou bestuursrechtelijke handhaving meer geschikt zijn dan privaatrechtelijke handhaving om de doelstellingen van goede marktwerking en consumentenbescherming te bewerkstelligen? Om deze vragen te beantwoorden worden aan de hand van casestudies op het gebied van het telecommunicatierecht, het consumentenrecht en het financiële recht, besluiten van toezichthouders geanalyseerd en vanuit privaatrechtelijk oogpunt nader geproblematiseerd.
Voor het voornemen van de Europese en Nederlandse wetgevers om een procedure in te voeren om noodlijdende ondernemingen te redden voordat dat deze insolvent zijn, bestaat geen rechtvaardiging. Dat concludeert promovendus Nico Tollenaar. Volgens hem zou het doel van de nieuwe generatie procedures niet moeten zijn om ondernemingen te redden, maar om crediteuren een beter en flexibeler instrument te geven om hun rechten te effectueren.
Met de erkenning door het EHRM van het recht tegen gedwongen zelfbelasting als onderdeel van het recht op een behoorlijk strafproces, deed nemo tenetur zijn intrede in het fiscaal boeterecht. Dit proefschrift beoogt de dynamiek in de ontwikkeling van de Straatsburgse nemo tenetur-rechtspraak op te sporen en zo een voorschot te nemen op de toekomstige betekenis ervan.
In deze lectorale rede beschrijft Hans Henseler de evolutie van digitaal bewijs in het forensisch onderzoek. Een evolutie die zijns inziens op het punt staat om een revolutionaire ontwikkeling door te maken. Om dat te kunnen begrijpen staat Henseler stil bij het fenomeen digitaal bewijs en op welke wijze digitaal bewijs in het forensisch onderzoek en in de opsporing wordt gebruikt.
Voor zijn onderzoek volgde Joep Lindeman officieren van Justitie een jaar lang bij de behandeling van gewone, veelvoorkomende strafzaken. Zijn bevinding: het werken binnen een grote, ambtelijke organisatie, de grote hoeveelheid zaken en de in rap tempo doorgevoerde veranderingen in werkprocessen zijn van invloed op de wijze waarop de OvJ zijn werk doet. De individuele, magistratelijke rol van de officier van Justitie dreigt daarbij in de knel te komen.
De handel in roerende zaken neemt in het rechtsverkeer een belangrijke plaats in. Deze dissertatie gaat over de levering ervan. Centraal in het onderzoek staat de vraag of de zakelijke overeenkomst onderdeel uitmaakt van de levering van roerende zaken, en zo ja, welke functie de zakelijke overeenkomst bij levering van deze zaken vervult.
In het proefschrift staan forumkeuzen centraal die worden gesloten in verband met zeevervoerovereenkomsten. Er wordt aandacht besteed aan de vraag of in verschillende in het zeevervoer veelvoorkomende situaties een forumkeuze tot stand komt. Vertrekpunt voor de beoordeling is regelmatig een bepaalde praktijksituatie. Omdat bij vervoerovereenkomsten, anders dan bij de meeste overeenkomsten, in de regel een derde (bijvoorbeeld een derde-cognossementhouder) op een later moment op een of andere manier partij wordt bij de vervoerovereenkomst, wordt ook ingegaan op de vraag in hoeverre deze derde uiteindelijk gebonden is aan de forumkeuze. De meeste aandacht gaat uit naar de forumkeuze in de zin van art. 23 EEX-Vo/art. 25 EEX-Vo (nieuw). Bij de bespreking van dit artikel wordt ook gekeken naar andere bepalingen van de gewijzigde EEX-Vo, zoals art. 31 lid 2 en 3 EEX-Vo (nieuw). Verder komt de vraag aan de orde hoe de Nederlandse rechter een derogerende forumkeuze, die niet valt binnen het toepassingsgebied van art. 23 EEX-Vo/art. 25 EEX-Vo (nieuw), moet beoordelen. De meest belangrijke bepalingen in dat verband zijn artikel 8 en 629 Rv.
Death in State custody. Obligations to prevent premature death of detainees and to investigate deaths of detainees pursuant to the European Convention on Human Rights
In verschillende domeinen binnen het recht wordt technologie ingezet ter ondersteuning van het juridische werk. Zo worden beslisbomen ontwikkeld om ontslagprocedures te ondersteunen, zijn er online tools beschikbaar om geschillen te beslechten – bijvoorbeeld om echtscheidingszaken sneller af te wikkelen – en zijn ‘smart contracts’ in opkomst. Hierbij gaat het om stukjes programmacode waarmee veilig allerlei overeenkomsten automatisch geëffectueerd kunnen worden.
Door technologische ontwikkelingen kunnen de sporen die achterblijven na een
misdrijf steeds beter worden waargenomen, en steeds sneller en nauwkeuriger
worden geanalyseerd. Denk bijvoorbeeld aan de nieuwe mogelijkheden om
biologisch celmateriaal te typeren. We kunnen daar niet alleen DNA uit afleiden, we
kunnen ook bepalen wat voor type cellen het spoor bevat. Ook kunnen we steeds
beter bepalen hoe lang het spoor er al ligt. Die informatie is heel belangrijk als je wil
reconstrueren wat de relatie is tussen een spoor en een misdrijf.
Dit onderzoek geeft een overzicht van Nederlandse regelgeving, jurisprudentie en doctrine zoals deze zich in de loop der jaren hebben gevormd ten aanzien van de civielrechtelijke aansprakelijkheid voor het prospectus en beoogt een handboek voor praktijk en wetenschap te zijn.
De juridische kant van de dood gaat over de positie van het lijk, lichamelijke integriteit en de grenzen van lijkschouw. Over het laatste stelt Wilma Duijst dat ons systeem van lijkschouw in strijd is met het EVRM.
Het doel van dit onderzoek is om uit de kluwen van (internationale) regelingen de op het internationale goederenvervoer toepasselijke aansprakelijkheidsregeling
te destilleren, te analyseren en te beoordelen. Centraal in dit proefschrift
staat het onderzoek naar de aard, grondslag en rechtsgevolgen van de aansprakelijkheid
van de luchtvervoerder onder het Verdrag van Montreal en het Verdrag van
Warschau. Daarbij wordt als uitgangspunt het Verdrag van Montreal genomen. Steeds
zal worden onderzocht of, en zo ja, in welke opzichten de regeling verschilt met het
Verdrag van Warschau. In die gevallen waarin het Verdrag van Montreal voortbouwt
op het Warschau regime zal deze regeling geanalyseerd worden aan de hand van de
daarbij behorende ontstaansgeschiedenis, jurisprudentie en doctrine. Daar waar het
Verdrag van Montreal een nieuwe regeling introduceert, beperkt de analyse zich noodzakelijkerwijs tot de ontstaansgeschiedenis en de rechtsliteratuur over de nieuwe regeling omdat jurisprudentie op dit moment nog geheel ontbreekt.
In de periode tussen 1999 en 2004 is de positie van aandeelhouders in Nederlandse beursvennootschappen aanzienlijk versterkt. Dit proefschrift beschrijft de herkomst van deze ontwikkelingen en analyseert de gevolgen ervan. Aan het slot wordt stilgestaan bij de vraag welke lessen uit deze episode getrokken kunnen worden voor de verdere rechtsontwikkeling in het ondernemingsrecht voor beursvennootschappen.
Hoe moet het goederenrecht omgaan met een samenstel, een complex, van goederen? Het Nederlandse recht heeft als uitgangspunt dat een goederenrechtelijk recht slechts één goed als object heeft. Dit uitgangspunt wordt in deze dissertatie 'het uniciteitsbeginsel' genoemd. Zou het wenselijk zijn om hiervan af te wijken? Er wordt wel gesuggereerd dat dit voordelen zou hebben, zoals het vergemakkelijken van het rechtsverkeer, of het als goederenrechtelijk gerechtigde de hand kunnen leggen op de goodwill van een onderneming.
De levering en verpanding bij voorbaat van toekomstige goederen is een belangrijk onderwerp voor de praktijk en de wetenschap. In het huidige kredietverkeer kan de rechtsfiguur moeilijk worden gemist. Besproken worden niet alleen de levering en verpanding van toekomstige roerende zaken en vorderingen, maar ook die van aandelen, girale effecten en enkele rechten van intellectuele eigendom. Het proefschrift leest als een juridisch handboek.
Charlotte Spierings betoogt dat een eenzijdige rechtshandeling een bron van verbintenissen is. Niet alleen met een contract, maar ook met een eenzijdige wilsverklaring kunnen vrijwillige verbintenissen in het leven worden geroepen. Ook bespreekt ze welk verband bestaat tussen de verschillende voorbeelden van eenzijdige rechtshandelingen in het privaatrecht.
Zekerheidsrechten met een 'generaal' of 'allesomvattend' karakter zijn van alle tijden. Romeinse schuldenaars konden reeds vrijwel al hun (bestaande en zelfs toekomstige) goederen verpanden. De huidige bancaire praktijk vormt hierop geen uitzondering. Aan de hand van de historische ontwikkeling van generale zekerheidsrechten wordt de wijze blootgelegd waarop wetgevers en rechters belanghebbenden tegen generale zekerheidsrechten beschermen.
Een relatief onbekende opsporingsmethode is (neuro)geheugendetectie. Daarbij wordt het geheugen van de verdachte onderzocht op de aanwezigheid van daderkennis. Wat is voor politie en Justitie mooier dan de hersenen, het geheugen van de verdachte, te kunnen onderzoeken? Dave van Toor onderzocht hoe mensenrechten zich verhouden tot een (mogelijk) verplicht hersenonderzoek in strafzaken en hij komt tot de conclusie dat (neuro)geheugendetectie ontoelaatbaar is.
Economen gebruiken vaak neutrale (logische) tijd in hun modellen, maar de werkelijke tijd is historisch. Daarin is elk moment anders en veranderen kansverdelingen met de tijd. Door naar de kwaliteit van de tijd te kijken, wordt duidelijker welke ontwikkelingen de overlevingskansen van pensioenfondsen en financiële instellingen bedreigen en hoe de evolutionaire selectie kan worden overleefd dankzij tijdige innovaties. Dit zegt Fieke van der Lecq in haar oratie.
De wetenschap kan helpen om duidelijker te maken welke ontwikkelingen de overlevingskansen van pensioenfondsen en financiële instellingen bedreigen en hoe de evolutionaire selectie kan worden overleefd dankzij tijdige innovaties, door ook vanuit historische tijd te werken. Dat vergroot de kans op bruikbare innovaties. In de historische tijd zijn kansen tijdgebonden, dus ook de tijdigheid van de structurele veranderingen is belangrijk. De noodzaak tot hervormingen van het Nederlandse pensioenstelsel neemt toe. Het vertrouwen in pensioenen en financiële diensten is afgenomen en informatietechnologie wordt belangrijker, maar concurreren op de kwaliteit (en ethiek) van de dienstverleningsrelatie wint daardoor aan betekenis.
In dit onderzoek staat de machtsstrijd tussen de strafrechter en de bestuurder
over het strafproces centraal. Die machtsstrijd gaat in hoofdzaak over de
strafvorderlijke belangen van voortvarendheid en voorzienbaarheid. Hoe verloopt de machtsstrijd tussen strafrechter en bestuurder
over het strafproces? Brengt
bestuurlijk handelen de strafrechter tot onaanvaardbaar strafvorderlijk handelen? Zijn
de regels niet te streng en zijn ze wel nodig als borging van de rechterlijke
onafhankelijkheid?