Uitleg artikel 2.1 CAO Rijk door gerechtshof Den Haag

Uitleg artikel 2.1 CAO Rijk door gerechtshof Den Haag

Werknemer werkte eerst als uitzendkracht voor het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Op 1 september 2021 is hij in dienst getreden bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd voor de duur van een jaar, die daarna nog eens met een jaar werd verlengd. De Staat heeft de werknemer vervolgens laten weten dat het dienstverband niet zal worden voortgezet en van rechtswege zal eindigen.
Werknemer vond dat hij een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd had op grond van artikel 2.1 van de CAO Rijk en startte een procedure bij de kantonrechter. Voor meer informatie daarover verwijzen wij naar ons eerdere nieuwsbericht uit januari. De kantonrechter wijst de verzoeken van de werknemer af. De werknemer gaat vervolgens in hoger beroep bij het hof Den Haag.
Werknemer doet een beroep op artikel 2.3 van de CAO Rijk 2022-2024, waaraan hij de conclusie verbindt dat zijn periode als uitzendkracht geldt als één arbeidsovereenkomst die meetelt in het kader van de ketenregeling, waardoor een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd zou zijn ontstaan. Het hof gaat daar niet in mee. Artikel 2.3 van de CAO Rijk gaat namelijk over het aannemen van uitzendkrachten vanaf 1 januari 2023. Dit geldt dus niet voor de werknemer die op 1 september 2021 als uitzendkracht in dienst is gekomen. Het beroep slaagt niet.