Proefschrift: Privacyrecht of privaatrecht?
Zonder er veel woorden aan vuil te maken, heeft de Nederlandse regering de keuze gemaakt om bij de implementatie van de Europese privacyrichtlijn voort te borduren op de bestaande Wet persoonsregistraties. De nieuwe Wet bescherming persoonsgegevens kan, overeenkomstig de WPR, getypeerd worden als een met name op het publiekrecht georiënteerde oninibuswet. De kritiek die zowel in de parlementaire geschiedenis als in de literatuur geuit is op het functioneren van de WPR, waarbij uitdrukkelijk gewezen is op heroverweging van het bestaande systeem, roept de vraag op of deze keuze terecht is gemaakt.' Ook de jurisprudentie geeft aanleiding tot deze vraag aangezien hieruit blijkt dat de weg naar de WPR vaak niet gevonden werd en dat dit leidde tot alternatieve procedures.' De niet voor de hand liggende reden dat zonder nader onderzoek op de oude voet is verdergegaan, is dat de regering reeds op voorhand alternatieve implementatiewijzen niet mogelijk, of prima vista onwenselijk achtte. In dit onderzoek wordt de vraag gesteld of deze aanname gerechtvaardigd was. Hierbij wordt de focus gevestigd op implementatie van de Europese privacyrichtlijn in het Nederlandse Burgerlijk Wetboek, een alternatief voor de huidige benadering , waarop zowel in de parlementaire geschiedenis als in de literatuur gewezen is. Uit de rechtspraak blijkt bovendien een lange traditie waarbij de bescherming van het recht op informationele privacy wordt ingeroepen op basis van dit wetboek.