Steeds meer juridisch materiaal is vrij toegankelijk. Op deze pagina treft u een overzicht aan van (900+) publiek toegankelijke juridische proefschriften en oraties. Gebruik Ctrl+F om te zoeken. Uw proefschrift of oratie toevoegen? Mail de redactie.
Bij de levering van registergoederen vindt de betaling van de koopsom vaak plaats via de kwaliteitsrekening van de notaris, zodat de notaris kan zorgen voor - in de woorden van vele notariskantoren - 'gelijk oversteken'. In werkelijkheid echter vinden de levering en de betaling niet precies gelijktijdig plaats. Hetzelfde geldt bij de levering van aandelen of (een verzameling van) activa en passiva, en eveneens bij het beschikken over beperkte rechten bij dergelijke goederen.
Tiddo Bos concludeert dat dit niet tot onoverkomelijke problemen leidt. Het recht kent vele instrumenten die tot gevolg hebben dat goederen tijdelijk buiten het handelsverkeer worden geplaatst en daarmee eveneens buiten de greep van schuldeisers belanden, waardoor het simultane karakter van het wederzijdse presteren geheel irrelevant wordt. Dit onderzoek brengt deze instrumenten in kaart.
Een systematisch overzicht van alle verkrijgingen krachtens erfrechtelijke titel en gift die buiten de wettelijke huwelijksgemeenschap kunnen vallen, de gronden daarvoor en tal van discussiepunten die daarbij kunnen ontstaan. Het proefschrift bestaat uit twee delen. In het eerste deel wordt een alternatieve opvatting over eigendom en de goederenrechtelijke structuur van de breukdelengemeenschap uitgewerkt. Die alternatieve opvatting dient als voorstel om een aantal leerstukken uit het tweede deel systematisch op te kunnen lossen. Men hoeft evenwel geen kennis te nemen van het eerste deel, om het tweede deel te kunnen lezen. Daarin komen tal van situaties en leerstukken aan de orde, met telkens als hoofdvraag: wat is de omvang van de huwelijksgemeenschap waarin de erfgenaam of begiftigde is gehuwd? Daarbij wordt niet alleen uitgewerkt welke erfrechtelijke verkrijgingen en verkrijgingen krachtens gift precies van de huwelijksgemeenschap zijn uitgezonderd, maar is onder meer ook aandacht voor de gemeenschappelijke nalatenschap en het effect van de verdeling en uitbreiding, de fideï-commissaire erfstelling, en het girale betalingsverkeer in verhouding tot verkrijgingen krachtens erfrechtelijke titel en gift. Ook de regels van zaaksvervanging krijgen daarbij aandacht.
Ook politieke partijen maken gebruik van de technologische mogelijkheden die de 21e eeuw te bieden heeft. Microtargeting, in het bijzonder via sociale media, stelt hen in staat om op basis van data-analyse individuele burgers op maat gemaakte campagne-berichten te sturen: ouderen over de AOW, studenten over de basisbeurs. Zelfs de toonzetting kan worden afgestemd op de karaktertrekken van de ontvanger opdat de boodschap zo goed mogelijk overkomt. Sinds het Cambridge Analytica-schandaal (2016) bestaan zorgen met betrekking tot transparantie, publieke deliberatie en kiezersautonomie. Hierdoor is ook in Nederland de vraag gerezen of het fenomeen aan banden zou moeten worden gelegd, en zo ja, welke ruimte daarvoor bestaat. Dat reguleringsvraagstuk staat in dit onderzoek centraal.
Beroepen als arts, advocaat en notaris zijn geregelde beroepen. Bij regulering van dergelijke beroepen werkt de overheid samen met private partijen, meestal beroepsorganisaties. Niet zelden gebeurt dit in de vorm van 'zelfregulering' onder regie van de overheid. Hoe moeten de verantwoordelijkheden die ontstaan vanwege regulering verdeeld worden tussen partijen, die vaak verschillende belangen hebben? Dit proefschrift biedt een afwegingskader om de mogelijkheden en gevolgen van regulering in kaart te brengen bij het opstellen van wet- en regelgeving in een samenwerking tussen de
overheid en een private partij.
Binnen de advocatuur staat ethiek de laatste jaren hoog op de agenda — en vormt een belangrijk onderdeel van de beroepsopleiding. Advocaten zouden zich te weinig de vraag stellen of hun optreden het algemeen belang dient. Volgens de inleiding van de Gedragsregels Advocatuur wordt een advocaat gedreven door een 'aspiratieve moraal'. Wat houdt dat eigenlijk in? Dit proefschrift legt uit hoe de rolmoraal van de advocaat zich verhoudt tot de algemene moraal. Daartoe worden verschillende theorieën uit de Angelsaksische literatuur verkend. Het resultaat is een beroepsethiek die advocaten aanzet tot reflectie, niet enkel gebaseerd op (gedrags)regels, maar ook op ethische waarden.
In haar promotieonderzoek beziet Melanie van Zanten welke verdere stappen de Nederlandse bestuursrechter kan zetten bij het indirect toetsen van algemeen verbindende voorschriften, niet zijnde formele wetgeving, aan nationale algemene rechtsbeginselen. Met 'indirect toetsen' wordt bedoeld dat de bestuursrechter de rechtmatigheid van een algemeen verbindend voorschrift beoordeelt in het kader van de beroepsprocedure tegen een besluit dat ter uitvoering of handhaving van het voorschrift is genomen. Dit ter onderscheiding van de directe toetsing van een algemeen verbindend voorschrift in een tegen dat voorschrift gericht vernietigingsberoep bij de bestuursrechter.
Jeffrey Bholasing onderzocht wat de rol is van datahandelaren in de wereldwijde handel van gegevens, welke persoonsgegevens hierbij worden uitgewisseld, welke impact dit heeft op de privacy van burgers en in hoeverre hierover openheid moet worden gegeven op basis van privacy- en gegevensbeschermingsrecht. In het proefschrift wordt beschreven dat datahandelaren wereldwijd en op grote schaal persoonsgegevens uitwisselen. Bholasing beargumenteert dat het hebben van 'privacy policies', zoals vereist op basis van de AVG, niet de juiste oplossing is om de privacy te beschermen.
Dit onderzoek geeft antwoord op de vraag hoe de toegang van belangenorganisaties tot de rechter in procedures tegen de overheid kan worden gewaardeerd in termen van legitimiteit en effectiviteit. Uit analyse van het bestuurs- en burgerlijk procesrecht volgt dat belangenorganisaties in beginsel zeer ruime toegang hebben tot de rechter, maar dat de mogelijkheden om te procederen over wet- en regelgeving beperkt zijn. Dit beperkt de effectiviteit van procederende belangenorganisaties. Over de vraag of dit een probleem is, wordt verschillend gedacht. Gekeken wordt naar sociaalwetenschappelijke en rechtssociologische inzichten in de rol die belangenorganisaties spelen in het (politieke) besluitvormingsdebat en naar public interest litigation in de VS. Dit leidt tot een herwaardering van het actierecht van belangenorganisaties.
With increased globalisation, digitisation, cross-border movement of persons and multinational businesses, events and cases have progressively become transnational. Conversely, with the current geopolitical climate, increase of migration and recent pandemics, borders have regained importance. These developments raise questions about the territorial scope of legislation. Wessel Geursen identifies 28 mechanisms which influence the territorial scope of EU law. The mechanisms relate (for example) to decolonisation, disputed borders and territorial claims, Brexit, accession and enhanced cooperation. By using these mechanisms, the territorial scope of existing as well as future rule of EU law can be determined.
De trust is gebaseerd op vertrouwen en is één van de meest toegepaste rechtsfiguren in de internationale financiering- en estate plannings-praktijk. Een insteller, de settlor, vertrouwt goederen toe aan een trustee, die deze vervolgens beheert ten behoeve van één of meer beneficiaries, of ter verwezenlijking van een bepaald doel. De trust wordt onder meer gebruikt om familievermogen te beschermen en aan de volgende generatie over te dragen, risicovol beleggen te faciliteren, ondernemingsvermogen veilig te stellen of het beheren van pensioengelden. Hoewel Nederland veel trustachtige rechtsfiguren kent, hebben wij de trust als internationaal juridisch instrument
(nog) niet in ons rechtssysteem ingevoerd. Dit onderzoek behelst een rechtsvergelijkend onderzoek naar de Anglo-Amerikaanse trust, de Curaçaose trust en de introductie van de trust in het Nederlandse recht.
AI-related products and services increasingly find their way into daily life. Are the EU's fundamental rights to privacy and data protection equipped to protect individuals effectively? In addressing this question, the dissertation concludes that no new legal framework is needed. Instead, adjustments are required. First, the extent of adjustments depends on the AI discipline. AI-powered emotion recognition, typing with thoughts or eavesdropping virtual assistants: AI covers various concepts, including the disciplines machine learning, natural language processing, computer vision, affective computing and automated reasoning. Second, the extent of adjustments depends on the type of legal problem. Two instruments might be helpful for more effective legislation: rebuttable presumptions and reversal of proof. And in some cases the solution is technical, not legal.
Dit onderzoek richt zich op steunverlenende overheden die in het kader van het EU-staatssteunrecht algemene belangenafwegingen verrichten. In de verbodsfase van staatssteun moeten overheden beoordelen of een steunmaatregel (zoals een subsidie) als staatssteun kwalificeert. De weging van het algemene belang van staatssteun (bijvoorbeeld milieubescherming of cultuur) is gereserveerd voor de verenigbaarheidsfase. Bij de staatssteunhandhaving betrekt de Unie in toenemende mate nationale actoren (overheden en rechters) bij de beoordeling van deze algemene belangen, zowel in de verbodsfase als in de verenigbaarheidsfase.
Dit proefschrift onderzoekt de belangenafwegingen die ongelijke behandeling van ondernemingen rechtvaardigen, diensten van algemeen economisch belang uitzonderen en expliciet erkende sportbelangen een voorkeursbehandeling geven. Aansluitend wordt de beleidsruimte ter toetsing van groepsvrijstellingen aan verenigbaarheidscriteria door nationale actoren geanalyseerd.
This study examines the different functions of international courts and tribunals. The question is whether international courts and tribunals do, in fact, perform a multiplicity of judicial functions and, if so, how these judicial functions are shaped in practice. A selection of cases from the International Court of Justice (ICJ), the International Tribunal for the Law of the Sea (ITLOS) and the Appellate Body of the World Trade Organization (WTOAB) is subjected to a systematic analysis.
Een overkoepelende studie naar de rol van de wezenlijke wijziging in het aanbestedingsrecht. Dit leerstuk speelt in alle stadia van aanbestedingen een rol. Thema's als wijzigingsclausules, herhalingsopdrachten, wijzigingen tijdens de aanbestedingsprocedure, de noodzaak om aanbestede overeenkomsten conform objectieve maatstaven uit te leggen, ontwikkelingen op het gebied van transparantie bij wijzigingen en wijzigingen in relatie tot onvoorziene, kostenverhogende omstandigheden komen aan bod. Tevens worden de verschillende consequenties besproken die een wezenlijke wijziging van een aanbestede overeenkomst kan hebben.
An asymmetric clause allows one party to sue another party in any jurisdiction and at the same time restricts the other party to sue in only one exclusive jurisdiction. Asymmetric jurisdiction clauses are commonplace in financing documents, such as loan agreements and guarantees. The Brussels I-bis Regulation on jurisdiction and the recognition and enforcement of judgments in civil and commercial matters remains the most significant legal instrument for procedural law in the EU, providing the cornerstone for questions of international jurisdiction. This PhD-thesis analyses the status and operation of asymmetric jurisdiction agreements under Brussels I-bis — and argues that asymmetric clauses are compatible with the Brussels regime, but that there are some difficulties with the lex fori prorogati and the provisions on lis pendens.
Pandrecht op aandelen is de laatste jaren toegenomen, met name in het kader van herstructureringen. Tot op heden ontbrak het echter aan een studie die de ontwikkelingen op een systematische wijze in kaart brengt, van verpanding tot uitwinning. De analyses in dit proefschrift gaan verder dan enkel het klassieke vermogensrecht en vennootschapsrecht. Ze strekken zich uit tot het fiscale recht, het jaarrekeningenrecht en het medezeggenschapsrecht. Hiermee wordt een compleet beeld geschetst van de rechtsgebieden die raken aan het pandrecht op aandelen.
Ziekte door werken met chroomhoudende verf, aardbevingsschade in Groningen, lekkende borstimplantaten, seksueel misbruik in de kerk: voorbeelden van schade die door één of enkele partijen wordt berokkend aan vele benadeelden. Bij de afwikkeling van massaschade wordt het recht geconfronteerd met deze grote aantallen en worden collectieve procedures opgetuigd. Hoe ervaren benadeelden deze collectieve afwikkelingstrajecten? Wat zijn de drijfveren van gedupeerden om een massaschadetraject in te gaan? Waar juristen vaak in termen van financiële compensatie denken, blijken er bij benadeelden veel meer motieven — van immateriële aard — te spelen.
Deze dissertatie behandelt de belangrijkste aspecten van vergoedingen in het Nederlandse huwelijksvermogensrecht. De studie sluit aan bij de recente moderniseringsgolven in ons huwelijksvermogensrecht en besteedt aandacht aan vermogensverschuivingen en de gronden daarvoor.
Met behulp van het levenstestament kunnen mensen sinds 2010 voorbereidingen treffen voor (een mogelijke periode van) wilsonbekwaamheid — bijvoorbeeld door dementie. In het levenstestament worden dan wensen, voorkeuren en instructies opgenomen die betrekking hebben op financiële, medische en/of persoonlijke zaken. In veel gevallen wordt een vertegenwoordiger aangewezen die toeziet op de uitvoering. Hoewel dit instrument steeds populairder wordt, bestaat er nog geen specifiek wettelijk kader. Ook was weinig bekend over de toepassing in de praktijk. Centraal in dit promotieonderzoek staat de vraag of het recht op autonomie en het recht op bescherming voldoende worden gewaarborgd binnen de huidige regulering.
Online Dispute Resolution (ODR) has the potential to increase consumers' access to redress. At the same time, the quality of consumers' ODR procedures remains a challenge. Transparency is difficult to achieve, especially when algorithmic software is used, and a fair procedure cannot always be safeguarded in text-based online proceedings. This PhD thesis explores what procedural standards should be in place.
De EU ziet in de overgang van bezit naar gebruik van vervoermiddelen een belangrijke sleutel om de mobiliteit te verduurzamen. Maar welke rechten heb je als gebruiker van een deelscooters of private-lease auto? Josje de Vogel deed onderzoek en spitte onder andere door de algemene voorwaarden van tal van aanbieders in Nederland, Frankrijk, Duitsland en België.
In het gezondheidsrecht wordt de vrije artsenkeuze gezien als een fundamenteel patiëntenrecht. Echter, in rechtsbronnen wordt de grondslag van het recht op vrije artsenkeuze nauwelijks benoemd. In dit proefschrift wordt uitgewerkt wat de gevolgen zijn van het recht op vrije artsenkeuze binnen de Zorgverzekeringswet, de Wet langdurige zorg, Jeugdwet en Wet maatschappelijke ondersteuning 2015. Ook wordt aandacht besteed aan de vraag in hoeverre personen die gedwongen zorg ontvangen — op grond van de Wet zorg en dwang en de Wet verplichte GGZ — het recht hebben om te kiezen. Daarnaast wordt het thema keuzevrijheid in de context van het sociaal domein bezien; inclusief keuzevrijheid in relatie tot het persoonsgebonden budget.
De eerste uitgebreide studie naar de actuele zeggenschapsrechten van schuldeisers in faillissement, de
pre-pack en de WHOA. Vanwege de prominente rol die schuldeisersbelangen spelen in insolventieprocedures, ligt het voor de hand dat schuldeisers veel mogelijkheden hebben om invloed uit te oefenen op het insolventieproces. De praktijk laat echter een ander beeld zien: schuldeisers hebben weinig zeggenschapsrechten waarmee op effectieve wijze invloed uitgeoefend kan worden op het proces. Om dit thema in perspectief te plaatsen, worden schuldeisersbelangen afgezet tegen belangen van anderen – waaronder maatschappelijke belangen – en wordt ingegaan op de informatiepositie van schuldeisers.
Voor een goed functionerende arbeidsmarkt is het van belang dat (ontslagen) werknemers eenvoudig een overgang naar ander betaald werk kunnen maken. Deze overgangen worden door de wetgever van-werk-naar-werk-transities genoemd. Sinds 2015 kennen wij — dankzij de Wet werk en zekerheid — de transitievergoeding, bedoeld als ontslagcompensatie en als middel om een van-werk-naar-werk-transitie te faciliteren. In dit promotieonderzoek staat de transitiefunctie in ontslag- en werkloosheidsrechtelijke regelingen centraal. Hoe heeft deze functie zich ontwikkeld en wat is de positie, omvang en wenselijkheid van deze functie in het sociaal recht?
Dit proefschrift bevat een model voor de uitleg van overeenkomsten in het licht van regelgeving, rechtspraak en doctrine. In geval van een uitlegdispuut biedt het model handvatten. Methoden, factoren en gezichtspunten die richtinggevend zijn bij de uitleg worden geïdentificeerd. Ook is er aandacht voor de rol van het bewijsrecht bij de uitleg van overeenkomsten, inclusief arbitrale aspecten. Vervolgens wordt het aan het Nederlandse recht ontleende model vergeleken met buitenlandse wet- en regelgeving, rechtspraak en literatuur. Gekeken wordt naar het Engelse en het Franse recht en naar transnationale beginselen (PECL, DCFR en PICC). Het aan het Nederlandse recht ontleende model wordt daarmee verfijnd.
In het faillissementsrecht geldt het beginsel van de gelijkheid schuldeisers. Dit beginsel komt tot uitdrukking in diverse concrete regels — en uitzonderingen — die in dit proefschrift aan bod komen. Hierbij wordt nader ingezoomd op de (mogelijke) rol van zowel het beginsel van de gelijkheid van schuldeisers als de paritas creditorum in de schemerperiode voorafgaand aan faillissementen, tijdens de beheerfase en tijdens de verdelingsfase van faillissementen.
Binnen de EU worden diverse rechtsgronden benut voor gebruik van gezondheidsgegevens voor wetenschappelijk onderzoek. Hoewel de AVG een geharmoniseerde gegevensbeschermingswetgeving beoogt, wordt deze doelstelling niet behaald voor wat betreft het delen van gezondheidsgegevens. Internationale samenwerking wordt hierdoor belemmerd. Waar vinden we een billijk evenwicht tussen bescherming van persoonsgegevens en medisch onderzoek in algemeen belang?
Corporate governance van Europese ondernemingen draait niet langer uitsluitend om financiële prestaties of naleving van wet- en regelgeving. Steeds vaker worden normatieve vragen en samenwerking met belanghebbenden rond (lokale) ecosystemen onderdeel geacht van de governance. Onder druk van de klimaatwetenschap en burgeractivisme neigt corporate governance steeds meer naar ecosystem stewardship. In dit proefschrift wordt ingegaan op actuele discussies in het Nederlandse en internationele ondernemingsrecht over de noodzaak tot hervorming van kernbegrippen in corporate governance — waaronder de zorgplichten van bestuurders en de rol van belanghebbenden.
Standaardessentiële octrooien (SEPs) zijn een cruciaal aspect van moderne technologie, een onzichtbare lijm die apparaten helpt elkaars taal te begrijpen, waardoor uw elektronica interoperabel wordt. Een octrooi op een dergelijke technologie is paradoxaal: terwijl patenten juridische bescherming bieden en gebruik door derden beperkt, kan iets pas een standaard worden (en daarmee de interoperabiliteit optimaal dienen) als zo veel mogelijk partijen dezelfde technologie gebruiken. Deze tegenstelling kan leiden tot geschillen over licenties. Dit is waar het mededingingsrecht tussenbeide komt.
Het verkiezingsproces moet aan een aantal fundamentele uitgangspunten voldoen. Die uitgangspunten volgen onder meer uit rechtspraak van het EHRM, uit de Grondwet en uit de Kieswet. De uitgangspunten vullen elkaar aan, maar staan soms ook op gespannen voet met elkaar. Aan een overzicht heeft het tot nog toe ontbroken. Met dit proefschrift wordt in die leemte voorzien. Besproken wordt de rol van het democratieprincipe, het grondrechtelijke karakter van het kiesrecht, het kiesstelsel en politieke partijen bij het vormengeven van verkiezingsregulering. Daarbij wordt ingegaan op actuele onderwerpen, zoals nieuwe Europese regelgeving omtrent online verkiezingscampagnes, nieuwe wetgeving op het gebied van partijfinanciering (o.a. giftenplafond, verbod op buitenlandse giften), de steeds weer oplaaiende discussie over de herziening van het Nederlandse kiesstelsel en nieuwe regels die de betrouwbaarheid van de verkiezingsuitslag moeten verbeteren.
Klachtdelicten zijn strafbare feiten waarvan vervolging pas is toegelaten nadat een klachtgerechtigde — in de regel het slachtoffer — via een aangifte kenbaar heeft gemaakt prijs te stellen op die vervolging. Dit geldt bijvoorbeeld voor de misdrijven afdreiging (chantage), belediging en belaging. Dit proefschrift analyseert de functie en plaats van klachtdelicten in ons strafrechtelijk bestel. De huidige regeling van klachtdelicten voert terug op het eerste Wetboek van Strafrecht uit 1886. Sindsdien is de regeling niet ten gronde onderzocht. Zo is het de vraag of de verdeling van de regeling van klachtdelicten in een materieelrechtelijk deel (in het Wetboek van Strafrecht) en een formeelrechtelijk deel (in het Wetboek van Strafvordering) op goede gronden is gestoeld. Ook dringt zich de vraag op hoe de toepassing van het klachtvereiste zich verhoudt tot fundamentele grondbeginselen als het vervolgingsmonopolie en het opportuniteitsbeginsel. Het onderzoek leidt tot de conclusie dat klachtdelicten wettelijk wezenlijk anders zouden moeten worden ingebed.
Risk profiling can (for example) be used to predict the chance of someone committing a crime in the future, to identify suspects, or to ascertain in which location a crime is likely to be committed. How does the regulatory framework — comprising of European data protection law, European non-discrimination law and Dutch criminal procedural law — regulate risk profiling conducted by national law enforcement actors and to what extent does this framework provide adequate fundamental rights protection?
Hoe is de wettelijke normering van kwaliteit van zorgverlening door academische ziekenhuizen en universitaire medisch centra vastgelegd en wat houdt die
normering in? Welke normen leveren de domeinen corporate, health care, clinical en
shared governance op voor de samenwerking tussen bestuurders en medisch
professionals? Welke wettelijke eisen worden gesteld aan de interne actoren van een
academisch ziekenhuis/UMC? En welke eisen stelt de toepasselijke regelgeving aan medische professionals voor wat betreft te leveren 'goede zorg'?
Pandbelening is een transactie waarbij de pandbelener een roerende zaak (zoals sieraden, elektronica, of muziekinstrumenten) in de macht van het pandhuis brengt. Als tegenprestatie wordt door het pandhuis aan de pandbelener een geldsom verstrekt. Pandbelening bestaat sinds de 13e eeuw en voorziet in een behoefte van mensen die acuut geld nodig hebben. In 2014 is in Titel 7.2D BW een regeling voor pandbelening ingevoerd, waarbij de (verouderde) Pandhuiswet uit 1910 werd vervangen. In dit proefschrift wordt de regeling van pandbelening in Titel 7.2D BW bezien binnen het systeem van het vermogensrecht. Onderzocht wordt of de regeling voorziet in een evenwichtige bescherming van de belangen van betrokken partijen.
Online behavioral advertising (OBA) is a form of advertising that relies on data about users' behavior (for example clicks, likes, reposts) and uses artificial intelligence to place ads that users may be interested in. The EU heavily regulates OBA, requiring, for example, that companies have users' consent before their surveillance. Yet, the industry is incentivized to acquire consumers' consent by any means necessary, often through manipulation. This thesis builds a framework of manipulation, describes consumer manipulation via OBA, constructs a theory of the harms of this phenomenon, and analyses its boundaries in the EU legal framework.
Een groeiend aantal bestuursorganen — en toezichthoudende instanties in het bijzonder — gebruikt algoritmen in de hoop effectiever en efficiënter te werken. Op terreinen als voedselveiligheid moet de Nederlandse toezichthouder wel 100.000 bedrijven inspecteren, met een klein aantal inspecteurs. De instanties zijn daarom sterk afhankelijk van het identificeren van bedrijven met een hoog risico op overtredingen. Zij hopen dat ontwerp en inzet van algoritmen de beoordeling van risico's kunnen ondersteunen en verbeteren. In dit proefschrift wordt onderzocht hoe toezichthoudende instanties de mogelijkheden van algoritmen in de praktijk (proberen te) benutten.
Benoemingen tot Minister van Staat hebben een exclusief karakter en er is weinig over bekend, ook vanuit officiële bronnen. Wie komen er voor in aanmerking en wat doet zo'n minister eigenlijk? Tot op heden is naar de benoemingen tot en de rol van Ministers van Staat nog geen samenhangend onderzoek gedaan, terwijl deze staatkundige 'figuur' al meer dan 200 jaar als een rode draad door ons staatsbestel loopt. In deze studie wordt de Minister van Staat bezien vanuit constitutioneel-historisch en rechtswetenschappelijk perspectief. Welke ontwikkeling heeft het ministerschap van Staat doorgemaakt, wat behelst het feitelijk en hoe is dit in andere landen geregeld?
Zorgverzekeraars sluiten ten behoeve van ruim driekwart van hun verzekerden zorginkoopovereenkomsten met zorgaanbieders. Daarbij geldt een grote mate van contractsvrijheid, maar de overheid bepaalt in een regelgevend kader de randvoorwaarden — en houdt toezicht. De rechten en verplichtingen van zorgverzekeraars en zorgaanbieders in dit gemengde publiek-privaatrechtelijke kader zijn het onderwerp van dit proefschrift. Zorginkoopovereenkomsten worden civielrechtelijk geduid: op zichzelf en in verhouding tot de zorgverzekering en de geneeskundige behandelingsovereenkomst. Het proefschrift biedt een analyse van de doorwerking van regelgeving, zoals de Zorgverzekeringswet en de Wet marktordening gezondheidszorg, de daarop gebaseerde lagere regelgeving en de uitoefening van de bevoegdheden van de Nederlandse Zorgautoriteit bij aanmerkelijke marktmacht in de (pre-)contractuele verhouding.
Een 16- of 17-jarige scholier van een mbo-school die een paar dagen ziek thuis zit en daardoor lessen mist: de Leerplichtwet eist dat de leerling aangeeft wat hem mankeert, om niet te worden vervolgd door de leerplichtambtenaar. Het registreren van de aard van de ziekte schendt echter de privacy. In dit proefschrift onderzoekt Maud van Erp of en hoe de wet- en regelgeving van het middelbaar beroepsonderwijs in overeenstemming gebracht kan worden met het privacyrecht.
Leraren in het primair en voortgezet onderwijs en docenten in het middelbaar beroeps- en hoger onderwijs hebben bij het lesgeven een zekere mate van autonomie. Uit onderwijswetten vloeit voort dat de leraar verantwoordelijkheid draagt voor – en daarmee ook voldoende zeggenschap dient te hebben over – het vakinhoudelijke, vakdidactische en pedagogische proces binnen de school. Anderzijds komt aan het bevoegd gezag van de school op grond van artikel 23 Grondwet de vrijheid van inrichting toe; het bevoegd gezag maakt dan ook beleid, stelt regels op en geeft de leraar instructies. In dit proefschrift wordt de vraag gesteld hoe ver de autonomie reikt.
Het Nederlandse verzekeringsrecht (titel 7.17 BW) bevat enkele bepalingen die exclusief van toepassing zijn op levensverzekeringen. Qua formulering en qua inhoud wijken deze bepalingen sterk af van de bepalingen in het algemene gedeelte van titel 7.17 BW. Dat leidt tot onduidelijkheden en biedt onvoldoende bescherming aan de bij de levensverzekering betrokken derde-belanghebbenden. De promovenda richt zich onder meer op de verjaringsregeling van artikel 7:985 BW. Op grond van dit artikel begint de verjaringstermijn van een rechtsvordering tot het doen van een uitkering te lopen op het moment dat de uitkering uit de levensverzekering opeisbaar is geworden. In het algemene deel van titel 7.17 BW (artikel 7:942 BW) heeft de wetgever evenwel voor een ander aanvangsmoment van de verjaringstermijn gekozen, namelijk het moment waarop de begunstigde bekend is geworden met de opeisbaarheid van de uitkering. Dit past beter bij een levensverzekeringsovereenkomst.
Victim-offender mediation (VOM) in criminal cases is a growing judicial practice in Europe and abroad. In VOM victim and offender have a conversation in presence of a trained mediator. This process can help victims to recover and offenders to take responsibility, make amends and decrease their risk of reoffending. Despite the demonstrated favorable link between VOM and recidivism, no empirical research exists that has addressed why and how participation in VOM reduces reoffending compared to non-participation. This dissertation aims to open the 'black-box' of victim offender mediation and to unravel how and why participation in mediation is related to a lower risk of reoffending. It examines if participation in Dutch mediation practices is related to a lower risk of reoffending, which psychological change might underlie this behavior change and which elements of mediation might explain these outcomes.
Welke rechten en verplichtingen blijven eventueel nog bestaan, nadat een arbeidsovereenkomst is geëindigd? In dit proefschrift staat de postcontractuele rechtsverhouding tussen werkgever en werknemer centraal. Onderzocht wordt wat de rechtsverhouding tussen de ex-werknemer en de ex-werkgever inhoudt. Onderwerpen die daarbij aan bod komen zijn zorgvuldigheidsverbintenissen, zorg- en beloningsverbintenissen, het wijzigingsvraagstuk en medezeggenschap. Beoogd wordt een totaaloverzicht te bieden van de rechtsverhouding tussen ex-werkgevers en ex-werknemers, zowel ten aanzien van het arbeidsrecht als het pensioenrecht.
Deze dissertatie biedt een analyse van wetgeving en rechtspraak rond werkgeverschap van concerns, waarbij vele arbeidsrechtelijke thema's de revue passeren — waaronder overgang van onderneming, herplaatsing, opvolgend werkgeverschap en beloning, de invloed van de EU-verkeersvrijheden en het IPR. In Nederland is de werkgever niet het concern, maar de individuele concernvennootschap waarmee de werknemer de arbeidsovereenkomst is aangegaan. Dit neemt niet weg dat het concern een rol speelt bij het bepalen van de rechten en plichten die voortvloeien uit de arbeidsovereenkomst. De benadering is echter casuïstisch en gefragmenteerd. De Nederlandse wetgever en rechter beschouwen steeds verschillende omstandigheden als relevant om rechtsgevolgen te verbinden aan de concernverhouding, zonder dat duidelijk is waarom. Nederland moet bovendien rekening houden met het Europese recht, waarin ook op verschillende manieren omgaat met het concern wordt omgegaan.
Een regeling om gevaarzettende organisaties te kunnen verbieden is essentieel om de samenleving te beschermen, maar druist in tegen de grondwettelijke verenigingsvrijheid. Joep Koornstra beantwoordt in zijn onderzoek de vraag of de Nederlandse verbodsregeling voldoet aan de grondwettelijke en internationaalrechtelijke eisen voor het beperken van de verenigingsvrijheid. Hij concludeert dat dit lang niet altijd het geval is. De criteria voor het verbieden van organisaties zijn te weinig welbepaald en de formulering van de (strafrechtelijke) rechtsgevolgen van een verbodenverklaring mist de nodige scherpte.
Belangenverstrengeling, vriendjespolitiek en omkoping zijn uit den boze en leiden tot niet-integere besluitvorming. Voor integer en onafhankelijk handelen door bestuurders zijn in de wet verschillende regels vastgelegd, maar hoe toetsen we integriteit en hoe veel bescherming biedt de wet? Dit proefschrift brengt in kaart in welk rechtsstatelijk spanningsveld integriteitsnormen opereren, hoe deze normen zich tot elkaar verhouden en hoe de normen moeten worden uitgelegd.
Bij de uitvoering van publieke taken handelen overheden vaak op grond van een bureaucratische rationaliteit. De centrale aandacht gaat daarbij niet primair uit naar principiële juridische normen, maar naar te behalen resultaten. De toeslagenaffaire illustreert wat er dan kan gebeuren. Een meer 'responsief bestuursrecht' kan soelaas bieden. Eind 2022 verscheen evenwel een scherpzinnig proefschrift waarin een alternatieve hervormingsrichting wordt verkend. Bob
Assink pleit voor de herwaardering van algemene rechtshandhaving als een centraal doel van het bestuursprocesrecht. Daarbij past een procesmodel dat bestuursrechtswetenschappers van oudsher aanduiden als het recours objectif, oftewel de objectieve rechtsgang. Assink werpt een historische, actuele én toekomstige blik op de bestuursrechtelijke beroepsprocedure. De studie plaatst ontwikkelingen in de bestuursrechtspraak in een breder perspectief en is daarmee van waarde voor het fundamenteel doordenken van de rol van de bestuursrechter in de trias politica.
The EU Return Directive lays down minimum standards and procedures concerning the return of third-country nationals (non-EU nationals) illegally residing in a member State. To actually effectuate their return, the Return Directive provides for several instruments, such as the return decision, the entry ban and the possibility of detention. In this study, the author has researched the merger of criminal law with immigration law, known as the crimmigration phenomenon, in relation to the EU Return Directive. He has systematically assessed whether these EU instruments apply to the enforcement of the return rules and if they meet return policy or require adaptation in the light of primary and
secondary EU law, as well as the European Convention on Human Rights.
In the context of the accountability of international organisations, this PhD thesis focuses on the obligation of the United Nations - like many other organisations - to 'make provisions for appropriate modes of settlement of [...] disputes of a private law character' to which it is a party - and considers the liability of international organisations towards private parties (excluding the personnel of the organisation). As a rule, when an international organisation is sued before a domestic court, the former can claim immunity from jurisdiction. Accordingly, the dispute cannot be adjudicated by such a court. This is an essential safeguard to the independence of international organisations. At the same time, international organisations are often under treaty obligations to provide alternative remedies for the settlement of disputes of a ‘private law character’. It is submitted that in discharging this obligation, organisations should adopt a systematic approach in conformity with the rule of law.
Arbiters dienen onafhankelijk en onpartijdig te zijn: daarover bestaat geen discussie. Minder duidelijk is wat dit precies behelst. In dit proefschrift wordt daarom ingegaan op een aantal vraagstukken rond de verplichting tot onafhankelijkheid en onpartijdigheid voor arbiters. Daarnaast wordt gekeken hoe onafhankelijkheid en onpartijdigheid in arbitrale wet- en regelgeving en in jurisprudentie is ingevuld. Tien factoren die de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van arbiters kunnen beïnvloeden komen aan bod. Ook is er oog voor nieuwe vragen rond dit thema. Zo wordt ingegaan op issue conflicts en wordt besproken in hoeverre factoren als gender, religie of politieke overtuiging een rol kunnen spelen bij onafhankelijkheid en onpartijdigheid.
Een erfdienstbaarheid is een beperkt zakelijk recht waarmee de verhouding tussen twee of meer erven (in beginsel blijvend) wordt geregeld. De afgelopen jaren is meermaals bepleit om de algemene beperking dat erfdienstbaarheden niet tot een doen mogen verplichten, te schrappen uit het BW. Tegenstanders van een dergelijke hervorming vrezen voor nieuwe vormen van horigheid. Aan de hand van vergelijking van het Romeinse, Duitse, Franse en Schotse met het Nederlandse recht wordt in dit proefschrift onderzocht of een algemene voorziening voor 'doe-verplichtingen' in erfdienstbaarheden kan worden ingepast in het goederenrechtelijke systeem van ons burgerlijk wetboek.
In hoeverre heeft koude uitsluiting nog recht van bestaan? Echtgenoten delen bij koude uitsluiting namelijk niet in elkaars vermogen(sgroei) en dit kan bij echtscheiding leiden tot nadelige gevolgen. In het kader van dit onderzoek wordt een materiële definitie van koude uitsluiting gehanteerd. In de kern zijn er twee redenen dat deze nadelige gevolgen ontstaan. Ten eerste vereist koude uitsluiting dat echtgenoten zich zakelijk naar elkaar opstellen; een onzakelijke opstelling kan er onder meer toe leiden dat gaandeweg het huwelijk een ongelijke taakverdeling ontstaat. Ten tweede leidt het notariële vormvereiste bij het aangaan en wijzigen van huwelijkse voorwaarden ertoe dat de voorwaarden een statisch karakter hebben, omdat de drempel voor aanpassingen hoog is.
Dit promotieonderzoek plaatst Nederlandse uitlegregels en -principes zoals bestuursrechtelijke motivering en medisch informed consent in een kritisch kader. Beide ‘uitlegparadigma’s’ worden als voorbeeld opgevoerd in het discours over hoe algoritmisch black box decision making uitlegbaar moet worden gemaakt. Het onderzoek legt bloot hoe bestaande regels onvoldoende zien op het type onrecht waarvoor men (terecht) vreest in geautomatiseerde tijden - zoals discriminatie wegens gebrek aan inzicht in geautomatiseerde beslisprocessen.
Dit proefschrift gaat over intra-EU-arbeidskrachten en de arbeidsrechtelijke (schijn)constructies op basis waarvan zij in Nederland werken. In hoeverre werken intra-EU-arbeidskrachten in Nederland op basis van arbeidsrechtelijke (schijn)constructies die hen (financieel) benadelen en wat zijn hun ervaringen met arbeidsvoorwaarden en arbeidsomstandigheden?
Door ontwikkelingen op het gebied van reproductieve biotechnologie kan steeds nauwkeuriger worden bepaald welke genetische eigenschappen een toekomstig kind zal hebben — en of het kind überhaupt geboren zal worden. Dit brengt allerlei juridische vraagstukken met zich mee, te beginnen met de vraag wat de belangen zijn van het toekomstige kind.
This dissertation investigates whether the right of access to personal data is effective in practice. To this end it studies legislative history and decisions by the European Court of Justice — as well as national courts and supervisory authorities. The study offers insights into how citizens, supervisory authorities, civil society and data protection officers experience the right of access to personal data in everyday practice. The introduction of the right of access to personal data has the aim of allowing people to defend their rights and interests. This aim is however only partially met — because of low levels of compliance by controllers and lenient enforcement by regulators.
Aan de hand van twee fundamentele en drie praktijkgerichte onderzoeksvragen wordt de puzzel rond de positie van de schadedeskundigen gelegd. Waardevol voor iedereen die zich bezighoudt met grondbeleid/grondzaken en gebiedsontwikkeling en overheidsaansprakelijkheid. Er wordt aandacht besteed aan:
• de historische herkomst van de schadedeskundige;
• de wijze waarop diens rol verschilt van andere juridische deskundigen;
• de kwalificaties waarover schadedeskundigen moeten beschikken en de controle daarop, en
• de wijze waarop rechters omgaan met (klachten over) schadedeskundigen.
Het Europese non-food productveiligheidsrecht bevat productnormen die veelal als publiekrechtelijk worden bestempeld. Bij de harmonisatie gebruikt de Europese wetgever verschillende soorten productnormen, namelijk bindende eisen in richtlijnen en verordeningen en niet-bindende Europese normalisatienormen. De literatuur neemt aan dat Europese productnormen ook invloed kunnen hebben op de privaatrechtelijke normen die gelden in rechtsverhoudingen tussen bijvoorbeeld de eindgebruiker van het product en andere partijen in de handelsketen, alsmede tussen concurrenten. Dit onderzoek beantwoordt de vraag wat de exacte betekenis is van Europese productnormen voor privaatrechtelijke normstelling. Wanneer is een productnorm slechts één van de relevante omstandigheden bij de formulering van een privaatrechtelijke norm? Wanneer vult een productnorm een privaatrechtelijke norm grotendeels in, zodanig dat de productnorm het uitgangspunt vormt? En van welke omstandigheden en factoren is deze betekenis afhankelijk?
Dit proefschrift gaat over het verbintenisrechtelijke beschermingsniveau van de kleine opdrachtnemer ten aanzien van de thema’s loon, aansprakelijkheid en opzegging. Op de verhouding tussen deze zelfstandig ondernemer en een niet-particuliere opdrachtgever zijn in principe geen beschermende rechtsregels van toepassing. Dit uitgangspunt wordt ten aanzien van een aantal opdrachtnemers als een steeds urgenter maatschappelijk probleem gezien, terwijl er ook een heel arsenaal is aan opdrachtnemers die niet of minder in een kwetsbare positie (lijken te) verkeren. Hierdoor is het vinden van regels voor opdrachtnemers ten aanzien van zowel het huidige als toekomstige recht uiterst complex. In dit kader analyseert de auteur per thema: de regeling inzake de opdracht, de bijzondere rechtsregels die van toepassing zijn verklaard op de overeenkomst van opdracht, de (open) normen die uit het algemene verbintenissenrecht voortvloeien en (ter inspiratie) de bepalingen die gelden voor de werknemer, aannemer, handelsagent en huurder. De resultaten van dit onderzoek bieden niet alleen een inkijk in het verbintenisrechtelijke beschermingsniveau van de kleine opdrachtnemer, maar maken ook een gefundeerde afweging mogelijk ten aanzien van de vraag of dit beschermingsniveau wenselijk en gerechtvaardigd is.
Overheidsjuristen zijn zowel jurist als ambtenaar: als jurist zijn zij bezig met het proces van rechtsvinding en als ambtenaar proberen zij daar naar te handelen. Die verhouding kan onder spanning komen te staan — en leidde in feite tot het toeslagenschandaal, de PAS-uitspraak en de Urgenda-uitspraak. Wubbo Wierenga verzamelde via observatie, interviews en een enquête informatie over de manier waarop circa 500 Nederlandse overheidsjuristen vormgeven aan hun dubbele opdracht. Hij constateert onder meer dat correcte adviezen van juristen niet altijd leiden tot juridisch goed doortimmerd overheidshandelen. Hoe overheidsjuristen dit kunnen voorkomen, is een belangrijke vraag voor de beroepsgroep.
Hoe is het om letsel bij een ander te hebben veroorzaakt? Of daarvoor aansprakelijk te worden gesteld? Hoe verhouden letselveroorzakers zich tot slachtoffer? Wat merken zij van de afwikkeling van de letselschadeclaim? Wat brengt de letselveroorzakende gebeurtenis verder bij hen teweeg? En wat kunnen letselschadejuristen leren van de ervaringen van veroorzakers? Deze interviewstudie maakt zichtbaar dat er mogelijkheden zijn om veroorzakers te laten bijdragen aan het immateriële herstel van letselschadeslachtoffers.
Bij de afwikkeling van nalatenschappen treden vaak schrijnende situaties op. Het huidige erfrecht biedt onvoldoende bescherming aan gezinsleden van overledenen. Zo heeft de ongehuwde samenwoner vrijwel geen rechten als de overledene niets geregeld heeft. Ook andere, vooral niet-traditionele situaties leiden vaak tot onredelijke uitkomsten, bijvoorbeeld als sprake is van echtscheiding, de aanwezigheid van kinderen uit meerdere relaties of meerouderschap. Dit proefschrift onderzoekt de dwingende erfrechtelijke bescherming van naasten. Geanalyseerd wordt in hoeverre leden van zowel traditionele als niet-traditionele gezinnen beschermd moeten worden in het erfrecht. Middels stappenplannen wordt helder in hoeverre iemand aanspraak kan maken op een specifiek ander wettelijk recht.
In dit onderzoek wordt bekeken wat de verschillen zijn in het recht (met name het rechtspersonen-, faillissements- en zekerhedenrecht) van de EU-Lidstaten in relatie tot financiering van internationale concerns. Uitgangspunt vormt een concern met onderdelen in Nederland, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk. Deze situatie wordt vergeleken met een concern uit de Verenigde Staten, omdat het recht daar uniformer is. Als financiers gelden banken en leveranciers (via leverancierskrediet). Een bank kan alle concernonderdelen aanspreken op nakoming van afspraken; een leverancier slechts één concernonderdeel. In de EU kunnen financiers bovendien te maken hebben met verschillen in recht. Moet het recht in de EU uniformer worden, of moeten Lidstaten zelf keuzes kunnen blijven maken? Specifieker: leidt meer uniformiteit tot een betere verdeling van transactiekosten tussen partijen?
Datalekken kunnen schade opleveren, evenals boetes en slechte pers. Er is dan ook sterk behoefte aan duidelijkheid over regelgeving en verplichtingen op het gebied van beveiliging van persoonsgegevens. Dit proefschrift gaat in op de relevante AVG-bepalingen. Artikel 5 lid 1 onder f en artikel 32 AVG bepalen in open bewoordingen dat persoonsgegevens moeten worden beveiligd. Hoe moet dit feitelijk worden ingevuld? Er bestaat vrijwel geen jurisprudentie rond dit onderwerp. Voornoemde AVG-bepalingen worden om die reden bekeken vanuit verschillende invalshoeken, waaronder de geschiedenis van het Europese persoonsgegevensbeschermingsrecht, de doelstellingen en de systematiek van de AVG, vergelijkbare normen uit andere Unierechtelijke regelingen — én vanuit de feitelijke informatiebeveiligingspraktijk.
Dit proefschrift gaat over de historische ontwikkeling van aansprakelijkheid voor onrechtmatige rechtspraak. Kan iemand schadevergoeding krijgen wegens een fout in een rechterlijk oordeel? Nee, lijkt het antwoord. De Staat is niet aansprakelijk, noch zijn rechters in persoon dat. Vroeger was dat anders. 'Verhaal op de rechter' was in bepaalde
gevallen mogelijk. Er was zelfs een wetsbepaling voor, die verdween in de 19e eeuw. Sindsdien zou uit
jurisprudentie moeten blijken wat onder onrechtmatige rechtspraak verstaan zou moeten worden. De Hoge Raad heeft echter weinig arresten gewezen over dit onderwerp, waardoor in Nederland geen gedetailleerd leerstuk over onrechtmatige rechtspraak bestaat. Vóór 2009 was aansprakelijkheid voor onrechtmatige rechtspraak zelfs schier
ondenkbaar. De Hoge Raad lijkt daar met de Greenworld- en Qnow-arresten van 2009 en 2016 anders over te zijn gaan denken, maar die zaken draaien strikt genomen niet om onrechtmatige rechtspraak, maar om onrechtmatige arbitrage. Impliceren deze arresten een koerswijziging?
Veel aansprakelijkheidsprocedures draaien om de vraag of de dader in strijd met een ongeschreven zorgvuldigheidsnorm heeft gehandeld. Kennis vervult daarbij een sleutelrol. Kennis is immers in veel gevallen vereist om gedrag als onrechtmatig te kunnen aanmerken. Is de vereiste kennis niet aan te tonen aan de kant van degene die zich vermeend onrechtmatig heeft gedragen, dan kan het zijn dat personen uit diens kring (adviseurs of familieleden) relevante (externe) kennis hebben. Door die toerekening van (externe) kennis kan het gedrag van de dader alsnog als onrechtmatig worden aangemerkt.
In dit proefschrift wordt de maatstaf voor het toerekenen van externe kennis afgeleid uit het systeem van de onrechtmatige daad. Hierbij wordt ook een maatstaf gegeven voor het toerekenen van kennis van een derde aan de benadeelde bij de beoordeling van de eigen schuld. Er wordt uitgewerkt welke omstandigheden relevant zijn voor de beoordeling en welke argumenten de partijen moeten aanvoeren om te betogen dat kennis van een derde wel, of juist niet, aan de dader of aan de benadeelde moet worden toegerekend.
In dit onderzoek wordt de vraag beantwoord hoe nudging in het contractenrecht kan bijdragen aan de bescherming van zwakkere partijen. Hoewel het toepassingsbereik van deze gedragspsychologische motivatietechniek niet onbegrensd is, kan dit de bescherming van zwakkere partijen op verschillende manieren verbeteren. Juridische, gedragswetenschappelijke en filosofische inzichten worden in concrete toepassingen vertaald.
Middels een interdisciplinaire benadering (geneeskunde, recht en ethiek) biedt dit proefschrift een beeld van de problematiek met betrekking tot schriftelijke euthanasieverzoeken van patiënten met gevorderde dementie. Geïdentificeerd wordt welke betekenissen schuilgaan achter het concept ‘overeenkomstige toepassing’ in het wetgevingsproces, bij de toetsende instanties en in de medische praktijk. Kan dit concept fungeren als normatief kader bij levensbeëindigend handelen door artsen?
Een multidisciplinair onderzoek naar de toepassing van het vertrouwensbeginsel bij voorlichting in het belastingrecht, met als doel om de bescherming van gewekte verwachtingen door de Belastingdienst te herijken. De belangrijkste conclusie is dat het vigerende beleid bij toepassing van het vertrouwensbeginsel aanpassing verdient, waarbij de hoofdregel 'nee, tenzij' wordt vervangen door een afwegingskader waarmee beter rekening kan worden gehouden met de omstandigheden van het geval. De juridische grondhouding zou moeten zijn dat burgers kunnen vertrouwen op voorlichting van de Belastingdienst.
Het is van belang dat een praktijkjurist zijn bewijsrechtelijke positie kan bepalen op basis van de feitelijke grondslag en weet te anticiperen op de waarschijnlijke bewijslastverdeling. Vooraf moet een oordeel worden gevormd over de haalbaarheid van een procedure. Een goede analyse van de wederzijdse stellingen en de daaraan verbonden rechtsgevolgen is daarbij startpunt.
De doelstelling van dit onderzoek is het begrip 'bevrijdend verweer' nader te definiëren, af te bakenen en structuur in het leerstuk aan te brengen, primair voor de civiele procespraktijk. De insteek is pragmatisch: een zo efficiënt mogelijk gevoerde civiele procedure is immers voor de rechtspraktijk van groot belang. Aan de praktijkjurist worden instrumenten geboden om een goede analyse te kunnen maken van de stelplicht en bewijslast in een te behandelen zaak: niet alleen aan verweerder ingeval van een mogelijk beroep op bevrijdend verweer, maar ook aan eiser om te kunnen anticiperen op een mogelijk bevrijdend verweer. Aan de hand van praktijkvoorbeelden worden processuele tips gegeven.
Dit proefschrift geeft een overzicht van wetgeving, jurisprudentie en literatuur met betrekking tot de kosten van enquêteprocedures. Ook worden knelpunten en lacunes in de wettelijke regeling behandeld en bevat het proefschrift praktijkonderzoek dat is verricht onder functionarissen die door de Ondernemingskamer werden benoemd. Wat kost een enquêteprocedure, wie draagt de kosten en wat zijn de voorwaarden voor financiering?
Voor allerhande activiteiten geldt een meldingsplicht bij de overheid: van het bouwen van een dakkapel tot het organiseren van een openbare manifestatie en het doen van lozingen op oppervlaktewater. Dit instrument wordt veel gebruikt als een regeldruk-verminderend alternatief voor de vergunningplicht. Bij een meldingsplicht hoeft immers geen overheidstoestemming te worden afgewacht. De meldingsplicht roept vragen op. Veel (de)centrale overheden regelen dit op eigen wijze, waardoor een enorme diversiteit aan meldingsplichten is ontstaan. Dit heeft rechtsonzekerheid tot gevolg. Zo is vaak onduidelijk wat er gebeurt als er een geschil ontstaat over de vraag of de gemelde activiteit überhaupt meldingsplichtig is. Kan je dan naar de bestuursrechter? En mogen derden zich ermee bemoeien?
Central to the concept of smart contracts is that clauses of contracts or agreements are encoded into computer programming, which automatically executes what happens during the contract's life span. Blockchain technology is pivotal to smart contracts. This dissertation presents a method to facilitate the creation of smart legal contracts that can self-enforce their terms and conditions.
Digitalisering biedt kansen — en nieuwe risico's. In het kielzog hiervan is de afgelopen jaren een nieuw verzekeringsproduct ontstaan: de cyberverzekering. In dit proefschrift wordt het functioneren van de cyberverzekering op de Nederlandse markt onderzocht. De geldende (juridische) kaders worden belicht, evenals de uitdagingen die deze verzekering met zich brengt voor zowel het verzekeringsrecht als verzekeraars, verzekerden en assurantietussenpersonen.
De Stichting Klachteninstituut Financiële Dienstverlening (Kifid) is een alternatief voor de overheidsrechter bij geschillen over het verlenen van beleggingsdiensten aan consumenten. Deze studie bekijkt in hoeverre fundamentele beginselen van behoorlijk procesrecht in de procedure bij Kifid gewaarborgd zijn.
Iemand maakt een zadel los van een verpande fiets, een ander scheidt een zonnepaneel af van een verhypothekeerd huis en een derde verwijdert een vliegtuigmotor uit een vliegtuig. Wat zijn de goederenrechtelijke gevolgen daarvan? Dit proefschrift vormt de eerste studie naar afscheidingsrechten (ius tollendi). Afscheiding van zaken is in het bijzonder relevant in de context van circulair bouwen.
Legal entities are usually not fully autonomous, but are part of a larger economic unit. Often, there exists a certain connection with other legal entities. For instance, this is the case when a legal entity holds all or part of the shares in another legal entity. In principle, a legal entity is taxed separately from its shareholders. In OECD MTC based tax treaties, the starting point is also that each individual legal entity must be considered for the application of the treaty (separate entity approach). In treaty relations, deviation from the principle that entities in a group should be treated as separate entities is exceptional.
In ons burgerlijk recht kan een rechthebbende in beginsel geen beperkte rechten op zijn eigen goed hebben. In dit proefschrift wordt onderzocht in welke gevallen dit uitgangspunt niet opgaat. Kennis over dit onderwerp is van belang, omdat situaties zich kunnen voordoen waarin beperkt recht en moederrecht in één hand komen, bijvoorbeeld als het heersende en het dienende erf van een erfdienstbaarheid dezelfde eigenaar krijgen, of als iemand een derdenhypotheek op zijn eigen zaak verkrijgt. Ter Rele formuleert een criterium waarmee kan worden vastgesteld of een rechthebbende een beperkt recht op zijn eigen goed kan hebben.
Het appartementsrecht bestaat uit eigendomsrecht, gemeenschapsrecht en verenigingsrecht. In 2005 is het appartementsrecht op een aantal delen grondig aangepast, waaronder het proces achter het wijzigen van de splitsingsakte. Dit proefschrift gaat in op het wijzigen van de splitsingsakte en de onderliggende besluitvorming en geeft een uiteenzetting over de redenen waarom een splitsingsakte gewijzigd zou moeten worden.
De cultuursector wordt op verschillende manieren gefinancierd door de overheid. Dat gebeurt via subsidies in alle soorten en maten, maar ook via kunst- en cultuurprijzen. De sector ervaart hierbij regelmatig juridische problemen. Welke zijn dat zoal en kunnen deze worden weggenomen?
Vier thema’s komen aan bod: (1) de rechtsvorm van de geldverstrekking, (2) de rechtsbescherming van de aanvragers, (3) de inrichting van de verdeelprocedure en (4) de eisen die aan de verdeelbesluiten worden gesteld.
De bevoegdheid van het bestuur om de vennootschap en de met haar verbonden onderneming te besturen, volgt uit zijn taakopdracht die in de wet en statuten is vastgelegd. De vraag naar de omvang van de bestuursbevoegdheid — en daarmee naar de mogelijkheden tot beperking — behoort tot een van de kernvraagstukken van corporate governance. In dit proefschrift worden de mogelijkheden op dit gebied onderzocht. Aan bod komen wettelijke beperkingen, statutaire beperkingen en contractuele beperkingen. Voor de praktijkjurist resulteert dit in een staalkaart van (on)mogelijkheden om de bestuursbevoegdheid in concrete gevallen te wijzigen.
Burgerraadplegingen door het OM, actievere voorlichting en uitspraken in ‘klare taal’: initiatieven gericht op verbetering van de relatie tussen de strafrechtspleging en het publiek zijn er te over. Waarop is de veronderstelling dat de relatie tussen het publiek en de strafrechtspleging zo problematisch is, eigenlijk gebaseerd? Waarop stoelt de gedachte dat de in de praktijk ontplooide initiatieven deze relatie zouden kunnen verbeteren? Wat kan er beter in de relatie tussen het strafrecht en het publiek? Het onderzoek resulteert in een beoordelingskader voor op de publieke opinie gericht handelen van actoren in de strafrechtspleging.
Computers nemen steeds vaker geautomatiseerde beslissingen over mensen. Deze 'digitale differentiatie' wordt ingezet door webwinkels, de overheid en tal van andere partijen. Daarbij ontstaat het risico op nieuwe vormen van discriminatie, waarbij bevolkingsgroepen benadeeld kunnen worden. Tegen deze vormen van discriminatie biedt het Nederlandse recht onvoldoende bescherming.
In dit proefschrift wordt een toetsingskader geschetst aan de hand waarvan voorlichters, bestuurders, volksvertegenwoordigers en rechters de juridische toelaatbaarheid van overheidscommunicatie kunnen beoordelen. Inspiratie hiervoor wordt gevonden in rechtspraak uit Ierland en Duitsland. In die landen heeft de rechter bepaalde overheidscommunicatie meerdere keren in strijd met de Grondwet verklaard. Sommige juridische argumenten die daarbij gebruikt werden, blijken ook hier ter lande bruikbaar.
Consumers and traders can resolve disputes through private (settlement) agreements, or they can resort to more formal proceedings — such as mediation or arbitration offered by a private dispute resolution provider. The term alternative dispute resolution (ADR) refers to these more formal out-of-court proceedings. This dissertation focuses on a case study concerning three committees of Stichting Geschillencommissies voor Consumentenzaken: the Homeshop, Webshop, and Common Committee. The aim is to evaluate whether and to what extent the online proceedings for solving consumer disputes provided by these committees comply with the requirements of the fundamental right to a fair trial.
Een kernbegrip in het internationaal belastingrecht is het arm's-length-beginsel. Onderdelen van een multinational moeten marktconform met elkaar handelen, dat wil zeggen: alsof zij onafhankelijk van elkaar zijn. Een voorbeeld hiervan zijn de voorwaarden voor leningen die door het ene onderdeel van een multinational aan een ander onderdeel worden verstrekt; de rente moet dan marktconform zijn. In dit onderzoek wordt betoogd dat het arm's-length-beginsel beperkt geschikt is om de fiscale gevolgen van financiële transacties te bepalen. Toch moet dit beginsel worden toegepast, omdat het in belastingverdragen en nationale wetgeving is opgenomen. In het proefschrift wordt verdedigd dat bij het vaststellen van marktconforme voorwaarden voor financiële transacties uitgegaan moet worden van de kredietwaardigheid van de multinational als geheel in plaats van de kredietwaardigheid van het specifieke onderdeel van de multinational dat een lening opneemt. De voorgestelde benadering kan leiden tot lagere rentekosten en daarmee een hogere belastbare winst voor het specifieke onderdeel van de multinational dat een lening opneemt.
The acquisition of real estate is a complex legal transaction. When a foreign element is added to this transaction, the complexity inevitably increases. In the interest of promoting the proper functioning of the EU internal market, this study investigates how this complexity can be reduced. To this end, it offers an in-depth study of the land registration systems of the Netherlands, Germany, and England & Wales to understand how different systems unfold in legal practice. Obstacles buyers and their legal professionals face in cross-border real estate transactions are subsequently analysed.
Het bestuur is belast met het besturen van de rechtspersoon, behoudens beperkingen volgens de statuten. Deze taak geldt voor het bestuur van elke rechtspersoon. Dit proefschrift behandelt de bestuurstaak in brede zin. Hieronder vallen algemene plichten (zoals doelverwezenlijking), evenals specifieke plichten op het gebied van administratie, vermogensbeheer, verantwoording, organisatie van vergaderingen en toezicht op werknemers of concerndochters. Ook beperkingen van de bestuursbevoegdheid komen aan bod. Wanneer mag het bestuur bijvoorbeeld de opvolging van een instructie weigeren? Welk bestuurshandelen is aan goedkeuring onderworpen?
Een brede opzet wordt gecombineerd met een gedetailleerde bespreking van kwesties waarmee bestuurders geconfronteerd kunnen worden. Bijzonder is dat het zich niet slechts richt op één rechtspersoonsvorm, maar dat de bestuurstaak bij alle rechtspersoonsvormen in één integrerend geheel behandeld wordt. Dit leidt tot 'kruisbestuiving': inzichten uit het kapitaalvennootschapsrecht, verenigingenrecht en stichtingenrecht worden (waar mogelijk) deelgebied-overstijgend benaderd.
Iedereen die zich bezighoudt met rechtshulpverlening, zal het over één ding eens zijn: voorkomen van schade is beter dan genezen. Dit proefschrift gaat in op de vraag of er een recht bestaat op een preventieve remedie, dus een remedie die kan worden ingezet voordat schade ontstaat. Die vraag wordt beantwoord aan de hand van het Nederlandse recht, het Unierecht en het EVRM. Op overtuigende wijze wordt het belang geschetst van de preventieve remedie. Daarbij komen het kort geding en de ruimte die een kort geding-rechter heeft ruimschoots aan bod. Dat maakt dit boek bij uitstek relevant voor de advocatuur, nu men daar bij het formuleren van vorderingen en het bepalen van processtrategie rekening mee kan houden.
Dit proefschrift richt zich op het raakvlak tussen het aanbestedingsrecht en het arbeidsrecht — wat relevant is voor diensten als schoonmaak, catering, beveiliging, thuiszorg en doelgroepenvervoer. Specifiek richt het onderzoek zich op de vraag in hoeverre de doelstelling om continuïteit van de arbeidsrelatie te waarborgen, wordt verwezenlijkt bij aanbestedingen. De arbeidsrechtelijke consequenties van een nieuwe aanbesteding voor een aanbestedende dienst en (potentiële) aanbieder worden in kaart gebracht, knelpunten worden benoemd en waar mogelijk worden oplossingen vanuit het arbeidsrecht én het aanbestedingsrecht aangereikt.
The traditional concept of employment, which involved fixed, permanent contracts, with full time hours and security in work has gradually been replaced by a model of employment that prioritises the development of competitive labour markets through increased flexibility in work. This shift has resulted in 'precarious' work: forms on non-standard employment that places the individual in a situation where they have little security in work or power over their working situation. Examples of precarious employment include platform work, zero-hour and on-demand contracts, the repeated use of temporary/short-term contracts, and bogus/false self-employment. This doctoral thesis asks what level of protection is available to EU migrant workers engaged in precarious employment, who must navigate complex national migration and social security rules linked to their employment status. The thesis assesses how the legal framework applicable to precarious workers risks excluding them from certain protections and suggests how EU migrant workers can be better protected under EU law.
Art. 7:23 lid 1 BW behelst voor alle
kopers de verplichting om de verkoper binnen bekwame tijd op de hoogte te
stellen van enig (vermoeden van een) gebrek in de afgeleverde zaak. Mocht
een koper niet aan deze klachtverplichting voldoen, dan kan hij
geen beroep meer doen op het feit dat hetgeen is afgeleverd niet aan de
overeenkomst beantwoordt, met andere woorden: de koper wordt
geconfronteerd met een algeheel verlies van rechten op grond van een
gebrekkige prestatie aan de zijde van de verkoper. De ratio van deze bepaling
ziet volgens de wetgever op het beschermen van de verkoper tegen late en
daardoor moeilijk te betwisten klachten. De verkoper moet er, volgens de
wetgever, vanuit kunnen gaan dat de koper met bekwame spoed onderzoekt
of de afgeleverde zaak aan de overeenkomst beantwoordt en dat hij, indien
dit niet het geval blijkt te zijn, zulks, eveneens met spoed, aan de verkoper
mededeelt. Centrale vraag van dit proefschrift is of dit toepassingsbereik, waarbij de verkoper beschermd wordt tegen klachten, gerechtvaardigd is. Een analyse van het Duitse recht, het Weens Koopverdrag en de ontstaansgeschiedenis van de huidige Nederlandse regeling laat zien dat dit niet het geval is.
Beïnvloedt het medisch aansprakelijkheidsrecht het handelen van zorgverleners? Zowel het civiel medisch aansprakelijkheidsrecht, het medisch tuchtrecht, als het medisch strafrecht kennen een preventief doel en zouden ertoe moeten leiden dat zorgverleners zich voegen naar juridische normen. Sociaalwetenschappelijk onderzoek biedt echter aanwijzingen dat het medisch aansprakelijkheidsrecht leidt tot defensief handelen. Conclusie van dit proefschrift is dat men de gedragsbeïnvloedende effecten van het medisch aansprakelijkheidsrecht niet moet overschatten. De beperkte juridische kennis van zorgverleners lijkt hierbij een rol te spelen.
Dit proefschrift bevat een kritische reflectie op het Nederlandse aansprakelijkheids- en schadevergoedingsrecht. De centrale vraag is hoe in het delictuele
aansprakelijkheidsrecht de rechtszekerheid kan worden vergroot met betrekking tot de selectie en invulling van remedies die worden opgelegd voor een normschending. Vooraf is lang niet altijd duidelijk welke remedie in een bepaald geval in welke omvang passend is. Verder is, als voor een remedie is gekozen, achteraf niet altijd goed uit te leggen waarom juist deze remedie moet worden opgelegd. Hoe kan de voorspelbaarheid van remedies worden vergroot?
Een burger die zich baseert op onjuiste informatie uit overheidsbronnen, wordt dikwijls in het ongelijk gesteld. Voor schendingen van juridisch gerechtvaardigd vertrouwen, zoals Nikky van Triet dit fenomeen noemt in haar proefschrift, moet meer aandacht komen in zowel het bestuurs- als het burgerlijk recht. In dit rechtsvergelijkende onderzoek wordt ingezoomd op overheidsuitlatingen (bevoegdhedenovereenkomsten, toezeggingen en inlichtingen) en de verplichtingen die daaruit voortvloeien. De publicatie laat zien dat het met de nodige inzet van rechters, advocaten en overheidsjuristen weldegelijk mogelijk is om bij te dragen aan het vertrouwen in en de betrouwbaarheid van de overheid.
Waarheidsvinding is een van de belangrijkste doelen van strafzaken: de rechter moet bepalen of
bewezen is dat de verdachte de in de tenlastelegging genoemde feiten heeft gepleegd. Mogen we deze conclusie echter trekken? Wetboeken en jurisprudentie bieden nauwelijks handvatten om deze vraag te beantwoorden. In plaats daarvan hebben we een theorie nodig van rationeel strafrechtelijk bewijs. De twee meest invloedrijke
theorieën zijn Bayesiaanse en verklaringsbenaderingen. Bayesiaanse benaderingen begrijpen rationeel juridisch bewijs in termen van kansen. Deze kansen zijn 'graden van geloof' die uitdrukken hoe sterk we overtuigd zijn
van de waarheid van een bepaalde hypothese. De Bayesiaanse aanpak vertelt ons hoe we deze graden van geloof moeten bijstellen wanneer we nieuw bewijs verkrijgen. Volgens verklaringsbenaderingen kunnen we juridisch bewijs het
beste begrijpen als een strijd tussen concurrerende, causale verklaringen van het bewijsmateriaal. Deze verklaringen kunnen in meer of mindere mate aannemelijk zijn. In strafzaken zijn dergelijke verklaringen vaak 'scenario's'; tijdlijnen van (deels) causaal verbonden gebeurtenissen die mogelijk hebben plaatsgevonden.
Bayesiaanse en verklaringsbenaderingen worden vaak gezien als rivalen. Dit proefschrift laat zien hoe een gecombineerd perspectief ons in staat stelt om een reeks lastige vragen rondom strafrechtelijk bewijs te beantwoorden.
In één op de drie procedures schikken partijen. Uit eerder onderzoek is bekend welke schikkingsinterventies van rechters effectief zijn en welke minder goed werken. Echter, lang niet iedereen die schikt, is na afloop tevreden. In het kader van dit promotieonderzoek werden 24 civiele rechtszaken geobserveerd: in de zittingszaal en op de gang. Het meeluisteren en analyseren van het schikkingsproces was nog onontgonnen terrein, terwijl schikkingen vaak dáár, tijdens de schorsing van zittingen, worden getroffen. Wat gebeurt er op die gang? Hoe kunnen rechters en advocaten het schikken bevorderen en schikkingspogingen beter laten verlopen?
Op welke wijzen speelt het concept van het vermogensbestanddeel een rol bij de interpretatie van het btw-recht en welke uitgangspunten gelden bij het voor btw-doeleinden individualiseren en kwalificeren van die vermogensbestanddelen?
Besluitvorming vindt plaats om de koers van de rechtspersoon en de onderneming vast te leggen. Zijn organen besluiten over het uitkeren van dividend, het benoemen van bestuurders of het wijzigen van de statuten. Wanneer is er juridisch gezien sprake van een besluit? Als het bestuur van een bv beslist om die nieuwe machine niet te kopen, is dat dan een besluit? Kan de enige aandeelhouder van een nv besluiten nemen onder de douche? In dit proefschrift (uit 2020) wordt het geldende recht nauwgezet in kaart gebracht en worden creatieve, vernieuwende aanbevelingen gedaan met het Duitse en Belgische recht, alsmede het Nederlandse bestuursrecht als inspiratiebron.
Wie kan wat op de agenda van de algemene vergadering van een kapitaalvennootschap plaatsen? Dit proefschrift bevat een fundamentele analyse en geeft uitleg over hoe de rechten, plichten en bevoegdheden rondom de agenda en het agenderingsrecht precies zijn verdeeld.
Zijn de 'balkenendenorm', een verbod op een gouden handdruk, of het bonusplafond in de financiële sector in strijd met de rechten van de mens? Uit dit promotieonderzoek blijkt dat ingrijpen kan, als er maar een overgangsperiode is. Er zijn soepele Europeesrechtelijke kaders waarin het beknotten van beloning zoals Nederland dat doet, prima passen. Pas bij grof ingrijpen in eigendomsrechten, met terugwerkende kracht en een exceptionele druk op het individu, trekt het EHRM een grens.
Er bestaat een aantal moeilijkheden bij het verkrijgen van een schadevergoeding wegens de onrechtmatige verwerking van persoonsgegevens. Na een onrechtmatige gegevensverwerking is het bijvoorbeeld vaak onduidelijk wat de feitelijke gevolgen zijn, of deze kwalificeren als juridische relevante schade, hoe schade moet worden begroot en of er een causaal verband is tussen de normschending en het nadeel. Een andere vraag betreft de invloed van het eigen handelen van de betrokkene op de mogelijke schadevergoedingsplicht van de aansprakelijke verwerkingsverantwoordelijke. Onzeker is bovendien of ook andere partijen dan de 'betrokkene' recht op schadevergoeding hebben en in hoeverre een collectieve procedure soelaas zal bieden voor de bewijsrechtelijke en financiële obstakels. Deze problematiek gaf aanleiding tot het schrijven van dit proefschrift.
Universiteiten zetten bedrijven op, adviseren overheden en bedrijven en verstrekken durfkapitaal aan start-ups. Deze vormen van 'academisch ondernemerschap' worden verricht door instituten die worden bekostigd uit publieke middelen. Wie echter de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek erop naslaat, zal daarin geen normen over academisch ondernemerschap vinden. Deze normen moeten worden gezocht in diverse juridisch bindende én niet-juridisch bindende documenten. In dit proefschrift wordt onderzocht op welke wijze het academisch ondernemerschap in Nederland juridisch wordt genormeerd.
Het primaire doel van de invoering van het algemene bestuursprocesrecht in 1994 was het verbeteren van de rechtsbescherming. Daarnaast streefde de wetgever voor wat betreft de formele bewijsregels naar harmonisatie met het civiele procesrecht en was het de bedoeling om de bestuursrechters onderling op één lijn te krijgen.
Janneke Jansen onderzocht of de uitleg die de hoogste bestuursrechters sindsdien aan de formele bewijsregels geven, aansluit bij de harmonisatiewens van de wetgever — en of deze uitleg aansluit bij de beoogde verbetering van de bestuursrechtelijke rechtsbescherming.
De uitkomst van het onderzoek is dat de uitleg van bestuursrechters zich inderdaad goed verhoudt tot de harmonisatiewens van de wetgever. Zij oordelen daarnaast waar mogelijk in lijn met het civiele procesrecht. Ook verschilt hun uitleg onderling op hoofdlijnen niet wezenlijk van elkaar. Deze uitleg sluit echter niet altijd aan bij het uitgangspunt dat rechtsbescherming het primaire doel is van het algemene bestuursprocesrecht. De hoogste bestuursrechters stellen belanghebbenden met andere woorden niet altijd in staat om hun recht op beroep effectief te kunnen afdwingen.
International law has engaged with smuggling since at least the end of the 19th century, with treaties attempting to address the clandestine movement of goods and of people across international borders. Examining the development and text of treaties from 1890 to 2012, this dissertation explores where multilateral treaties have addressed smuggling, how this has been done, and the reasons why states have chosen to address smuggling through international law.
In dit onderzoek werd bekeken wat het juridisch kader is waarbinnen de faillissementscurator persoonsgegevens mag, kan en moet verwerken en hoe dit kader zich verhoudt tot de regels en beginselen van de Faillissementswet. Minke Reijneveld analyseert op welke wijze curatoren persoonsgegevens momenteel verwerken en in hoeverre die verwerking gerechtvaardigd wordt door de Faillissementswet en de taak van de curator. Zij concludeert dat de AVG van toepassing is op alle gegevensverwerkingen die de curator uitvoert. Het is echter niet altijd duidelijk welke grondslag de curator heeft en hoe moet worden omgegaan met de beginselen van rechtmatigheid, dataminimalisatie, transparantie en doelbinding.
In hoeverre kan kunstmatige intelligentie (KI) een rol vervullen bij het proces van rechterlijke oordeelsvorming en welke vereisten gelden bij de betreffende inzet? Eenvoudig geformuleerd: kan de computer recht spreken? Het belang van de inzet van KI wordt mede onderstreept door onder andere de groeiende werkdruk die rechters ervaren. KI is in staat om snel grote hoeveelheden informatie te verwerken, patronen te herkennen en te beschrijven. Hierin ligt absoluut potentie om KI binnen de rechtspraak te benutten. Daarbij levert dit onderzoek ontwerpvereisten voor binnen de rechtspraak in te zetten KI-systemen.
Dit proefschrift (uit 2020) gaat over dual-class-equity-structuren, dus over de mogelijkheid voor vennootschappen — in het bijzonder: beursvennootschappen — om verschillende soorten aandelen uit te geven. Aandelen met meervoudig stemrecht, of juist zonder stemrecht, en met verschillende winstrechten. Het proefschrift behandelt de economische merites van de besproken structuren en de ontwikkelingen in de afgelopen 200 jaar in de Verenigde Staten, Duitsland en Nederland. Eén van de aanbevelingen is om bij de Nederlandse nv aandelen zonder stemrecht toe te laten.
Dit proefschrift gaat over de strafrechtelijke, bestuursrechtelijke en privaatrechtelijke mogelijkheden om een leidinggevende te sanctioneren voor een milieuovertreding in bedrijfscontext. Van ieder rechtsgebied wordt onderzocht welke soorten regels bestaan voor milieubelastende activiteiten van ondernemingen en tot wie deze regels zijn gericht. Verder biedt het proefschrift inzicht in de toepassing van de strafrechtelijke, bestuursrechtelijke en privaatrechtelijke daderschapsvereisten in de context van bedrijfsmatige milieuovertredingen. Ook wordt stilgestaan bij de sancties die kunnen worden verbonden aan het daderschap van een leidinggevende. Daarnaast wordt per rechtsgebied bezien of er aanleiding bestaat om personen met een leidinggevende functie aanvullend te beschermen tegen milieuaansprakelijkheid, bijvoorbeeld in de vorm van een gekwalificeerd opzetvereiste of een aanvullende verwijtbaarheidstoets.
Mensenrechtennormen — waaronder het folterverbod en het recht op gezinsleven — kunnen een Staat ertoe verplichten om een vreemdeling op te nemen. Er zijn echter ook andere bepalingen die feitelijk een impliciete verplichting voor de Staat inhouden om niet uit te zetten. Ook uit het recht op leven, het recht op een eerlijk proces en het verbod op arbitraire detentie is bijvoorbeeld een refoulementverbod afgeleid. Evenzo omvat het recht op respect voor privéleven in bepaalde gevallen een uitzetverbod. Dit onderzoek beoogt na te gaan in hoeverre deze en andere grondrechten een verbod op uitzetting en, breder getrokken, toelatings- en verblijfsaanspraken kunnen opleveren. Welke mensenrechtennormen — naast het verbod op foltering en onmenselijke of vernederende behandeling/bestraffing, alsook het recht op respect voor het gezinsleven — kunnen migratierechtelijke consequenties hebben?
Met het Drijfmestarrest uit 2003 heeft de Hoge Raad een richtinggevend, maar tegelijkertijd open kader ontwikkeld voor het vaststellen van het daderschap van de rechtspersoon. In dit proefschrift wordt aan de hand van 300 uitspraken onderzocht hoe sindsdien in de feitenrechtspraak invulling is gegeven aan het Drijfmestkader. Dat leidt tot nieuwe inzichten, tot concrete handreikingen en tot een nieuw fundament voor het daderschap van de rechtspersoon — dat als ondergrens kan dienen. Daarnaast is het belang van een deugdelijke motivering van de toepassing van het Drijfmestkader gebleken, omdat dat bijdraagt aan de aanvaardbaarheid van rechterlijke beslissingen tot de vaststelling van daderschap van een rechtspersoon.
In dit proefschrift wordt bekeken hoe het recht op gezondheidszorg van ongedocumenteerden in Nederland is gewaarborgd. Aan de hand van rechterlijke uitspraken is onderzocht hoe de rechter het koppelingsbeginsel toetst aan internationale bepalingen en wat de gevolgen zijn van het uitsluiten van zorgverzekeringswetten voor individuele ongedocumenteerden. Ook is onderzocht welke knelpunten zich voordoen met betrekking tot de (toegang tot) de zorgverlening aan ongedocumenteerden. Centraal hierbij staan de thema’s financiering en medisch noodzakelijke zorg. Ook het recht op zorg voor de gezondheid van kinderen zonder rechtmatig verblijf en de uitzetting van ernstig zieke vreemdelingen naar het land van herkomst komen aan bod.
Dit proefschrift bevat een weergave van een onderzoek naar de Nederlandse groepsvrijstellingsregeling zoals neergelegd in artikel 2:403 BW. Op basis van deze regeling
kan een vennootschap die onderdeel uitmaakt van een vennootschapsrechtelijke structuur worden vrijgesteld
van een groot aantal verplichtingen die voortvloeien uit titel 2.9 BW. Het komt
erop neer dat de vrijgestelde vennootschap slechts een summiere jaarrekening hoeft
op te stellen en dat de vrijgestelde vennootschap haar jaarrekening niet hoeft te publiceren. Centraal staat de stelling: de uitleg die de Hoge Raad geeft aan de aansprakelijkheid die voortvloeit uit
de 403-verklaring is dogmatisch onjuist en zorgt voor problemen in de praktijk. De publicatie bevat een diepgaande juridische analyse van deze problemen. Dit maakt de titel van waarde voor advocaten, praktijkjuristen en rechters.
Bij grootschalige (infrastructurele) projecten staat de overheid toe dat er schade en overlast ontstaat voor burgers. De overheid streeft er vervolgens naar om die gefaciliteerde schade af te handelen. Hoe komt de overheid tot vertrouwenwekkend schadebeleid als zij schade voor een groep burgers juist heeft gefaciliteerd — zij het omwille van het algemeen belang? Dit proefschrift presenteert een model van zes principes van vertrouwenwekkend schadebeleid met 17 onderliggende beleidsinstrumenten die door overheidsjuristen kunnen worden ingezet als zij beogen schadebeleid niet alleen juridisch correct, maar ook ten gunste van de relatie burger-overheid wil vormgeven.
Artikel 6:162 lid 2 BW geeft de kern van het buitencontractuele aansprakelijkheidsrecht weer met de omschrijving van wat als onrechtmatige daad wordt aangemerkt. Op de opsomming van de verschillende typen onrechtmatige daden volgt het slot: 'een en ander behoudens de aanwezigheid van een rechtvaardigingsgrond'. Deze afsluiting biedt de uitzondering op wat als onrechtmatige daad geldt en is daarmee van invloed op het gehele buitencontractuele aansprakelijkheidsrecht. Het civielrechtelijk denken over rechtvaardigingsgronden staat aan het begin van zijn ontwikkeling. Het is tot nu toe vooral beïnvloed door het strafrecht, dat een rijke dogmatiek en jurisprudentie op het gebied van rechtvaardigingsgronden kent. Niet evident is echter dat die strafrechtelijke kennis ook zonder
meer toepasbaar is in een civielrechtelijk kader. Wat is een rechtvaardigingsgrond en hoe werkt aanwezigheid hiervan door in de beoordeling van de handeling? In dit proefschrift worden verschillende typen rechtvaardigingen onderscheiden en wordt bekeken wat hun invloed is op het oordeel over de onrechtmatigheid van de handeling en op de omvang van de schadevergoedingsplicht.
Wat is de rol van het recht is als er iets misgaat in de zorg? Allereerst wordt ingegaan op hetgeen ziekenhuizen moeten organiseren voor het bevorderen van openheid nadat er iets misgaat in de behandeling van een patiënt. Voorts wordt antwoord gegeven op de vraag wat de impact van het tuchtrecht is op het functioneren van artsen in persoonlijke, professionele en zakelijke zin en hoe die impact zich dan verhoudt tot een open werkomgeving en steun. Tot slot wordt uiteengezet op welke manier de Wet klachten, kwaliteit en geschillen zorg (Wkkgz) een goed antwoord probeert te geven op de problemen die worden ervaren bij de afwikkeling van medische schades.
Een onderzoek naar de mogelijkheden van de bestuursrechter om zowel de wetgevingsprocedure als de wet zelf (de materie) te toetsen op rechtmatigheid. De focus ligt daarbij op wetgeving die niet is vastgesteld door de formele wetgever, maar door bestuursorganen — zoals gemeentelijke verordeningen. Het onderzoek biedt een kritische reflectie op het bestuursrechtelijke toetsingskader voor wetgeving. De zwart-wittegenstelling in democratische legitimatie tussen wetgever enerzijds en bestuursrechter anderzijds sluit niet meer goed aan op de praktijk, waarin wetgeving immers niet per definitie door de formele wetgever wordt vastgesteld. Ruimere toetsingsbevoegdheden voor de bestuursrechter kunnen worden beschouwd als een wenselijke vorm van tegenmacht binnen onze democratische rechtsstaat. Hoe kan dat worden vormgegeven?
What role does the Court of Justice play in relation to the normative model underlying EU labour law? By looking at the Court's approaches to balancing of values underlying the rules on transfer of undertakings, the norms to
which the Court adheres are identified. The research clarifies the extent to which the emancipatory dimension of labour law is present in the way the Court interprets the transfer of undertaking directive. In observing the jurisprudential
developments in this area of labour law, the author considers the dynamics that influence the Court's decision-making.
In de Europese btw geldt als regel dat de levering en verhuur van vastgoed is vrijgesteld van btw-heffing. Op die regel bestaan echter tal van uitzonderingen. Hoe vindt de belastingheffing van vastgoedtransacties in de Europese btw plaats op grond van het geldende recht?
Op 8 oktober 2022 gaf prof. dr. H.J. van den Herik zijn college ‘De Kracht van de Blinde Vlek’ ter gelegenheid van zijn afscheid als hoogleraar Recht en Informatica. In 1993 is de auteur bij Van den Herik gepromoveerd op het onderwerp artificiële neurale netwerken nadat hij in 1987 onder zijn leiding aan de TU Delft was afgestudeerd op het thema kunstmatige intelligentie.
Wat is schade? Wat vormt voordeel? Wat bedoelen we met schadetoerekening of voordeelstoerekening? Deze vragen staan centraal in dit proefschrift. Het antwoord inventariseert de verschillende stappen die in de praktijk worden doorlopen. Het expliciteren van een driestappenplan helpt de schadevergoedingsdiscussie. Bijzondere aandacht gaat uit naar het onderscheid tussen gedragsnormen en verdelingsnormen.
Dit onderzoek laat zien dat onder curatoren een gebrek aan consistentie bestaat in de wijze waarop zij onregelmatigheden in faillissementen aanpakken. De kans dat onregelmatigheden worden aangepakt, blijkt afhankelijk van: (i) de verhaalsmogelijkheden bij degene die onregelmatig heeft gehandeld en de staat van de boedel in een specifiek faillissement; (ii) de morele taakopvatting van individuele curatoren en hun financiële positie binnen kantoor, en (iii) de mate waarin de rechters-commissarissen curatoren stimuleren onregelmatigheden te adresseren.
Om curatoren ertoe aan te zetten onregelmatigheden op de korrel te nemen, is een fundamentele herziening vereist van het primaat van de schuldeisers in faillissementen. Zolang een met het oog op de belangen van de gezamenlijke schuldeisers 'efficiënte inzet van geld en middelen' voor curatoren een geldig argument is om af te zien van actie tegen (vermeende) malversaties, zal het doel van de wetgever dat ten grondslag ligt aan het huidige stelsel nooit worden bereikt.
Op het gebied van estate planning wordt vermogen vaak al vroegtijdig overgedragen aan de volgende generatie. Bij vermogende particulieren bestaat met het oog daarop vaak behoefte aan het scheiden van de zeggenschap over en het economische belang bij dat vermogen. Dit proefschrift gaat in op de fiscale gevolgen en hindernissen van certificering en trusts/afgezonderd particulier vermogen (APV). Bovendien biedt het een uitgebreide civielrechtelijke beschrijving, met een focus op het vraagstuk in hoeverre een langdurige scheiding van zeggenschap en belang gerealiseerd kan worden met (testamentair) bewind, certificering en trusts/APV's.
Kunnen we de uitkomst van rechtszaken geautomatiseerd voorspellen? Wellicht in de (verre) toekomst. Vooralsnog zijn er echter veel beperkingen, o.a. wegens gebrek aan beschikbaarheid van gegevens voorafgaand aan het wijzen van vonnissen. Systemen die beweren rechterlijke beslissingen te kunnen voorspellen, maken doorgaans gebruik van door de rechtbanken gepubliceerde definitieve vonnissen om hun systemen te trainen — maar daarmee kunnen geen sluitende voorspellingen worden gedaan over toekomstige zaken. In haar proefschrift pleit Medvedeva tegen de introductie van robo-rechters (rechtsprekende algoritmen) en zij laat zien hoe het voorspellen van beslissingen en het nemen van beslissingen zeer verschillende processen zijn.
Online diensten worden bekritiseerd als zij nalaten illegale inhoud tegen te gaan. Tegelijkertijd worden deze diensten bekritiseerd als zij berichtgeving die niet illegaal is - maar door iemand als schadelijk wordt beschouwd - wél te modereren c.q. te verwijderen.
Zorgt wet– en regelgeving voor een juridische prikkel om inhoud geplaatst door gebruikers sneller te verwijderen als illegaal, onrechtmatig of schadelijk terwijl dit niet noodzakelijk zo is? Of stimuleert wet- en regelgeving juist tot minder moderatie door online diensten, teneinde aansprakelijkheden te voorkomen?
De fiscale geheimhoudingsplicht moet waarborgen dat het materiële belastingrecht wordt nageleefd en dat de Belastingdienst gegevens geheimhoudt. Fiscale geheimhouding beoogt niet alleen het belang van de inspecteur te beschermen, maar ook de privacy van de belastingplichtige en betrokken derden. De uitgangspunten van geheimhouding staan al decennialang onder druk vanwege toenemende (internationale) gegevensuitwisseling. Zo leiden de vooringevulde belastingaangiftes van particulieren jaarlijks in feite tot 8 miljoen schendingen van de fiscale geheimhoudingsplicht. In dit proefschrift wordt antwoord gegeven op de vraag of de huidige fiscale geheimhoudingsbepaling ex artikel 67 AWR nog aan de oorspronkelijke doelstellingen voldoet of dat aanpassingen nodig zijn.
Formulary Apportionment (FA) has been a less accepted perspective on dividing taxing rights on cross-border economic activities in the international tax regime, although there are already a few sub-national level FA systems. However, the latest development of the international tax reform efforts, including the OECD’s Pillar One Proposal and the European Union’s tax reform project “Business in Europe: Framework for Income Taxation” (BEFIT), demonstrate that FA as a possible option to address the problem of Base Erosion and Profit Shifting (BEPS) is gaining increasing acceptance and attention. The core puzzle remains: when FA becomes a feasible option, what will be important for a good FA system? This dissertation focuses specifically on the European Union.
In de fiscale rechtspraak zijn twee instrumenten zichtbaar waarmee ongewenste btw-besparing kan worden tegengegaan: de economische realiteit en misbruik van recht. Beide instrumenten zijn gericht op de gelijke btw-behandeling van soortgelijke goederen en diensten, het zogeheten neutraliteitsbeginsel. Uitspraken van het Europese Hof van Justitie waarin de economische realiteit of misbruik van recht is toegepast, worden geanalyseerd en getoetst aan het neutraliteitsbeginsel en het rechtszekerheidsbeginsel. De bevindingen worden toegepast op de Nederlandse rechtspraak over btw-besparende structuren.
By exploring the law and practice of recognition of foreign judgments in the EU, England and the US, this research identifies how the mechanism of the recognition of foreign judgments can be optimized in transnational litigation. It focuses on the different forms of application and the possible legal effects of recognition of foreign judgments in transnational litigation. The practice of recognition of foreign maritime judgments is included, in order to illustrate how the recognition of foreign judgments works in a specific field.
Dit proefschrift gaat over de juridische aspecten van co-assurantie. Behandeld worden enkele kenmerken die co-assurantie onderscheiden van andere vormen van verzekeren. Wat is de rechtsverhouding tussen verzekeraars onderling bij een verzekering door middel van co-assurantie? Wat is de werking van een volgbepaling (to follow-clausule) en hoe dienen dergelijke clausules juridisch gekwalificeerd te worden? Welke rol spelen gewoonten en gebruiken in de co-assurantiemarkt? Hoe dient een beurspolis te worden uitgelegd? En wat houdt de precontractuele mededelingsplicht ter beurze in?
A lot has changed in the past 20 to 25 years. ICT and the ICT market have
changed; everything is Internet based, in the cloud and powerful US platforms
dominate large parts of the market. ICT has also become an integral part of all
sectors in our society. This obviously also implies that a very broad spectrum of
legislation is relevant for regulating the digital impact on our society.
When companies which belong to the same multinational enterprise undertake transactions with each other, they are not subject to the same market pressures which exist in case of transactions undertaken between independent enterprises. Hence international tax law prescribes the application of the arm’s length principle (ALP): for tax purposes the terms of controlled transactions must accord with the terms which (would) have been agreed between independent enterprises in comparable circumstances.
The study analyses how the OECD, the EU and selected countries apply the ALP to intra-group financial transactions and how the ALP can best be applied to these transactions.
The study’s comparative component shows that uncertainty exists as to the appropriate application of the ALP to intra-group financial transactions because countries’ pre-2020 administrative guidance and case law are not fully aligned with each other and OECD guidance published in 2020 in part lacks specificity and clarity.
The study’s normative component shows that the ALP is ill-suited to determine the tax consequences of intra-group financial transactions because it is impossible to apply what constitutes a theoretically correct application of the ALP in general to intra-group financial transactions. The study further argues that the ‘group credit rating approach’ constitutes the preferable (‘second best’) approach to determining arm’s length terms for intra-group financial transactions, that is arm’s length terms are to be determined on the basis of the credit rating of the group to which the borrowing group company belongs.
In the law of torts (civil liability), a person can be held liable in certain circumstances even if he or she cannot be said to have been at fault for the damage the victim suffered. The term of art for this form of liability is strict liability. This PhD thesis contributes to the comparative law and legal-theoretical debates around strict liability. After comparing two jurisdictions with opposite approaches to strict liability (France and England), the researcher argues that when legal systems chose for strict liability, they were not infringing on any precepts of corrective justice. Instead, by choosing strict liability over fault-based liability, legal systems implicitly opt for a different distribution of primary rights and duties, and therefore only considerations of distributive justice can justify such a choice.
In de praktijk zijn legio voorbeelden van wijziging van beperkte rechten te vinden:
• de uitbreiding of inperking van de bevoegdheden van een erfpachter;
• de vergroting of verkleining van het object van een opstalrecht;
• de verlegging van een erfdienstbaarheid;
• de verlenging of verkorting van de duur van een recht van vruchtgebruik;
• de uitbreiding of inperking van de door een pandrecht gesecureerde vorderingen, en
• de wijziging van de rangorde van hypotheekrechten.
In dit proefschrift wordt onderzocht op welke rechtsgronden de inhoud of rangorde van een beperkt recht kan worden gewijzigd, wat daarvoor de vereisten zijn en wat de rechtsgevolgen zijn. Hoewel wijziging van beperkte rechten een belangrijk onderwerp is dat zowel de juridische praktijk als de wetenschap aangaat, ontbrak het in de literatuur tot op heden aan een systematische studie. Zo biedt het onderzoek nuttige inzichten voor de financieringspraktijk. Aan het notariaat worden handvatten geboden hoe om te gaan met een wijziging van de inhoud van een erfpacht- of opstalrecht door partijen en welke gevolgen een dergelijke wijziging heeft voor hypotheekrechten.
In het arbeidsrecht komen de begrippen 'opzet' en 'bewuste roekeloosheid' op verschillende plaatsen voor. Dezelfde en vergelijkbare begrippen worden ook in andere deelgebieden van het privaatrecht gebruikt, waaronder het verzekeringsrecht, het vervoersrecht en het verkeersaansprakelijkheidsrecht. De begrippen worden evenwel niet overal op dezelfde manier uitgelegd. In dit proefschrift wordt onderzocht of de wijze waarop de begrippen 'opzet' en 'bewuste roekeloosheid' in het privaatrecht worden uitgelegd, intern consistent is met de wijze waarop deze begrippen in het arbeidsrecht worden uitgelegd. Daarbij komen de parlementaire geschiedenis, de literatuur en zowel de jurisprudentie van de Hoge Raad als de lagere jurisprudentie uitvoerig aan de orde. Voorgesteld wordt om het huidige model, waarin op verschillende plaatsen vergelijkbare schuldbegrippen worden gebruikt, te vervangen door een model met open normen.
De jeugdbeschermingsprocedure en de jeugdstrafprocedure worden in Nederland deels gecombineerd uitgevoerd, in die zin dat de mondelinge behandeling van een verzoek tot oplegging van een maatregel van jeugdbescherming en de terechtzitting in de jeugdstrafzaak betreffende dezelfde minderjarige gezamenlijk plaatsvinden. Bij de ontwikkeling van deze 'combizitting' lijkt er met name aandacht te zijn geweest voor het belang van het kind bij een inhoudelijk goede beslissing en het 'gemak' voor de rechter — en nauwelijks aandacht voor de belangen van ouders. Dit, terwijl de
beslissing in dergelijke zaken vergaande gevolgen kan hebben voor de juridische en feitelijke relatie tussen ouders en kind. Een kritische blik op de combinatie van procedures vanuit het perspectief van ouders is dan ook op zijn plaats. Een complicerende factor is dat de combizitting zaken betreft die onder verschillende rechtsgebieden vallen — en derhalve hun eigen procesregels en praktijk kennen.
De videoreconstructie is een verhoor waarbij handelingen op de plaats-delict worden nagespeeld en opgenomen. Het is een ernstige lacune in ons strafprocesrecht, zo kwalificeert Jan Willem Van Manen het in zijn proefschrift, dat de videoreconstructie niet is vastgelegd in wet- en regelgeving en dat er geen richtlijnen zijn voor de voorbereiding, uitvoering en audiovisuele registratie ervan. Dit zou waarborgen voor rechtmatigheid en betrouwbaarheid kunnen bieden en de videoreconstructie beter inzetbaar maken.
Geldt het klassieke leerstuk iura novit curia — de rechter kent het recht — ook voor buitenlands recht? Anders gezegd: dwingt het Europese karakter van regels van internationaal privaatrecht de rechter om het aangewezen recht ambtshalve toe te passen? Dit proefschrift poogt een nieuwe visie te werpen op deze kwestie — en draagt en passant bij aan de actuele discussie over de taakverdeling tussen rechter en partijen. Niet alleen wordt een diepgaand overzicht geboden van wetgeving rond de omgang met buitenlands recht in Nederland, Duitsland en Engeland, ook wordt aandacht besteed aan de vereisten van het EU-recht en het EVRM.
Sinds 2002 hebben artsen op grond van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding (Wtl) de mogelijkheid euthanasie toe te passen bij (inmiddels) wilsonbekwame patiënten, op basis van bij helder verstand gedane schriftelijke wilsverklaringen. Dat wringt met de zorgvuldigheidseisen ex artikel 2 Wtl, nu de arts niet of nauwelijks meer met de patiënt kan communiceren. Deze studie inventariseert de (juridische) problemen van de bestaande wettelijke regeling van de schriftelijke wilsverklaring aan de hand van de totstandkomingsgeschiedenis en de toetsingspraktijk (inclusief de 'koffie-euthanasiezaak' over euthanasie bij dementie).
De belastingplicht voor de vennootschapsbelasting van stichtingen is beperkt tot de winst uit onderneming. Andere inkomsten blijven onbelast, in tegenstelling tot bij (bijna) alle andere rechtsvormen. Na een beschouwing van de rechtsgronden van belastingheffing in het algemeen en een analyse van de verhouding tussen de heffingsgrondslagen in de inkomsten- en vennootschapsbelasting, wordt de beperkte heffingsgrondslag van stichtingen getoetst aan het EVRM, aan het VwEU en aan de bepalingen rondom Staatssteun. Er vindt een korte vergelijking plaats met de afbakening van het heffingssubject en het heffingsobject in een aantal andere landen. Ook de jurisprudentie komt uitgebreid aan de orde.
Dit proefschrift inventariseert de rechten van arbeidsmigranten en analyseert hoe de toegang tot deze rechten door de Staat wordt gefaciliteerd. Op basis van een analyse van de mensenrechten, het strafrecht, het recht op vrij verkeer van personen en het migratierecht wordt onderzocht op welke wijze bescherming wordt geboden aan migranten tegen arbeidsuitbuiting. Daarbij wordt ten eerste bekeken welke arbeidsnormen bestaan ter behandeling van een migrant door de werkgever. Vervolgens worden de rechten in kaart gebracht die de positie van een migrant ten opzichte van een werkgever preventief kunnen versterken, zoals het recht op een verblijfsvergunning en het recht om van werkgever te veranderen. Tot slot wordt gekeken naar de rechten die een migrant heeft in een situatie van arbeidsuitbuiting.
Addiction is pervasively present within the criminal justice sector, requiring legal professionals to deal with addicted defendants on a regular basis and having to assess the influence of addiction on responsibility. Over the last decades, addiction has increasingly been conceptualised as a brain disease, which arguably could alter the law’s current approach towards the criminal liability of addicted defendants. In this thesis, an overview of the different ways of conceptualising addiction is provided, before applying this knowledge onto the legal framework of Dutch criminal law. As such, the compatibility of concepts such as intent, premeditation, insanity, diminished responsibility and prior fault, with potentially impaired capacities stemming from addiction, is critically examined.
Het Nederlandse bewijsbeslag is een bewijsinstrument dat sinds 1994 is ingebed in het Nederlandse civiele procesrecht. In die gevallen waarin relevant bewijs in handen van de tegenpartij of van derden is, kan dat via het bewijsbeslag worden veiliggesteld. Vervolgens dient via een aparte inzageprocedure aan de rechter toestemming te worden gevraagd om het in beslag genomen bewijs in te zien. Het bewijsbeslag is een ingrijpend — en op papier effectief — middel. Echter, in de praktijk is de effectiviteit van het instrument minder dan het zou moeten en kunnen zijn. De oorzaken daarvan worden in dit proefschrift onderzocht.
Door alle wijzigingen in de afgelopen 3 decennia zijn door het bos van de sociale zekerheid de bomen van de Werkloosheidswet niet meer te zien. Dit proefschrift geeft helderheid middels een verkenning van zes volumebeperkende sturingsinstrumenten in de WW ter sturing van het arbeidsmarktgedrag van werknemers en werklozen door beantwoording van vragen als: wat is er met de WW gebeurd? 'Werkt' het en wat zijn de (onbedoelde) gevolgen van de vele wetswijzingen, met name voor de rechtspositie van de WW'er?
Wanneer kan de rechter besluiten af te wijken van de wettelijke voorschriften? Soms is een individuele situatie immers zo uniek, dat de toepassing van het geldende recht onbillijk zou zijn. De rechter kan in die gevallen een billijkheidsuitzondering maken. Dit proefschrift buigt zich over het buiten toepassing laten van de wet in bijzondere gevallen.
Mass litigation is a relatively new phenomenon in Europe, incited by the impact on society that mass harm — such as the Volkswagen emissions scandal — has. The past decades have demonstrated an increasing expansion of litigation mechanisms to address various types of mass harm. Meanwhile, commerce-driven parties are mushrooming, incentivised by the potential large earnings that mass litigation provides. Law firms, claim organizations and third-party funders increasingly engage in the already existing mechanisms and explore hidden or new pathways.
This innovation in civil law is two-faced. Entrepreneurial mass litigation might stimulate and improve access to justice and private enforcement, but it can also fuel a compensation culture and encourage abusive behaviour. This dissertation explores the conditions for assessing the contribution of entrepreneurship to mass litigation, by way of a theoretical and comparative legal study. It aims to contribute to the academic, political and judicial process of weighing and balancing the benefits and drawbacks of entrepreneurial mass litigation.
Dit proefschrift geeft antwoord op de vraag hoe de Afdeling advisering van de Raad van State bijdraagt aan het bewaken van de grondwettigheid van wetgeving. Daartoe worden 168 wetgevingsadviezen geanalyseerd, rond de drie grondwetsbepalingen onderwijsvrijheid, verdragsgoedkeuring en de positie van de gemeenteraad. Deze bepalingen zijn geselecteerd als belangrijke normen die de wetgever binden, uit de volle breedte van de Grondwet. Door na te gaan hoe de Raad van State uitleg geeft aan de Grondwet, wordt een beeld geschetst van de consistentie en de kwaliteit van constitutionele toetsing. In onderlinge samenhang geven de bevindingen de indruk dat wetgevingsadvisering door de Raad van State wisselvallig is in de mate waarin en de wijze waarop grondwettigheidsvragen worden geadresseerd, waardoor de wetgever niet zonder meer kan afgaan op grondwettigheidsoordelen in adviezen van de Raad van State.
Dit proefschrift geeft een diepgaande analyse van de goederenrechtelijke aspecten van een octrooi evenals de werking van het octrooiregister. Met onder meer uitgebreide uitleg over hoe de overdracht, bezit en verpanding van een octrooi werkt. Daarnaast worden ook octrooilicenties vanuit goederenrechtelijke optiek onder de loep genomen. Van waarde voor octrooigemachtigden, octrooiadvocaten die tegen goederenrechtelijk problemen aanlopen en curatoren met octrooien in een boedel.
In insolventieprocedures moeten juristen (ook) de oorzaken van de ondergang van bedrijven vaststellen, aangezien bestuurders persoonlijk aansprakelijk kunnen blijken indien wanbeleid wordt vastgesteld. Dit proefschrift suggereert dat morele (in tegenstelling tot zuiver feitelijke) oordelen daarbij een onwenselijke rol kunnen spelen. Door bewustwording van veelvoorkomende vooroordelen kunnen curatoren hun beoordelingsvermogen verbeteren.
In artikel 2:403 BW staan voorwaarden waaronder een bv is vrijgesteld van de deponeringsplicht van de jaarrekening. Met een 403-verklaring wordt een aansprakelijkheidsverklaring bedoeld van een rechtspersoon die de financiële gegevens van de vrij te stellen bv opneemt in een geconsolideerde jaarrekening. Dit proefschrift biedt een uitgebreide analyse van de 403-aansprakelijkheid en de risico's die daarmee samenhangen:
• de reikwijdte van de aansprakelijkheid;
• de civielrechtelijke duiding van een vordering van een crediteur op grond van een 403-verklaring;
• de intrekking van een 403-verklaring en de beëindiging van de overblijvende aansprakelijkheid, en
• de gevolgen voor de 403-aansprakelijkheid van fusie of splitsing van de moeder- of groepsmaatschappij.
Secundaire aansprakelijkheidsclaims (waarbij een derde partij aansprakelijk wordt gesteld voor schade veroorzaakt door een ander) zijn bezig aan een opmars. Niet alleen overheidsinstellingen, maar ook (semi-)private partijen als scholen, sportverenigingen, opvang- en zorginstellingen, horeca, winkels en recreatieruimten worden steeds vaker aan secundaire aansprakelijkheidsprocedures onderworpen. In dit proefschrift wordt de huidige en wenselijke civielrechtelijke zorgplicht van private partijen in de sectoren educatie, recreatie en zorg onderzocht. Naast een analyse van secundaire aansprakelijkheden in het Nederlandse recht, wordt gekeken naar de wijze waarop deze aansprakelijkheden in Amerika worden beoordeeld.
Het samenspel tussen aansprakelijkheid en beleidsbepaling is lange tijd een onderbelicht thema geweest in de juridische literatuur, met name voor wat betreft feitelijk beleidsbepalers en leidinggevenden. Desondanks is er een trend zichtbaar van het aansprakelijk stellen van 'informeel bestuurders' zoals leidinggevenden en managers. Het slechts aanknopen bij formele posities binnen de vennootschap is niet meer van deze tijd. Dit proefschrift vormt de eerste grondige verkenning van de rechtspositie van een (mede)beleidsbepaler.
Vanuit drie perspectieven onderzoekt de auteur in hoeverre bestuursmacht kan worden verworven zonder formele benoeming en op welke wijzen dat leidt tot aansprakelijkheid. De uitgave behandelt onder meer de aansprakelijkheid op grond van wettelijke bepalingen die voorzien in een gelijkstelling van feitelijk bestuurders met formele bestuurders. Welke knelpunten doen zich in de betreffende regelingen voor?
In de context van de bescherming van zwakkere partijen heeft de EU veel richtlijnen in het leven geroepen die voorzien in inhoudelijke bescherming van contracten met consumenten, werknemers en andere zwakkere partijen. Aan de andere kant zijn er Europees internationaal privaatrechtelijke conflictregels die het toepasselijke recht op internationale contracten bepalen (Rome I-Verordening) waaronder consumenten-, arbeids-, verzekerings- en personenvervoercontracten. Wanneer als gevolg van de conflictregels van de Rome I-Verordening een recht van buiten de Lidstaat van toepassing is, worden de materiële beschermende regels van de respectieve EU-richtlijnen niet toegepast.
María Campo Comba beantwoordt met haar proefschrift de vraag of de EU ipr en de Europese richtlijnen zijn gecoördineerd met betrekking tot de bescherming van zwakkere verdragsluitende partijen en zo niet, hoe zij een wederzijds begrip kunnen bereiken.
Een sportwedstrijd is een voorbeeld van een setting waarin deelnemers meestal niet vervolgd worden voor acties die daarbuiten wel als strafbaar worden gezien. Denk aan een zware tackle in het voetbal. Ook aan andere spelsituaties, bijvoorbeeld een uit de hand gelopen potje brassen door studenten, komt niet snel een rechter te pas. Iets vergelijkbaars zie je in de zorg: een arts die pijn veroorzaakt bij een patiënt zal zelden strafrechtelijk worden vervolgd. Hetzelfde geldt voor een rapper of een cabaretier met provocerende of beledigende teksten: die kan zich in veel gevallen beroepen op de artistieke expressie en de vrijheid van meningsuiting. Opvallend is dat geen van deze voorbeelden expliciet als strafuitsluitingsgronden in de wet zijn opgenomen. Dat betekent dat rechters sterk zijn overgeleverd aan eigen interpretatie van strafwaardigheid, wat leidt tot uiteenlopende jurisprudentie.
Een lichaam dat onder het bereik van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 valt, kan in verschillende hoedanigheden betrokken zijn bij een splitsing: in de eerste plaats als splitsende rechtspersoon of verkrijgende rechtspersoon en in de tweede plaats als aandeelhouder, lid, schuldeiser, winstbewijs- en/of optiehouder van de splitsende rechtspersoon. Dit onderzoek bevat een uitgebreide analyse en beoordeling van de winstbelastingregels voor splitsingen waarmee dergelijke lichamen in aanraking (kunnen) komen.
Dit proefschrift springt in op de actuele ontwikkelingen rond bestuursmodellen van bv's en nv's. Sinds de inwerkingtreding van de Wet bestuur en toezicht in 2013 bepaalt Boek 2 BW dat deze rechtspersonen voor een monistisch bestuursmodel kunnen opteren. Eén van de redenen waarom dit bestuursmodel in Nederland nog altijd niet populair is, zijn onduidelijkheden rond de persoon van de niet-uitvoerende bestuurder. Om de taken en verantwoordelijkheden van niet-uitvoerende bestuurders te verhelderen, biedt de auteur onder meer een vergelijking met de aloude commissaris, de Engelse non-executive director en de Nederlands-Caribische niet-uitvoerende bestuurder.
Het ‘besluitenaansprakelijkheidsrecht’ is een complex deelgebied van het (civiele en bestuursrechtelijke) aansprakelijkheidsrecht, met zijn eigen termen, hulpbegrippen en bijzondere uitwerkingen van civielrechtelijke leerstukken. In zijn dissertatie stelt Philip Fruytier de vraag of dit deelrechtsgebied afwijkt van het ‘algemene aansprakelijkheidsrecht’.
In dit proefschrift staat zelfbeschikking over persoonsgegevens centraal, met zeggenschap over persoonsgegevens als uiting van zelfbeschikking. Hoe draagt wetgeving bij aan zelfbeschikking over privacy en persoonsgegevens? Hoe pakt het verwijder- of vergeetrecht als middel voor zelfbeschikking in de praktijk uit? In hoeverre is zelfbeschikking te verbeteren met een eigendomsrecht over persoonsgegevens? Biedt individuele handel in persoonsgegevens een werkende vorm van zelfbeschikking?
In contracten waar Nederlands recht op van toepassing is staan geregeld standaardbedingen uit de Anglo-Amerikaanse rechtspraktijk. Bekende voorbeelden van dergelijke boilerplate-bedingen zijn het entire agreement-beding, het subject to contract-beding en de exoneratie voor indirect damages. Hoe dienen dergelijke Anglo-Amerikaanse bedingen te worden uitgelegd in het Nederlandse contractenrecht?
Met onze smartphones geven we, bewust of onbewust, heel veel data door. De inzichten die deze gegevens over (activiteiten in) de openbare ruimte kunnen bieden—bijvoorbeeld aan lokale overheden—hebben vaak betrekking op groepen mensen, in een straat of een buurt. Het privacyrecht beschermt alleen individuen, terwijl een groep weldegelijk nadeel zou kunnen ondervinden van dergelijke gegevensverwerking—of een persoon wordt gestigmatiseerd, uitsluitend omdat die volgens de data onderdeel is van een groep. Er wordt niet direct één mens gepinpoint en daardoor lijkt er juridisch niets aan de hand te zijn. In dit proefschrift wordt dit privacyrechtelijke niemandsland in kaart gebracht.
De tekst van de Grondwet voor het Koninkrijk der Nederlanden is sober, ontdaan van juridische en politieke doctrine. Gezien het ingetogen karakter van de tekst heeft de Nederlandse Grondwet de verhoudingen binnen en tussen politieke instellingen op nationaal niveau zoals de regering (de regering) en het parlement (de Staten-Generaal, bestaande uit de Tweede Kamer en de Eerste Kamer) altijd met rust gelaten. Hangt het rechtskarakter van een wet af van de uitvoerbaarheid ervan door de rechter, van het vermogen om een verplichting op te leggen die geen afwijkingen toelaat, of is er een ander kenmerk dat belangrijker is voor het vaststellen van de wettigheid van een regel?
Om deze en andere vragen te beantwoorden is een nieuwe kijk op de verhouding tussen recht en politiek in de Nederlandse grondwet nodig. Dit proefschrift beoogt een dergelijk perspectief te bieden door het concept van conventies in de Nederlandse constitutionele doctrine te introduceren.
De tbs-maatregel behoort tot de meest ingrijpende strafrechtelijke sancties in Nederland. Als de behandeling aanslaat, kan de tbs-gestelde geleidelijk terugkeren naar de samenleving. Rechters bepalen om de één of twee jaar of de tbs moet worden verlengd. Dit onderzoek laat zien dat rechters daarbij sterk leunen op de informatie van gedragsdeskundigen.
Maurits den Hollander dook in de archieven van de Amsterdamse Desolate Boedelskamer, een gespecialiseerde rechtbank die in 1643 werd opgericht. Zijn onderzoek laat zien hoe zowel internationale handelaren als het toenmalige MKB omgingen met financiële problemen. Dankzij een omslag in het denken in de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden konden insolvente schuldenaren worden geholpen om hun zaak weer op te bouwen—in plaats van gestraft te worden. Uit analyse van honderden faillissementen blijkt dat er in de gouden eeuw meer opties beschikbaar kwamen voor schuldeisers dan voorheen. Door een akkoord te sluiten met crediteuren kon een insolvent in ruil voor de betaling van een percentage van zijn schulden beschermd worden tegen verdere juridische procedures. Wanneer een akkoord niet haalbaar was, kon de insolvent verzoeken om boedelafstand te doen. Hij of zij kon dan beschermd worden tegen schuldgevangenschap, in ruil voor het afgeven van alle bezittingen aan crediteuren. Deze laatste procedure werd verreweg het meeste toegepast.
Dit proefschrift behandelt de faillissementsrechtelijke en beslagrechtelijke kant van het verhaalsrecht van de schuldeiser met een retentierecht. Door het BW krijgt de retentor een verhaalsrecht met voorrang en een verhaalsrecht op zaken van derden toebedeeld. De effectuering van dit bijzondere verhaalsrecht door middel van verhaal op de teruggehouden zaak is overgelaten aan het burgerlijk procesrecht en het faillissementsrecht. Deze bieden niet steeds een helder kader. Hoe dient men bijvoorbeeld om te gaan met het verhaalsrecht van de retentor op zaken van een derde in het faillissement van deze derde? De promovendus bouwt een brug tussen het burgerlijk recht, het beslagrecht en het faillissementsrecht. Uitwinning van de teruggehouden zaak is bovendien een interessante invalshoek met oog op het hybride karakter van het retentierecht. Bij levering na executoriale verkoop van onroerende zaken, bijvoorbeeld, vervallen door zuivering hypotheken en beperkte rechten. Wat gebeurt er dan met het retentierecht?
Het consumentenrecht zou een grotere rol kunnen spelen bij het adresseren van mogelijk manipulatieve kanten van gezondheidsapps. De Richtlijn oneerlijke handelspraktijken biedt handvatten om dit aan te pakken. De realiteit is echter dat grote gezondheidsapps meestal hun thuisbasis hebben in de VS en lastig aan te pakken zijn.
Als partijen voor de rechter komen, moet deze oordelen over de juridische kwestie die voorligt. Maar vaak zoeken mensen eigenlijk een oplossing voor het onderliggende conflict. Rechters zouden daarom zowel geschillenbeslechter als conflictoplosser moeten zijn, stelt Rogier Hartendorp, bijzonder hoogleraar Maatschappelijke Effectiviteit van de Rechtspleging, een leerstoel die in samenwerking met de Rechtbank Den Haag is ingesteld. Dat kan bijvoorbeeld door in uitspraken procedures of interventies mee te nemen—bijvoorbeeld uit mediation—die bijdragen aan conflictoplossing.
Dit proefschrift gaat over de bescherming van de consument die een overeenkomst over digitale inhoud aangaat en de vraag hoe de privaatrechtelijke consumentenbescherming kan worden verbeterd. Door de relevante regels uit het Burgerlijk Wetboek te bestuderen en toe te passen op overeenkomsten over digitale inhoud, wordt geanalyseerd in hoeverre deze regels de consument bescherming kunnen bieden.
Onderzoek naar de kredietwaardigheidstoets bij consumptieve en hypothecaire kredietverlening. Om deze door de kredietgever uit te voeren toets te analyseren, is een theoretisch raamwerk gecreëerd. Aan de hand hiervan wordt onderzocht hoe de kredietwaardigheidstoets in het Nederlandse recht is vormgegeven. De kredietwaardigheid van de consument blijkt primair afhankelijk van het vrij besteedbaar inkomen. Duidelijk wordt dat de kredietwaardigheidstoets in het Nederlandse recht er in het algemeen goed uitziet. De toets voldoet aan de eisen die het EU-recht stelt en houdt bovendien rekening met het belang van de bescherming van de consument tegen overkreditering en het belang van een goede krediettoegang.
Een systematisch onderzoek naar de raakvlakken tussen belastingen en het eigendomsrecht. Eigendom wordt beschermd op nationaal niveau doordat het is opgenomen in grondwetten. Grondrechten worden supranationaal beschermd binnen de Europese Unie. Tjebbe Geverdinck analyseert aan de hand van de rechtspraak van EHRM, HvJ EU en een aantal nationale rechters in hoeverre het eigendomsgrondrecht de nationale soevereiniteit bij heffing en invordering van belastingen beperkt. De lezer maakt kennis met de verschillende verschijningsvormen van het recht op ongestoord eigendom. Dit proefschrift geeft hiermee een compleet overzicht van het belang van eigendomsgrondrecht op belastinggebied.
Dit proefschrift onderzoekt de Wet homologatie onderhands akkoord (WHOA) vanuit een vennootschapsrechtelijk perspectief. Nederland heeft op dit moment geen preventieve herstructureringsprocedure waarbij zowel aandeelhouders als schuldeisers aan een akkoord kunnen worden gebonden dat de insolventie van de vennootschap dient te voorkomen; Engeland en Duitsland wel. De auteur bepleit na een gedetailleerde vergelijking met het Engelse en Duitse recht waarom een uitsluitend insolventierechtelijke kijk op de positie van aandeelhouders niet volstaat. De vennootschap is immers bij een preventieve herstructurering niet ontbonden en de algemene vergadering en de aandeelhouders behouden hun bevoegdheden en rechten. Het onderzoek belicht deze frictie tussen het vennootschapsrecht en het 'herstructureringsrecht'.
Dit proefschrift biedt inzicht in de totstandkoming en toepassing van nadeelcompensatieregelingen en de nadeelcompensatie- en planschadejurisprudentie anno 2020. Ook wordt beschreven hoe het toekomstige nadeelcompensatierecht van titel 4.5 Awb en afdeling 15.1 Ow moet worden toegepast.
Van de talloze geschilbeslechtingsprocedures die er in Nederland zijn, wordt de in de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geregelde bezwaarprocedure het meest frequent gebruikt. Jaarlijks behandelen bestuursorganen naar schatting ruim twee miljoen bezwaren. Bestuursorganen genieten veel vrijheid bij het vormgeven van hun bezwaarprocedure. Welke wijze van organiseren zorgt voor de hoogste kwaliteit van bezwaarbehandeling?
In 1978 duikt de 'uiterlijke verschijningsvorm' voor het eerst op in de jurisprudentie van de Hoge Raad, in het kader van de strafbare poging. Vanaf 2003 verbreedt de Hoge Raad de toepassing naar verschillende andere leerstukken, waaronder voorwaardelijk opzet, strafbare voorbereiding en noodweer(exces). Hierdoor heeft deze figuur behoorlijke gevolgen voor de strafrechtelijke aansprakelijkheid. Wat is de uiterlijke verschijningsvorm eigenlijk en wat zijn deze gevolgen? Een (jurisprudentie)overzicht ontbrak tot op heden.
Dit proefschrift bevat een integrale bespreking van de Wet Homologatie Onderhands Akkoord (WHOA). In de tekst zijn vele vergelijkingen met de Amerikaanse Chapter 11-procedure, de Engelse en Singaporese scheme of arrangement en de Europese Herstructureringsrichtlijn verweven. De WHOA past namelijk in een mondiale ontwikkeling in het insolventierecht. De publicatie blikt vooruit op vragen die zich zullen voordoen bij de toepassing van de nieuwe Nederlandse regeling.
Het eigendomsvoorbehoud en de purchase-money security interest zijn voorbeelden van wijzen waarop het Nederlandse, Belgische, Duitse en Amerikaanse recht goederenrechtelijk versterkte posities toekennen aan de leverancier die zaken op krediet heeft verstrekt. In dit proefschrift wordt onderzocht op welke wijze en in welke mate het recht de voorrangsposities voor leverancierskrediet vormgeeft en hoe de overeenkomsten en verschillen tussen deze rechtsstelsels kunnen worden verklaard.
Het Nederlandse recht biedt een ruime voorrangspositie voor leverancierskrediet op de oorspronkelijke zaken, maar verlengt deze voorrangspositie niet tot het surrogaat van deze zaken bij natrekking en vermenging met een hoofdzaak, oneigenlijke vermenging, zaaksvorming en doorverkoop. Geconcludeerd wordt dat dit afwijkt van het Duitse, Belgische en Amerikaanse recht.
Welke rechten hebben pleegkinderen en (hoe) kunnen zij deze gebruiken? In dit proefschrift is samengebracht welke rechten van kinderen die met een machtiging uithuisplaatsing in een pleeggezin zijn geplaatst, kunnen worden afgeleid uit kinder- en mensenrechtenbepalingen. Specifiek wordt daarbij gekeken naar vier beslissingen in de pleegzorg:
- de beslissing om het kind uit huis te plaatsen;
- de beslissing waar het kind komt te wonen (in welk pleeggezin, of in een instelling);
- beslissingen over de omgangsregeling, en
- de beslissing waar het kind uiteindelijk gaat opgroeien (terug naar huis of in het pleeggezin). Die kinder- en mensenrechten worden naast de nationale wet- en regelgeving gelegd, waarna beoordeeld wordt in hoeverre de rechten van kinderen worden beschermd en of kinderen daadwerkelijk de mogelijkheid hebben om op te komen voor hun rechten.
Het bestuur van een beursvennootschap heeft een grote vrijheid om zelfstandig de strategie te bepalen. De strategie dient gericht te zijn op het bevorderen van het bestendige succes van de onderneming en langetermijnwaardecreatie. De belangen van aandeelhouders spelen binnen het Nederlandse stakeholders-model in het beginsel geen doorslaggevende rol. Dit governance-model verhoudt zich soms moeizaam met het wettelijke vennootschapsmodel uit 1929, dat is gebaseerd op de gedachte dat de algemene vergadering de hoogste macht vormt binnen de vennootschap. Dit leidt ertoe dat bestuurders van de beursvennootschap voor hun aanblijven en voor het uitvoeren van de strategie veelal afhankelijk zijn van de wensen van aandeelhouders. Dit proefschrift verkent de bovenstaande verhouding tussen het Nederlandse vennootschapsmodel en het governance-model. De inzichten en uitgangspunten monden uit in een betoog voor een fundamentele heroverweging van het NV-recht.
Dit promotieonderzoek omvat een onderzoek naar de vaststelling van de transactiewaarde van de ingevoerde goederen in een globaliserende wereld vanuit Europeesrechtelijk perspectief. Diverse aspecten kunnen worden onderscheiden wanneer de druk op de transactiewaarde van de ingevoerde goederen voor het bepalen van de douanewaarde wordt onderzocht. In het bijzonder wordt ingegaan op het bepalen van de transactiewaarde bij opeenvolgende verkopen, de transactiewaarde bij verbonden partijen en de elementen van de transactiewaarde.
Sinds de dualisering van het gemeentebestuur in 2002 heeft de gemeenteraad de beschikking over het lokale enquêterecht. Dit controle-instrument geeft de gemeenteraad vergaande bevoegdheden, zoals de mogelijkheid getuigen onder ede te horen. Ilse de Haan onderzocht in hoeverre de lokale enquête bijdraagt aan de controlerende rol van de gemeenteraad. Voor het antwoord op deze vraag heeft ze de regelgeving van het lokale enquêterecht vergeleken met de verwachtingen van de wetgever en de regulering van de parlementaire enquête.
Sommige onderdelen van het privaatrecht worden bijna exclusief beheerst door nationale regelgeving, andere onderdelen kennen een groeiende invloed van EU-recht. Het is bovendien niet ongebruikelijk dat een rechtsverhouding tussen private partijen wordt beheerst door meerdere EU-regels over bijvoorbeeld non-discriminatie, vrij verkeer, of concurrentie. Evenmin is het ongebruikelijk dat daarnaast het nationale privaatrecht van toepassing is. In dergelijke situaties van 'meerlagige' samenloop rijst de vraag of een belanghebbende partij het recht heeft om de regel te kiezen die hem het voordeligst lijkt. Dit proefschrift beoogt niet alle samenloopproblemen binnen het materiële privaatrecht te onderzoeken, laat staan op te lossen. Wel beoogt de auteur de uitgangspunten van het leerstuk tegen het licht te houden.
Hoe benadert de Europese rechter het gelijkebehandelingsrecht in het licht van sociaal, economisch en politiek gedreven brede werkgelegenheidsdoelstellingen bij de rechtvaardiging van leeftijdsdiscriminatie? In dit proefschrift is onderzoek gedaan naar de rol van het HvJ EU bij de bestrijding van leeftijdsdiscriminatie en het bereiken van twee doelstellingen: het stimuleren van actief ouder worden en het stimuleren van solidariteit tussen generaties.
In dit proefschrift wordt onderzocht wat de rol is van excuses in de civiele procedure en de medische tuchtprocedure. Hiervoor wordt gebruikgemaakt van een combinatie van onderzoeksmethoden. Naast literatuuronderzoek, observatieonderzoek en interviews is een uitgebreid jurisprudentieonderzoek verricht, waarbij bijna 4.000 uitspraken zijn geanalyseerd. De uitkomsten laten zien dat de in de literatuur benoemde juridische belemmeringen voor het aanbieden van excuses sterk genuanceerd moeten worden. Voorts blijkt dat de belemmeringen die overblijven op een eenvoudige wijze weggenomen kunnen worden. Kortom, de juridische risico's (voorzover die er al zijn) vallen in het niet bij de positieve effecten van het aanbieden van excuses—zoals het bieden van genoegdoening aan slachtoffers.
De Europese Commissie heeft in haar wetgevingsbeleid de nadruk gelegd op het idee dat wetgeving geen lineair traject is dat begint bij A en eindigt bij B, maar eerder een cirkel lijkt, waarin de resultaten van de evaluatie bij B worden gebruikt als informatie voor een nieuwe effectbeoordeling bij A. Welke problemen kunnen zich voordoen als je probeert de instrumenten van effectbeoordeling en evaluatie aan elkaar te koppelen?
Dit proefschrift ziet op de juridische aspecten van zelfrijdende voertuigen. Het uitgangspunt is dat de menselijke chauffeur de komende decennia zal worden vervangen door een geautomatiseerd systeem dat alle rijtaken overneemt. De centrale onderzoekvraag: zijn er maatregelen op het gebied van de verkeerswetgeving en het aansprakelijkheidsrecht nodig om de inzet van autonome voertuigen op de openbare weg te vergemakkelijken—en zo ja, welke? Ingegaan wordt op de mogelijkheid van bindende wetgeving (al toegepast in Californië), niet-bindende regelgeving (Verenigd Koninkrijk) en een vergunning of ontheffing per geval (Nederland). Ook wordt de internationale verkeerswetgeving besproken. Verschillende verdragen vereisen namelijk dat ieder rijdend voertuig een bestuurder heeft.
Dit (Engelstalige) proefschrift heeft als doel het auteursrecht en bibliotheken in een digitale omgeving in context te plaatsen. Dat het auteursrecht—en dan in het bijzonder de uitzonderingen daarop en niet de exclusieve rechten—in toenemende mate verouderd wordt geacht, is één van de uitdagingen waarmee de bibliotheeksector wordt geconfronteerd. De focus in het proefschrift ligt op de verduidelijking en versterking van de rechtspositie van bibliotheken. Als onderdeel hiervan wordt onderzocht of het auteursrecht genoeg ruimte biedt aan bibliotheken. Op basis van welke principes zou het auteursrecht de bibliotheekpraktijk moeten reguleren?
Wat zijn de beginselen die ten grondslag liggen aan de geïnstitutionaliseerde lokale democratie? Een analyse van de historische ontwikkeling van het wettelijk kader leert dat er in ieder geval drie elementen zijn die tot de kern daarvan moeten worden gerekend, namelijk:
- het politieke primaat ligt bij de gemeenteraad, als het meest pluriforme orgaan;
- het gemeentelijk bestuursmodel is gedualiseerd, in de zin dat er een scheiding bestaat tussen een gepolitiseerde gemeenteraad en een geprofessionaliseerd college van burgemeester en wethouders, en
- de gemeente als bestuurslaag wordt gekenmerkt door subsidiariteit, waarbij maatschappelijk eigenaarschap en publieke zeggenschap in direct verband met elkaar staan.
Hoe het wettelijk kader uitdrukking geeft aan deze beginselen en wat dit betekent voor de mogelijkheid van lokale democratische initiatieven, is onderwerp van dit proefschrift.
Het proefschrift onderzoekt artikel 35a CRA-verordening vanuit meerdere juridische perspectieven. Door een combinatie van EU-recht, internationaal privaatrecht en Nederlands, Frans, Duits en Engels nationaal privaatrecht, beantwoordt dit boek de belangrijkste vraag of artikel 35a CRA-verordening zijn post-crisisdoel bereikt om een adequaat verhaalsrecht te bieden voor uitgevende instellingen en beleggers moet worden geïnterpreteerd volgens verschillende systemen van nationaal recht. Bij het beantwoorden van deze vraag volgt het boek een bredere Europese benadering en beoordeelt het ook het nut van artikel 35a CRA-verordening als een Europees model voor burgerlijke aansprakelijkheid dat door de wetgever van de Unie moet worden gebruikt.
We hebben het gevoel dat het bewuste onze beslissingen neemt, maar uit onderzoek blijkt dat onze beslissingen voornamelijk worden ingegeven door het onbewuste. In dit proefschrift wordt cognitiefilosofie, gedragswetenschap en recht gecombineerd bij de bestudering van biases in de boardroom en raadkamer. Charlotte Perquin interviewde ruim honderd advocaten, rechters, bestuurders en commissarissen van grote bedrijven. De rechters die zij sprak hielden zich hoofdzakelijk bezig met ondernemingsrecht. De interviews, gecombineerd met een uitvoerige literatuurstudie, laten zien dat sommige biases regelmatig voorkomen. Zo kunnen rechters worden beïnvloed door hindsight bias. Waren signalen in de aanloop naar een faillissement op dat moment zelf ook daadwerkelijk zo alarmerend als achteraf bezien lijkt? Ook de information bias en selection bias kunnen regelmatig voorkomen.
Men gaat ervan uit dat tunnelvisie een belangrijke factor is in gerechtelijke dwalingen. Tunnelvisie kan worden omschreven als een excessieve aandacht voor informatie of bewijs dat jouw theorie bevestigt, terwijl je minder aandacht besteedt aan bewijs dat die theorie tegenspreekt. Bovendien vergroot het ook de neiging om informatie zodanig te interpreteren dat het jouw theorie bevestigt. Deze dissertatie onderzocht de rol van vervalsing in de juridische besluitvorming. Namelijk hoe rechters overwegen om bewijsmateriaal en alternatieve scenario's vrij te pleiten. Dit is in de praktijk onderzocht door middel van een enquête, interviews en een casestudy. De onderzoeker heeft ook experimenteel onderzoek gedaan om te bepalen of het gebruik van vervalsing kan worden verhoogd door de volgorde van de bewijspresentatie te veranderen, de instructie om de beslissing uit te leggen te veranderen, of training om zich te richten op vervalsing. De bevindingen suggereren dat rechters de noodzaak van vervalsing begrijpen, maar moeite hebben om het in de praktijk toe te passen. Op basis van de experimentele gegevens bleek dat rechtenstudenten zich meer richten op alternatieve scenario's dan door onderzoek onder het grote publiek wordt gesuggereerd.
In dit proefschrift wordt de vraag onderzocht of, en zo ja, hoe, het recht een grondslag kan bieden voor de gedwongen bescherming van transitiejongeren; centraal staan jongmeerderjarige residentiële zorgverlaters.
De Belastingdienst heeft enorme hoeveelheden data verzameld op basis van de verstrekkende verplichtingen van belastingplichtigen. Bestuursorganen, toezichthouders voorop, willen maar al te graag in die fiscale informatie delen. Het beschikbaar stellen van de fiscale informatierijkdom kan echter op gespannen voet staan met de specifieke bevoegdheden waarmee die informatie is verzameld en met het vertrouwelijke karakter ervan (doelbinding). Het spanningsveld tussen het verenigen van de belangen van andere bestuursorganen, het eigen belang van de Belastingdienst en de belangen van burgers en bedrijven is het centrale thema van dit proefschrift.
Wanneer is iemand exact aansprakelijk voor schade ten gevolge van een onrechtmatige daad? En hoe ver reikt de aansprakelijkheid bij schade veroorzaakt door een wanprestatie? Dankzij dit proefschrift krijgt u een helder inzicht in de grenzen van aansprakelijkheid—waarbij zowel buitencontractuele als contractuele aansprakelijkheid beschreven worden.
Dit is de eerste publicatie waarin u een overkoepelende behandeling treft van de verschillende grenzen van aansprakelijkheid die in het relativiteitsvereiste en het toerekeningsvereiste besloten liggen. Verder worden in deze uitgave de deelregels van Brunner bestreden die naar heersende opvattingen bepalend zouden zijn voor de toerekenbaarheid van schade.
Dit onderzoek betreft de vervroegde beëindiging van een financiële raamovereenkomst (close-out netting) naar het recht van Engeland, Frankrijk en de Verenigde Staten. Met close-out netting wordt bedoeld de beëindiging vanwege een verzuim onder de overeenkomst—al dan niet door insolventie—waarbij alle transacties die onder de raamovereenkomst tussen partijen tot stand zijn gekomen, in één keer volgens een vooraf afgesproken systeem worden afgewikkeld. Close-out netting ontwikkelde zich als instrument ter beperking van financiële
marktrisico's op basis van lex mercatoria, waardoor het mogelijk wordt gemaakt om risico's op netto-basis, in plaats van bruto-basis, te berekenen. Dit proces biedt, wanneer het overeenkomstig de overeengekomen voorwaarden tijdens insolventie kan worden uitgevoerd,
participanten op de financiële markten een aanzienlijke vrijheid hun vorderingen jegens een insolvente tegenpartij af te dwingen.
Roderick Chalmers Hoynck van Papendrecht is op een bijna honderd jaar oude wet: de Handelsnaamwet. De wet is bedoeld om ondernemingen van elkaar te kunnen onderscheiden en om verwarring over namen te voorkomen. Lang functioneerde de wet prima, maar onder meer de opkomst van het internet maakt dat de wet niet meer van deze tijd is.
De fiscale woonplaats van grensoverschrijdende werknemers heeft gevolgen voor de wijze waarop zij in de belastingheffing worden betrokken. Nicolaas Schipper deed onderzoek naar de rol van de woonplaats binnen het internationale belastingrecht, waarbij onder meer de achtergrond van het onderscheid tussen inwoners en niet-inwoners en de gevolgen ten aanzien van grensoverschrijdende inkomsten uit dienstbetrekking worden besproken. In hoeverre is het onderscheid in fiscale behandeling van werknemers op grond van hun woonplaats verenigbaar met het EU-recht? In dit kader wordt onder meer de Schumacker-rechtspraak van het Hof van Justitie uitgebreid geanalyseerd.
Deze studie gaat over de bij dode opgerichte stichting. Dit is de stichting die in leven
wordt geroepen op grond van een uiterste wilsbeschikking. Deze stichting komt in aanraking met de regels uit zowel Boek 2 BW als Boek 4 BW. Van de bij dode opgerichte stichting bestaan twee varianten:
(i) de bij uiterste wilsbeschikking1 in het leven geroepen stichting; en
(ii) de krachtens uiterste wilsbeschikking in het leven geroepen stichting.
De onderzoeksvraag is of de bij dode opgerichte
stichting een bijzondere stichting is:
a. door haar door het erfrecht bepaalde positie, de regeling van de stichting als uiterste
wilsbeschikking (de wettelijke regeling van de bij dode opgerichte stichting); en
b. door haar in het erfrecht bepaalde positie, als erfgenaam, legataris, lastbevoordeelde, executeur, enzovoort (de bij dode opgerichte stichting als subject in het erfrecht).
In dit onderzoek staat de wettelijke regeling omtrent euthanasie centraal. Sinds de inwerkingtreding van de Wtl in 2002 hebben drie wetsevaluaties plaatsgevonden, waarvan de uitkomsten overwegend positief zijn. Het heersend beeld in de praktijk en maatschappij is dat de wet, ondanks een aantal grotere discussiepunten, naar behoren functioneert. De vraag rijst of de wettelijke regeling omtrent euthanasie inderdaad naar behoren functioneert, of dat er onderliggend meer problemen spelen dan op het eerste gezicht lijkt, en indien van dat laatste sprake is, wat dan de oplossingsrichtingen zijn waaraan gedacht moet worden. Om een antwoord op deze vraag te formuleren is in dit onderzoek ingegaan op diverse afzonderlijke aspecten van de bestaande wettelijke regeling inzake euthanasie en hulp bij zelfdoding.
Niet alleen treft de lezer in dit proefschrift een analyse aan van de doorwerking van het enquêterecht in concernverhoudingen, ook wordt stilgestaan bij het formele en materiële internationale privaatrecht. De auteur buigt zich hierbij over vragen omtrent rechtsmacht en het toepasselijke recht.
Hoofdstuk 7 over de enquêtebevoegdheid van houders van (certificaten van) aandelen in concernverhoudingen vormt een belangrijk onderdeel. Hierin wordt ingegaan op de vraag waaraan (het verzoek van) een aandeel- of certificaathouder moet voldoen om bevoegdelijk te kunnen verzoeken om een enquête bij zowel de moedermaatschappij als haar dochtermaatschappij.
De intreerede van Jan Vleggeert gaat over het fenomeen ‘dubbele petten’ in de fiscale wetenschap. Vleggeert twijfelt of de onafhankelijkheid van dubbele petten in de fiscale academische wereld voldoende geborgd is. Zijn twijfel richt zich vooral op de belastingrechthoogleraren met een deeltijdfunctie aan de universiteit en verder werkzaam in de commerciële praktijk.
Wat moet de bestuursrechter doen om te zorgen dat partijen procedures ervaren als eerlijk en rechtvaardig? Drie thema's komen in dit proefschrift aan bod: de zitting, de finale geschilbeslechting en het bewijsrecht. Aandacht voor procedurele rechtvaardigheid in de bestuursrechtspraak betekent primair dat de rechter zijn best moet doen om de burger die beroep heeft ingesteld, niet te te laten ervaren dat hij een dossier of een nummer is. In de tweede plaats moet de bestuursrechter focussen op definitieve geschilbeslechting, niet alleen door te proberen tot een besluit te komen dat zijn toets kan doorstaan, maar ook door te proberen het beroep te versterken. In de derde en laatste plaats moet de bestuursrechter meer verantwoording afleggen van zijn bewijstraject.
Dit onderzoek is het eerste dat werd gedaan naar gedragsregels voor strafadvocaten in een Europese context. Advocaten krijgen in grensoverschrijdende zaken te maken met gedragsregels die per Lidstaat verschillen. Voor een effectieve verdediging moeten zij van elkaars gedragsregels op de hoogte zijn. Marelle Attinger brengt de regels in kaart. Zij maakte hiertoe een analysemodel, waarbij zij de verschillende rollen die een strafrechtadvocaat moet vervullen als uitgangspunt nam. Zo ontdekte Attinger bijvoorbeeld twee regels waarvan beargumenteerd kan worden dat deze niet bijdragen aan een effectieve verdediging.
Dit proefschrift onderzoekt de (potentiële) functies van een
verwijzing naar artikel 47 Handvest in het Europees privaatrecht. Om
hier zicht op te krijgen is een casestudy verricht, gericht op de
rechtspraak van het Hof van Justitie (HvJ) en de rechtspraak van civiele
rechters in Spanje en Nederland over Richtlijn 93/13 betreffende
oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten. Deze rechtspraak
legt een waaier van lacunes en obstakels bloot in de procedurele
bescherming van individuele rechten die EU-burgers, in hun
hoedanigheid van consumenten, aan het Unierecht ontlenen. Dat biedt
vruchtbare grond om de meerwaarde te verkennen van effectieve
rechterlijke bescherming als EU-grondrecht voor zowel rechtzoekenden
als rechters.
In juridische termen is de militair een ‘militair ambtenaar’. Opvallend is dat de rechtspositie van de militair nog steeds publiekrechtelijk is geregeld. Op 1 januari 2020 is de Wet normalisering rechtspositie ambtenaren in werking getreden. Deze wet heeft ervoor gezorgd dat de meeste andere ambtenaren inmiddels een arbeidsovereenkomst hebben. Voor militairen is een uitzondering gemaakt, hoewel een overgang naar het arbeidsovereenkomstenrecht niet helemaal wordt uitgesloten. Deze studie biedt een overzicht van de rechten en plichten van de militair die afwijken van die van andere ambtenaren en werknemers. Ook wordt in het kader van het stakingsverbod voor militairen aandacht geschonken aan het arbeidsvoorwaardenoverleg in de sector Defensie. Vervolgens laat deze studie zien onder welke voorwaarden de bijzondere rechten en plichten in het arbeidsovereenkomstenrecht kunnen worden gerealiseerd.
In dit proefschrift wordt de werking van drie open normen onderzocht—de redelijkheid en billijkheid, goed huurderschap en het onredelijk bezwarende beding—tegen de achtergrond van het huurrecht. Open normen brengen twee belangrijke—en paradoxale—effecten met zich mee: ruimte en tegelijkertijd onzekerheid. In kaart wordt gebracht hoe de mate van ruimte en de mate van rechtsonzekerheid van de drie genoemde open normen varieert in de huurrechtpraktijk. Hierbij worden de opvattingen van rechters, procespartijen en advocaten belicht. Dit levert een veelzijdig beeld op.
Wanneer een rechtspersoon failleert, dient de curator te onderzoeken of een oorzaak daarvan kan liggen in het niet hebben voldaan aan de wettelijke administratieplicht. Dit proefschrift gaat in op de historische ontwikkeling, de inhoud en de reikwijdte van de administratieplicht. Hierbij biedt de auteur handvatten bij de beoordeling of er in voldoende mate aan de wettelijke verplichting is voldaan. Welke overwegingen spelen daarbij een rol?
Wat is er aan de hand met de strafbaarstelling van mensenhandel? Artikel 273f Sr is complex. De rechtspraktijk worstelt met de uitleg en in de vakliteratuur wordt de bepaling een gedrocht genoemd. Wat is haar strekking en welke invloed heeft de Hoge Raad daarop in de afgelopen jaren uitgeoefend? In dit onderzoek worden de achtergronden van de strafbaarstelling van mensenhandel uitgeplozen door het uitvoeren van juridisch-historisch onderzoek, door de verschillende mensenhandelgedragingen te belichten en door relevante rechtspraak te analyseren.
Insider guarantees play a crucial role in corporate finance. In small and medium companies, shareholders frequently guarantee business debts towards a professional creditor, often the bank. In corporate groups, group companies often guarantee each other’s debts towards a lender. This PhD thesis gives an in-depth overview of the economics involved and reviews relevant legal regulation in the US, Germany and the Netherlands. The guarantee relationship can lead to efficiency gains, but is also prone to opportunistic use towards both insiders and outsiders of the relationship. German, Dutch and US law have some, but widely differing mechanisms to deal with opportunistic use. Legal practitioners will appreciate the clear guidance on the dynamics and the overview of the regulation of and (liability) risks for parties involved.
In de praktijk wordt de voldoening van een vordering regelmatig ondergeschikt gemaakt aan de voldoening van een andere vordering. Vaak wordt die eerste vordering dan achtergesteld. Dit komt onder meer voor bij leningen van aandeelhouders, bij obligaties, in de leveraged finance en bij overheidsinvesteringen. Achtergestelde vorderingen komen dus veel voor in de praktijk, maar de wet zegt niets over de gevolgen van een achterstelling. Daardoor kan het bijvoorbeeld lastig zijn om de opbrengst van een faillissement goed te verdelen.
Dit proefschrift vormt de eerste grondige studie naar dergelijke vorderingen. Het biedt houvast bij de behandeling van faillissementen waarin achtergestelde schuldeisers voorkomen en bij het opstellen van achterstellingsovereenkomsten. Tevens komen onderwerpen aan bod die algemener toepassing vinden in het verbintenissenrecht en het insolventierecht. Er is bijvoorbeeld ruim aandacht voor de inhoud van een vordering, de verhouding van derden tot een overeenkomst waar ze geen partij bij zijn, de rangorde van vorderingen en de aard van voorwaardelijke en niet-opeisbare vorderingen. Welke rechten heeft een achtergestelde schuldeiser nu eigenlijk?
In artikel 3:230 BW is bepaald dat het pand- en hypotheekrecht ondeelbaar is, maar wat dit inhoudt wordt niet aangegeven. In de parlementaire geschiedenis wordt aangegeven dat dit artikel een vervanging is van de artikelen over ondeelbaarheid in het Oud Burgerlijk Wetboek (1838). De bepalingen in het Oud Burgerlijk Wetboek waren op hun beurt gebaseerd op artikelen uit de Code civil (1804). De ondeelbaarheid heeft echter nog oudere wortels die zelfs terug lijken te gaan tot het Romeinse recht. Door middel van rechtshistorisch en rechtsvergelijkend onderzoek wordt de achtergrond en betekenis van de ondeelbaarheid van pand en hypotheek achterhaald.
International law and international relations have experienced the phenomenon on the judicialization of international relations and the subsequent proliferation of international courts and tribunals. One of the most significant aspects of this phenomenon, is the diversity in the institutional settings of each of the international courts and tribunals. These differences in the mandate, jurisdictional and institutional design make each of these judicial institutions unique. Despite these differences, there is one aspect that is common to nearly all the existing international courts and tribunals: the right for judges and arbitrators to append dissenting opinions. Differences exists, however, as to how this right is regulated, designed and exercised across international courts and tribunals. While at some courts and tribunals dissenting opinions should be anonymous, at others their content should be strictly limited to the aspects addressed in the majority judgment. Likewise, judges do not always exercise their right to append dissenting opinions for the same reasons. Based on these differences, this dissertation sets out to investigate whether there are differences in the exercise of the right to append dissenting opinions that can be traced back to differences in the mandate, jurisdictional and institutional design of the international court or tribunal in which they were rendered. This research aim is made through a focus on two courts that are notable for their differences, namely, the International Court of Justice and the Inter-American Court of Human Rights.
Het recht kent geen theoretische basis om rechtsnormen naar hun inhoud te onderscheiden. De wetgever en de rechtspraktijk introduceren en gebruiken normaanduidingen zoals 'vage norm', 'open norm', 'blanco norm', 'onbepaald begrip', enzovoort, zonder onderscheid te maken tussen (of een nadere definitie te geven van) dergelijke normen. Dit incoherente gebruik heeft geleid tot een verwarrende terminologie en in sommige gevallen tot ongefundeerde gevolgtrekkingen. Een theoretische basis voor het onderscheiden van dergelijke normen zou wenselijk kunnen zijn, maar geen van de gangbare juridische normtheorieën is adequaat. Wel zijn er methoden uit disciplines buiten de rechtswetenschap, met name de exacte wetenschappen. In dit onderzoek wordt een onderscheid gemaakt tussen theorie en systeem. Uit de theorie worden alle normen afgeleid die constitutief zijn voor het uitvoerend systeem.
Een conservatoir beslag vergroot de kans om na winst van een rechtszaak betaling (of afgifte van een zaak) af te kunnen dwingen. De beslagene kan hierdoor evenwel schade lijden—waarvoor de beslaglegger aansprakelijk is, als het beslag onterecht blijkt. Dergelijke 'risicoaansprakelijkheid' na ten onrechte gelegd conservatoir beslag roept vragen op. Wat als bijvoorbeeld de vordering van de beslaglegger niet op inhoudelijke gronden is afgewezen, maar om andere redenen is gesneuveld? Wanneer vangt de verjaringstermijn van de vordering tot schadevergoeding aan? Rechtvaardigt het karakter van de aansprakelijkheid toepassing van de 'omkeringsregel' in de schadevergoedingsprocedure? En kunnen derden tot vergoeding van de schade worden gedwongen? Een gedeelte van dit proefschrift is rechtsvergelijkend van aard. Hoe springt men in België en Duitsland door genoemde hoepeltjes en wat kan daarvan worden geleerd?
Opvolgend werkgeverschap is van grote invloed op de werknemersbescherming bij allerhande uitzendconstructies en bij werkgeverswissels als gevolg van bijvoorbeeld een bedrijfsovername, faillissement, aanbesteding (concessie) of overstap binnen een concern. De juridische consequenties van opvolgend werkgeverschap kunnen verstrekkend zijn, bijvoorbeeld voor de ontslagvolgorde bij bedrijfseconomisch ontslag, de hoogte van de transitievergoeding, de lengte van de door de werkgever in acht te nemen opzegtermijn en de toepasselijkheid van de 'preventieve ontslagtoets' door het UWV of de rechter.
Dit onderzoek richt zich niet alleen op de criteria en juridische gevolgen van opvolgend werkgeverschap, maar ook op de grondslagen (de ratio) en de verhouding tot andere concepten binnen het algemeen vermogensrecht. Dit boek is relevant voor iedere jurist die zich bezighoudt met het arbeidsrecht.
Dit proefschrift ziet op de pensioenrechtelijke regulering van het aanvullend pensioen van zelfstandigen in het Nederlandse pensioenstelsel. In de kern bevat het proefschrift een studie naar de juridische
vormgeving van de toegang van zelfstandigen tot aanvullende pensioenregelingen in de tweede pijler.
Het proefschrift heeft tot doelstelling te onderzoeken hoe deze toegang is geregeld, hoe dit kan worden verbeterd en welke aanpassingen in wet- en regelgeving daarvoor nodig zijn.
Het onderzoek behelst enerzijds een inventarisatie van de huidige juridische mogelijkheden van de
toegang van zelfstandigen tot pensioen. De focus van deze inventarisatie ziet op de toegang op het
aanvullend pensioen (tweede pijler) en de wijze waarop dit is juridisch is vormgegeven.
Anderzijds is het onderzoek gericht op een analyse van de maatregelen die de toegang tot het aanvullend pensioen kunnen verbeteren.
Sinds de invoering van het Wetboek van Strafvordering in 1926 is de formele taakstelling van de strafrechter nauwelijks veranderd. De samenleving daarentegen is in bijna 100 jaar wél drastisch veranderd. Door onder meer de grote (politieke en media)belangstelling voor strafzaken, toegenomen mondigheid van burgers en meer polarisering in de rechtszaal, rijst de vraag of de rechter nog wel voldoende is toegerust om de hem toebedeelde taak naar behoren te vervullen. Daarbij wordt met enige regelmaat en in uiteenlopende contexten gesuggereerd dat in Nederland de behoefte zou bestaan aan het Angelsaksische instrument van contempt of court om de positie van de rechter te verstevigen. In dit onderzoek wordt gedetailleerd in kaart gebracht wat contempt of court inhoudt.
Dit proefschrift is gewijd aan een specifiek grondrecht dat (negatief) beperkingen kan stellen aan de bevoegdheden van de Staat op fiscaal gebied: het recht op ongestoord genot van eigendom. Dat recht is opgenomen in artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM. Het EHRM heeft zich vele malen uitgesproken over uiteenlopende klachten over eigendom aantastende belastingmaatregelen. Grondrechten worden ook supranationaal beschermd binnen de EU, doordat het Europese Hof van Justitie (HvJ EU) grondrechten (waaronder het eigendomsgrondrecht) beschouwt als algemene beginselen van EU-recht. Naast bescherming op inter-/supranationaal niveau wordt het eigendomsgrond bovendien beschermd op nationaal niveau in grondwetten. Aan de hand van jurisprudentie wordt onderzocht in hoeverre het eigendomsgrondrecht de nationale soevereiniteit bij heffing en invordering van belastingen beperkt.
The current body of law governing the conduct of police and prosecution during the investigative phase of criminal proceedings encompasses an enormous amount of rules. At the same time, a restrained approach with regard to the judicial supervisory role of investigative propriety is visible in case law while it remains unclear whether and to which extent other institutions have a supervisory role in this respect. This research looks at the current system of supervision on police and prosecutorial conduct in the context of criminal law proceedings from the viewpoint of criminal law standard. After all, creating rules for the conduct of law enforcement entails a certain obligation to ensure rule-compliance. After illustrating the complexity of the current legal framework as well as the complexity of reasons underlying its norms, the study focuses on the supervision of the conduct of police and prosecution. Based on the specific characteristics of the current Dutch criminal procedural law, the study develops a framework for an adequate system of supervision. The study then describes how currently supervision on police and prosecutorial conduct is organised and finally evaluates this in light of the requirements of adequate supervision as set out in previous chapter.
Dit proefschrift biedt een uitvoerig overzicht van het recht van erfpacht in Nederland. De lezer krijgt inzicht in de hierbij relevante wet- en regelgeving, de doctrine en rechtspraak over de rechtsverhouding tussen erfpachter en erfverpachter. Hiertoe wordt allereerst een blik geworpen op de opvattingen en argumenten over de erfpachtverhouding. Daarnaast wordt relevante rechtspraak sinds de negentiende eeuw in kaart gebracht. Vanuit de huidige wetgeving en jurisprudentie verheldert de auteur diverse vraagstukken op het vlak van het erfpachtrecht:
- de regels die gelden in geval de erfpachter de toestemming van de erfverpachter nodig heeft om een bepaalde handeling te kunnen verrichten;
- in welke gevallen een herziening van de erfpachtcanon toelaatbaar is, en
- welke verplichtingen partijen jegens elkaar kunnen hebben bij het einde van het recht.
In haar proefschrift onderzoekt Eva Eijkelenboom drie maatregelen die de laatste jaren grote invloed op het accountantsberoep hebben gehad: de invoering van het AFM-toezicht, de invoering van het intern toezicht op het bestuur van accountantsorganisaties en de uitbreiding van de controleverklaring. In hoeverre is dergelijke kwaliteitsbevorderende wetgeving effectief in de praktijk?
Welke juridische instrumenten kunnen ouderen beschermen in situaties waarin zij niet meer goed in staat zijn zelf hun belangen te behartigen? In deze oratie passeren vijf beschermingsmogelijkheden de revue voor wilsonbekwamen voor wie een vertegenwoordiger optreedt.
Volgens Johan Wolswinkel zijn in het analoge bestuursrecht reeds meerdere bouwstenen aanwezig die relevant zijn voor het digitale bestuursrecht. Vice versa is de rechtsontwikkeling in het digitale bestuursrecht relevant voor het analoge bestuursrecht. Waarom zou immers de verplichting om keuzes, gegevens en aannames openbaar te maken—zoals gewenst wordt waar het bijvoorbeeld gaat om algoritmes die ingezet worden in het openbaar bestuur—moeten worden beperkt tot geautomatiseerde besluitvorming?
Ons vermogensrecht bevat regels die ervoor zorgen dat iemand die het ene recht koopt, daar soms automatisch het andere recht bij krijgt. Zo krijgt iemand die een auto koopt niet alleen het eigendomsrecht van de verkoper, maar automatisch ook diens recht om de fabrieksgarantie in te roepen als de auto kapot gaat. Of denk bijvoorbeeld aan de vraag of de overgang van een vorderingsrecht automatisch ook de overgang inhoudt van de met dat vorderingsrecht samenhangende retentierechten, rechten uit eigendomsvoorbehoud, rechten uit bankgarantie en rechten uit 403-verklaring. Voor het op deze manier 'aan elkaar koppelen' van rechten bestaan in de wet verschillende mechanismen. De reikwijdte en de onderlinge samenhang van deze mechanismen was echter onduidelijk; lange tijd ontbrak het in de literatuur aan handvatten om te bepalen of een recht automatisch 'mee overgaat' met een ander recht. Dit proefschrift legt op basis van rechtseconomische uitgangspunten uit wanneer dat het geval is. De grondige doorlichting van afhankelijke rechten, nevenrechten en kwalitatieve rechten maken deze uitgave van grote waarde voor de rechtspraktijk.
De accountant lijkt steeds vaker het doelwit te zijn van schadeclaims. Wanneer is dit terecht? Dit proefschrift is de eerste uitgave die het gehele terrein van accountantsaansprakelijkheidskwesties ontgint. In het eerste deel krijgt de lezer grondig inzicht in de belangrijkste wet- en regelgeving. De aandacht gaat hierbij in het bijzonder uit naar het uitvoeren van de wettelijke controle.
In het tweede deel passeren tal van thema's de revue, waaronder civielrechtelijke aspecten van aansprakelijkheid jegens opdrachtgever of derden, de zorgplicht van de accountant, toerekenbaarheid en causaliteit.
Dit onderzoek beoogt de voor de bestuurder geldende normen
ten opzichte van schuldeisers inzichtelijk te maken. Welke normen rusten op de bestuurder persoonlijk, in
verhouding tot de schuldeisers van een vennootschap die in zwaar weer zit?
In het onderzoek staan twee typen gedragingen van de bestuurder centraal: het verrichten van rechtshandelingen namens een noodlijdende vennootschap (i) en het
frustreren van nakoming van verplichtingen die op de vennootschap rusten (ii).
Daarbij kan gedacht worden aan vragen als: onder welke omstandigheden
dient de bestuurder informatie over de vermogenstoestand van de vennootschap
te delen met de schuldeiser? In hoeverre heeft de bestuurder de vrijheid om schuldeisers van de vennootschap naar believen te voldoen bij financiële tegenslag? En onder welke omstandigheden mag de bestuurder namens de vennootschap
beschikken over goederen waarop zekerheidsrechten rusten? Het civielrechtelijke en het strafrechtelijke normenstelsel worden daarbij in onderlinge samenhang bestudeerd.
Elk jaar velt het Hof van Justitie in Luxemburg meer dan 1.000 oordelen op basis van EU-wetgeving. De meeste uitspraken zijn het resultaat van verzoeken om prejudiciële beslissingen door nationale rechtbanken die op zoek zijn naar duiding van Europese regelgeving. In zijn proefschrift onderzoekt socioloog Jos Hoevenaars de praktijk van de prejudiciële procedure. Waarom wordt deze procedure zo vaak gebruikt? En wie is verantwoordelijk voor het succes ervan?
Nederland telt ongeveer 1.000 cao's die gelden voor ruim 5,5 miljoen werknemers. Een tweetal actuele maatschappelijke ontwikkelingen zijn de afnemende organisatiegraad en de steeds eenzijdiger wordende samenstelling van het ledenbestand van vakbonden. Dit roept de vraag op of vakbonden nog wel voldoende representatief zijn bij onderhandelingen over arbeids- en werkgelegenheidsvoorwaarden. Welke rol speelt de representativiteit van vakbonden in het huidige cao-recht en behoeft de juridische vormgeving daarvan aanpassing?
This dissertation contains three chapters, all related to corporate finance and corporate taxation. The first chapter studies how room for interpretation in tax law affects tax planning. The second chapter studies the effects of taxation are influenced by differences in the corporate group structures of multinationals. The third chapter investigates the effects of tax planning opportunities on employment and labor costs.
Bancaire financiering wordt veelal verschaft aan of ten behoeve van een concern. Het concern kan klein zijn (bijvoorbeeld een moeder- en dochtervennootschap) maar ook omvangrijk: een kerstboom van (sub)holdings met vennootschappen op verschillende niveaus en in verschillende landen. Het door de gezamenlijke groepsmaatschappijen aangetrokken krediet wordt dan concernkrediet genoemd. In de financieringspraktijk is het gebruikelijk dat groepsmaatschappijen zich hoofdelijk aansprakelijk stellen voor het concernkrediet. Dit proefschrift gaat over het regresrecht dat voortvloeit uit deze hoofdelijke aansprakelijkheid. Twee thema’s staan centraal: de draagplichtproblematiek en de onzekerheid over de beoogde effectiviteit van regresrecht-beïnvloedende bepalingen.
Vergoeding van schade vergt vroeg of laat een oordeel omtrent de vraag in hoeverre schade is geleden. Dit proefschrift handelt over de rol van de factor tijd bij vaststelling daarvan, gevolgd door een reeks deelstudies op vijf terreinen: zaakschade, personenschade, winstderving, beleggingsschade en schade door rechtmatige overheidsdaad. Met welke feiten en omstandigheden moet de rechter rekening houden bij de vaststelling van schade, welk moment heeft voor zijn oordeel als beslissend te gelden en hoe verhoudt een en ander zich tot andere leerstukken van schadevergoedingsrecht?
Bepaalde risico’s zijn te groot of te complex om verzekerd te worden door één verzekeraar. Deze risico’s worden in de praktijk vaak verzekerd door coassurantie, een verzekeringstechniek waarbij iedere verzekeraar een deel van het risico draagt. In dit proefschrift passeren uiteenlopende verschijningsvormen van coassurantie de revue. Zo treedt coassurantie op in ad hoc combinaties van verzekeraars, maar ook in het kader van een pool. In een dergelijk samenwerkingsverband van verzekeraars en/of makelaars worden risico’s tegen vooraf besproken condities verzekerd.
In kaart wordt gebracht hoe de verzekering in coassurantie zich verhoudt tot het mededingingsrecht middels toepassing daarvan op drie belangrijke fasen in de verzekeringsketen, te weten het sluiten van een contract in coassurantie, de inhoud van contracten en de fase van het regelen van schades.
Per jaar worden anderhalf miljoen zaken afgehandeld door 2.500 rechters. Bij complexe zaken kiezen rechtbanken voor meervoudige rechtspraak; de meeste zaken worden door één rechter behandeld. Het heersende idee is dat meervoudig tot betere rechtspraak leidt en dat enkelvoudig efficiënter is, maar daar was nauwelijks onderbouwing voor. Uit het onderhavige onderzoek volgt dat meervoudige rechtspraak inderdaad meerwaarde heeft, al is die niet vanzelfsprekend. Uitgelegd wordt hoe meervoudige rechtspraak in zijn werk gaat en hoe oordeelsvorming kan worden verbeterd. Daartoe zijn onder meer raadkamers geobserveerd, rechters bevraagd en is jurisprudentie geanalyseerd.
Een schuldeiser kan een zekerheidsrecht vestigen door zijn vordering te verpanden. Het pandrecht is naar huidig recht een absoluut recht, dat wil zeggen een recht dat tegen eenieder kan worden ingeroepen. Een vordering is daarentegen een relatief recht dat slechts tegen een of meer bepaalde personen kan worden uitgeoefend. Kan het dan wel zo zijn dat de pandhouder in geval van de verpanding van een vordering een absoluut recht krijgt? Om een bouwsteen aan te dragen voor de beantwoording van deze vraag, onderzocht Jeannette Smit de verpanding van vorderingen naar Romeins recht.
Het recht formuleert
oplossingen voor feitelijke problemen en zoals een ieder herinneringen met zich
meedraagt, kunnen in het recht de eenmaal beproefde oplossingen soms lange tijd
voortleven. Dat betekent niet dat die oplossingen nooit aan verandering onderhevig
kunnen zijn. Het recht kan zich ontwikkelen en de eenmaal gegeven oplossing kan
in een andere tijd en een andere context worden genuanceerd, bijgesteld of zelfs
vervangen. Zo is het ook met het menselijk geheugen. Herinneringen aan vroeger
kunnen door veranderde omstandigheden in een ander daglicht komen te staan en
een andere kleur krijgen. Dan vindt nuancering plaats of moet de herinnering
worden herzien.
Wat bedoelen partijen die betrokken zijn bij overnameovereenkomsten precies als ze het hebben over 'schade'? Volgens Edwin van Wechem is het de vraag of er überhaupt gesproken kan worden van 'hét schadebegrip'. De partijen treffen hierover in hun overnameovereenkomst immers veelal een specifieke regeling. 'Het probleem is dat in die regeling het begrip "schade" vaak wordt genoemd, zonder dat duidelijk is wat partijen met dat begrip dan precies voor ogen stond.'
Een gemeenschap ontstaat wanneer een of meer goederen toebehoren aan twee of meer deelgenoten gezamenlijk. Een gemeenschap eindigt wanneer aan dit criterium niet langer wordt voldaan. Beëindiging van een gemeenschap kan op verschillende wijzen plaatsvinden, waaronder de beëindiging via verdeling (artikel 3:182 BW). Een blik op de parlementaire geschiedenis, de jurisprudentie en de literatuur leert dat over de inhoud en reikwijdte van dit verdelingsbegrip geen eenduidigheid bestaat. Zo wordt bijvoorbeeld van mening verschild over de vraag in hoeverre het begrip 'verdeling' tevens de voor verkrijging krachtens verdeling voorgeschreven leveringshandeling omvat. Dit onderzoek heeft uitsluitend betrekking op de verdeling bij onderlinge overeenstemming. Niet-contractuele verdeling, zoals verdeling door de rechter en de ouderlijke boedelverdeling, blijft buiten beschouwing.
De uitleg van het leerstuk eigen gebrek in het transportverzekeringsrecht staat centraal in dit proefschrift. Wat zijn de criteria die men hanteert om te bepalen of de ontstane schade haar oorzaak vindt in een eigen gebrek van de verzekerde zaak? Welke criteria worden gebruikt om te bepalen of een oorzaak is te herleiden tot een eigen gebrek van het vervoermiddel? Antwoord wordt gegeven op de vraag welke rol algemene beginselen als het onzekerheidsvereiste en causaliteit spelen bij de uitleg van eigen gebrek.
Dit onderzoek kijkt allereerst naar het medisch beroepsgeheim: waar staat het voor en welke gronden gelden er voor het doorbreken ervan. Daarbij wordt ook de zogeheten zorgplicht die een arts heeft, betrokken. Juist deze plicht om goede zorg te verlenen, blijkt een goede grondslag voor het doorbreken van het medisch beroepsgeheim, en dus om te spreken. Vervolgens wordt bekeken in hoeverre een accentverschuiving, die iedereen zo graag wil, richting 'spreken' vorm kan krijgen in de verschillende situaties waarin een arts, vooral de huisarts, wordt geconfronteerd met mogelijke kindermishandeling.
Prior tempore iure: eerder in tijd, sterker in recht. Al sinds het Romeinse recht geldt dat in een rangordeconflict tussen goederenrechtelijke zekerheidsrechten het oudere recht voor het jongere gaat. In dit proefschrift wordt de herkomst en de ontwikkeling van de prioriteitsregel geschetst. In ons civiele recht beheerst de prior-tempore regel in beginsel ieder conflict tussen goederenrechtelijke rechten. Daarnaast krijgt bij wijze van uitzondering de gedachte dat een ouder recht sterker is dan een jonger recht ook gestalte in het verbintenissenrecht. Zo wordt op grond van artikel 3:298 BW een conflict tussen obligatoire rechten op levering ook aan de hand van de prioriteitsgedachte beslecht. Daarnaast treft men de prioriteitstoepassing aan bij obligatoire rechten die een zekere absolute werking hebben gekregen. Men denke aan het recht van de koper van een onroerende zaak na inschrijving van die koop in de openbare registers (artikel 7:3 BW).
Hoe wordt de identiteit vastgesteld van verdachten en van illegale vreemdelingen? Hoe kan de kwaliteit van de vaststelling in beeld worden gebracht? Dit proefschrift geeft een methode om de kwaliteit van het vaststellen van de identiteit te bepalen en zo nodig te verbeteren, toegespitst op opsporingsdiensten.
De toegang tot het enquêterecht is niet eenvoudig gegeven en de jurisprudentie van de Ondernemingskamer en de Hoge Raad op dit vlak blinkt niet uit in helderheid. Dit proefschrift bevat een analyse van de toegang tot het enquêterecht bij de nv en de bv, met een overzicht van knelpunten, onduidelijkheden, voor- en nadelen.
Overheden worden geconfronteerd met drie vraagstukken op het gebied van arbeidswetgeving: niet-reguliere banen, ongelijkheid en werkloosheid. In dit proefschrift staat de aanpak van de EU van deze vraagstukken centraal. Besproken wordt welke mogelijkheden de EU heeft voor governance op het gebied van werkgelegenheid. Daarnaast wordt besproken welke rol de EU kan en moet spelen bij het beschermen en bevorderen van werknemersrechten bij globalisering van de markt en structurele werkloosheid.
Het gebruik van medische hulpzaken bij de behandeling van patiënten kan met risico's gepaard gaan. De vraag is in hoeverre het risico dat voortvloeit uit het gebruik van een ongeschikte medische hulpzaak voor rekening van de hulpverlener dient te komen.
Deze vraag wordt gerechtvaardigd door het bestaan van artikel 6:77 BW. Krachtens dit artikel behoort de schade die het gevolg is van het gebruik van een ongeschikte hulpzaak bij de uitvoering van een verbintenis in beginsel tot de risicosfeer van de schuldenaar, tenzij toerekening aan de schuldenaar onredelijk zou zijn. Hoewel dit artikel buiten de medische context op consequente wijze wordt toegepast en van onredelijkheid van toerekening zelden sprake is, bestaat discussie in de literatuur en onenigheid in de rechtspraak over de vraag of toerekening van een tekortkoming ontstaan door het gebruik van een hulpzaak aan de hulpverlener onredelijk is.
De auteur concludeert, o.a. met behulp van rechtsvergelijking met Duits, Frans en Engels recht, dat het risico dat voortvloeit uit het gebruik van een ongeschikte medische hulpzaak in beginsel voor rekening van de hulpverlener dient te komen.
Een uitputtend overzicht van de rechtspraak over de aansprakelijkheid van de overheid voor het verstrekken van onjuiste informatie. De nadruk ligt hierbij op informatie over de inhoud en betekenis van het bestuursrecht in specifieke situaties, bijvoorbeeld de vraag of een bepaald gebruik van een perceel is toegestaan op grond van het bestemmingsplan. Daarnaast leest u welke rechter benaderd moet worden om aanspraak te kunnen maken op vergoeding van schade als gevolg van onrechtmatige informatieverstrekking.
In dit proefschrift wordt de Nederlandse regeling van de geheimhoudingsplicht en het verschoningsrecht van de advocaat vanuit een rechtsvergelijkend perspectief beschreven en geëvalueerd. Ook wordt de regeling getoetst aan de hoofdregels en minimumwaarborgen die voortvloeien uit de relevante Europese jurisprudentie.
Welke informatie wordt beschermd door het beginsel van vertrouwelijkheid? Kan of moet het belang van vertrouwelijkheid soms wijken voor andere maatschappelijke belangen? In hoeverre zijn beperkingen en uitzonderingen toelaatbaar? Voor mogelijke verbeterpunten wordt inspiratie geput uit de regeling van het secret professionnel in Frankrijk en het legal professional privilege in Engeland.
Financiële bijsluiters bij ingewikkelde financiële producten schieten hun doel voorbij. Deze documenten zijn ongeschikt om consumenten te beschermen en de overheid verwacht er te veel van.
Dit proefschrift beoogt bij te dragen aan de bezinning op ons sanctiestelsel. De vraag waarop een antwoord wordt gezocht is niet wat het meest juiste stelsel is en hoe dat idealiter moet worden ingericht, maar veeleer hoe het debat over de inrichting van het sanctiestelsel gevoerd zou moeten worden. Daartoe wordt een rechtsverkenning ondernomen naar het sanctiestelsel van Engeland en Wales en de ingrijpende ontwikkelingen die dat stelsel heeft doorgemaakt in de tweede helft van de vorige eeuw.
In dit proefschrift is onderzocht op welke wijze de voorschriften van de EU-richtlijn inzake reclame voor receptgeneesmiddelen in Nederland zijn geïmplementeerd en welke rol daarbij is toebedeeld aan de zelfregulering van de stichting Gedragscode geneesmiddelenreclame (CGR). Tevens is geanalyseerd hoe Europese en nationale rechterlijke instanties en toezichthouders deze voorschriften interpreteren.
In de advocatuur is het investeren in bestaande cliënten een gangbare wijze van business development. Aangezien de concurrentie is toegenomen, vooral in het mkb, is het behouden van cliënten een prangende zaak. Hoe kunnen advocaten loyaliteit van mkb-cliënten bevorderen?
Eén van de belangrijkste vragen die bij het tuchtrecht kunnen worden gesteld is welke belangen erdoor worden gediend. Gaat het louter om de handhaving van de orde en discipline binnen een bepaalde groep? Is het tuchtrecht een middel van kwaliteitsbewaking? Of biedt het degenen die een klacht indienen de mogelijkheid om voor hun particuliere belangen op te komen? Deze studie gaat in op de verhouding tussen die verschillende bij het advocatentuchtrecht betrokken belangen aan de hand van de tuchtnorm, de tuchtsancties, de toegang tot de tuchtprocedure en de rechtsbescherming die binnen die procedure wordt geboden.
Een dissertatie over overeenkomsten en verschillen tussen verschillende soorten tuchtrecht. Accountants, advocaten en artsen hebben vertrouwensberoepen met een wettelijk geregeld tuchtrecht. De beoordelingskaders van tuchtrechters leveren inzicht op in wat het betekent om een vertrouwensberoep uit te oefenen. Herregodts stelt dat er vijf gemeenschappelijke normen zijn voor accountants, advocaten en artsen: professionele autonomie en professionele oordeelsvorming; zorgvuldige omgang met de belangen van de cliënt; vaktechnische kwaliteit; zorgvuldige omgang met vertrouwelijke informatie, en professioneel gedrag. Daarnaast levert het onderzoek een bijdrage aan de discussie over de toekomst van tuchtrecht, onder meer op het punt van de positie van de cliënt.
States enjoy a wide margin of freedom in the choice of means and methods to fulfil their obligations under international law. However, implementation sometimes requires the involvement of the state body entrusted with the task of adopting legislation: the national legislature. This study explores its role in the implementation of international law at home and analyses the regulation of national implementing legislation under international law.
De precieze aard van de rechtsverhouding tussen leerling, ouders en school in het primair en voortgezet onderwijs is geen uitgemaakte zaak. De wet zwijgt hierover en de rechtspraak biedt geen uitsluitsel. De literatuur ziet verschillende mogelijkheden van civielrechtelijke, bestuursrechtelijke of gemengde aard, met referte aan onder meer het onderscheid tussen openbaar en bijzonder onderwijs en publiekrechtelijke normering van het onderwijs.
Dit proefschrift neemt als uitgangspunt dat de rechtsverhouding tussen leerling, ouders en school gekwalificeerd kan worden als overeenkomst. Wat brengt toepassing van het contractenrecht in de onderwijsverhouding mee? Wat heeft het contractenrecht de onderwijsverhouding te bieden? Fundamentele leerstukken van het contractenrecht op het gebied van de totstandkoming, de inhoud en de remedies worden toegepast in de context van het onderwijs, telkens met inachtneming van publiekrechtelijke normen.
Naar huidig Nederlands recht kan zich samenloop voordoen tussen de revindicatie en de vordering uit onverschuldigde betaling. Dat is opmerkelijk. In het Romeinse recht waren beide acties namelijk aan elkaar tegengesteld. Samenloop tussen de rei vindicatio en de condictio, de voorloper van de huidige vordering uit onverschuldigde betaling, was daarom principieel uitgesloten. Waar de rei vindicatio was gebaseerd op het eigendomsrecht van de eiser, was de condictio gebaseerd op de verplichting van de gedaagde om een zaak aan de eiser in eigendom over te dragen.
In dit boek staat de vraag centraal hoe de condictio zich heeft ontwikkeld tot een vordering die met de rei vindicatio kan samenlopen. Bij deze ontwikkeling heeft de eis dat aan eigendomsoverdracht een geldige titel ten grondslag dient te liggen, een belangrijke rol gespeeld.
The objective of the EU's General Data Protection Regulation (Algemene Verordening Gegevensbescherming) was to strengthen data protection and adapt it to the changed circumstances in the globalised and interconnected world. Amendments during the legislative process introduced some substantial improvements in the section on data subject rights. However, in the light of the fast-changing economic and technological environment, Helena Uršič noticed a gap between data subject rights when understood as law in the books and when applied in practice. By using the analysis of legal sources and academic literature, her thesis explores whether the data subject rights under the GDPR are effective in the data-driven economy, and if not, what are possible solutions to overcome the shortcomings.
In 2016, the European Union adopted the Directive on damages actions. Its main objective is to ensure that any victim who has suffered harm caused by antitrust infringement can effectively exercise the right to claim and obtain full compensation. With regard to mass harm situations, it is worth noting that the Directive does not include provisions on collective redress actions, which may have significant impact on the achievement of full compensation. Instead, the non-binding Recommendation on collective redress was adopted, which has brought hardly any development in antitrust collective litigation in the EU.
The aim of this dissertation is to assist in the development of an approach of antitrust collective redress for better achievement of full compensation. For this purpose, two antitrust enforcement models are compared.
Door middel van case studies in verschillende rechtsgebieden worden de werking, de interpretatie en toepassing van internationale regels in het nationale recht bekeken. Nederlandse rechters blijken nu eens wel en dan weer geen gebruik te maken van internationale interpretatieregels. En rechters laten zich (onterecht) leiden door het EU-recht bij het interpreteren van internationale verdragen. De bevindingen zijn samengebracht in een stroomschema waarmee het juiste recht op de juiste wijze toegepast kan worden.
In dit proefschrift wordt onderzocht wat de benadering van rechters is bij het reguleren van ouder-kindrelaties (gezag en omgang) in zowel het familie- als het migratierecht en in verschillende jurisdicties (Nederland, de EU en de Raad van Europa). Het onderzoek laat een grote discrepantie zien in het beoordelen van de belangen van het kind in enerzijds familie en anderzijds migratiezaken.
States hosting asylum seekers could make a crucial contribution to the aim of narrowing the impunity gap that exists for international crimes, by promoting the criminal prosecution of asylum seekers who are believed to be guilty of such crimes.
To what extent are these states willing to bring people residing on their territory who allegedly have 'blood on their hands' to justice, and what can and do they actually do to promote accountability for these alleged perpetrators?
Bestuursrechters kunnen bij arbeidsongeschiktheidsgeschillen advies inwinnen
van een onafhankelijke medisch deskundige. Vrijwel altijd volgt de rechter in zijn beslissing het deskundigenadvies. Het is daarom van belang dat dit proces
zorgvuldig en transparant verloopt. In de praktijk blijkt daar het een
en ander op af te dingen.
Op basis waarvan besluit de rechter een deskundige in te schakelen?
Is dat afhankelijk van de kwaliteit van de rapporten van de verzekeringsartsen van
het UWV? Kan de rechter die verzekeringsgeneeskundige rapporten en vervolgens het rapport van de medisch deskundige wel op
waarde schatten? Hoe kijkt de bestuursrechter naar een medisch rapport en hoe
zit dat met de medische gegevens die de rechtzoekende zelf inbrengt in de procedure?
Uitvoeringsorganisaties van de Rijksoverheid zetten op grote schaal ICT in voor een effectieve en efficiënte uitvoering van wetgeving. De vertaling van wettelijke regels die zij moeten uitvoeren naar specificaties voor ICT-systemen is een ingewikkeld en vaak moeizaam proces, omdat juristen en ICT-ontwerpers elkaars taal niet delen.
In dit boek wordt een aanpak beschreven om de vertaling van wetgeving naar ICT te ondersteunen. Het bestaat uit een taalmodel, een wetgevingsvocabulaire en toepassing van de techniek van linked data om de betekenis van wetgeving te duiden.
In dit onderzoek is de afhandeling van beschuldigingen van seksueel kindermisbruik
bestudeerd, geuit door een van de ouders tegen de andere ouder in het kader van
een (echt)scheidingsprocedure, of in een andere civiele procedure over de kinderen
in de nasleep van een (echt)scheiding. Aan bod komen het besluitvormend proces van civiele rechters bij dit soort zaken, de rol van raadsadviezen daarbij en
eventuele samenloop van een strafrechtelijk en het civielrechtelijk
traject.
In dit proefschrift wordt aangetoond dat de Europese Commissie exclusief gebruikmaakt van
gegevensbeschermingsrecht in het beleid en reguleren rond verplichte Internet van Dingen-systemen (IvD-systemen), zoals installatie van 'slimme energiemeters'. Het
gegevensbeschermingsrecht kent beginselen die uitkomst kunnen bieden bij het vaststellen
van waarborgen en beperkingen aan deze systemen. Toetsing aan principes zoals doelbinding
en dataminimalisering stellen de EU wetgever in staat te voorkomen dat IvD-systemen
worden uitgerust met onnodige surveillancefuncties. Gegevensbeschermingsrecht ziet echter
niet op functies die derdepartijen in staat stellen om van een afstand een systeem uit te
schakelen, of het aanzetten van een sensor voor een ander doel dan waarvoor deze is
geïnstalleerd. Het gegevensbeschermingsrecht ziet typisch op transparante relaties die
normaal gesproken vrijwillig worden aangegaan. Daarom is het de vraag hoe geschikt dit
recht is om te worden toegepast op ICT-systemen die gedwongen in de privé-omgeving van
burgers worden geïnstalleerd.
Het komt regelmatig voor dat een verdachte in één of meer strafprocedures voor
meerdere strafbare feiten wordt veroordeeld. Hij is dan meervoudig aansprakelijk gesteld. Er zijn verschillende rechtsfiguren die verband houden met dergelijke gevallen
van meervoudige aansprakelijkstelling. Voorbeelden zijn de regels over samenloop
van strafbare feiten en recidive als grond voor strafverhoging. Andere rechtsfiguren,
zoals het ne bis in idem-beginsel en bepaalde kwalificatie-uitsluitingsgronden, bieden juist bescherming tegen meervoudige aansprakelijkstelling.
In dit boek worden alle rechtsfiguren die verband houden met meervoudige aansprakelijkstelling in kaart gebracht en de verhoudingen tussen die rechtsfiguren worden onderzocht. Tevens worden suggesties gedaan om een meer consistent geheel van
rechtsfiguren rondom meervoudige aansprakelijkstelling te bewerkstelligen.
De intensiteit van de rechterlijke toetsing in asielzaken is sinds de invoering van de Vreemdelingenwet 2000 onderwerp van kritische discussie. De bestuursrechter toetst het bestuurlijk oordeel over de geloofwaardigheid van een asielrelaas terughoudend, zij het dat deze toetsing sinds de implementatie van de herziene Procedurerichtlijn in 2015 minder terughoudend is dan voorheen. In dit proefschrift geeft de auteur de achtergrond weer van de
terughoudende rechterlijke toetsing in asielzaken en zij biedt aan de hand van jurisprudentieonderzoek inzicht in de intensiteit van de rechterlijke toetsing in asielzaken.
Als een bestuursorgaan een maximum stelt aan het aantal vergunningen, ontheffingen of concessies dat verleend kan worden of het beschikbare subsidiebedrag beperkt, is sprake van een schaars besluit. Door een dergelijk plafond kan de situatie ontstaan dat er meer aanvragers zijn dan beschikbare besluiten. Hoe moeten deze besluiten in dat geval worden verdeeld?
Centraal in dit onderzoek staat één van de rechtsnormen die bij de verdeling van schaarse besluiten in acht moet worden genomen: de transparantieverplichting. Door transparantievereisten in acht te nemen, stellen bestuursorganen alle potentieel geïnteresseerde partijen in staat om een aanvraag voor een schaars besluit in te dienen. De transparantieverplichting draagt hiermee bij aan de gelijke behandeling van de aanvragers.
Ieder jaar stellen duizenden mensen hoger beroep of cassatie in tegen uitspraken van de strafrechter. De mogelijkheid tot hoger beroep of cassatie kan echter sinds enkele jaren door een hogere rechter worden geweigerd op basis van zogenoemde verlofstelsels. In dit boek wordt de werking van deze stelsels—en de problemen die daarbij kunnen ontstaan—grondig onder de loep genomen. Want zijn deze verlofstelsels niet in strijd met het mensenrecht op beroep en het mensenrecht op een eerlijk proces? Geconcludeerd wordt dat vrije verlofstelsels in hoger beroep ontoelaatbaar zijn. Inhoudelijke verlofstelsels kunnen aanvaardbaar zijn, mits met voldoende waarborgen omkleed. Verlofstelsels in cassatie zijn daarentegen vrijwel altijd toelaatbaar.
In dit onderzoek worden de zeer beperkt beschreven procedures van artikel 287 leden 4 287a en 287b Faillissementswet onderzocht. Op grond van deze bepalingen kan de insolventierechter in het schuldsaneringsrecht voorlopige voorzieningen treffen en een dwangregeling aan schuldeisers opleggen. Allereerst wordt een procedureel kader geschetst waarbinnen de drie procedures onderzocht en beschreven dienen te worden. Voorts is tot uitgangspunt genomen dat de verzoekschriftprocedure (titel 3) van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van (overeenkomstige) toepassing is op de drie onderzochte wetsartikelen. Tot slot wordt de toepassing van de artikelen in de praktijk onderzocht.
Belastingplichtigen willen graag zekerheid over de fiscale gevolgen van (voorgenomen) handelingen. Zekerheid kan echter niet altijd worden gegeven. Vaak heeft een rechtsvindingsvraagstuk meerdere mogelijke oplossingen. Als in een specifiek geval niet op voorhand kan worden aangegeven wat het fiscale rechtsgevolg is, maar moet worden geconcludeerd dat er meerdere mogelijke rechtsgevolgen zijn, kan dan in ieder geval worden aangegeven wat de waarschijnlijkheid is van elk van de mogelijke rechtsgevolgen? Vooral als door een belastingplichtige een beslissing moet worden genomen waarbij de fiscale consequenties een (al dan niet doorslaggevende) rol spelen, zal duidelijkheid omtrent de mogelijke uitkomsten en de waarschijnlijkheid daarvan gewenst zijn. Ook bij de waardering van een onzekere belastingpositie in een jaarrekening kan de waarschijnlijkheid van de mogelijke uitkomsten een belangrijke rol spelen.
Op rechters wordt een steeds groter beroep gedaan om het recht te ontwikkelen. Rechters moeten met name steeds vaker invulling geven aan verdragsnormen. De Urgenda-zaak over het terugbrengen van de broeikasgassen is daar een voorbeeld van. Dat leidt soms tot kritiek van de politieke machten: de regering en het parlement. Rechters mengen zich, zo wordt wel gesteld, in politieke vraagstukken die vragen om politieke besluitvorming. Daarmee staat de plaats van de rechter in de scheiding der machten ter discussie.
Een minder bekende rol van de notaris is het vastleggen van zijn waarnemingen in een proces-verbaalakte, bijvoorbeeld bij een veiling. Dit proefschrift onderzoekt een mogelijke nieuwe rol van het notariaat binnen de geïnstitutionaliseerde private rechtspraak. De grosse van een notariële akte is een executoriale titel en kan, net zoals een vonnis van de publieke rechter, ten uitvoer worden gelegd. Het nieuwe idee is om de proces-verbaalakte te hanteren als instrument om een arbitraal vonnis of een bindend advies afdwingbaar te maken.
Hoe worden geldschulden die voortvloeien uit bestuurlijke geldelijke herstelsancties ingevorderd? Het invorderingsproces wordt onderzocht vanaf het besluit om in te vorderen tot en met de executie van het dwangbevel, zodat dit proefschrift een geïntegreerd beeld geeft van de invordering. Onder de loep wordt genomen:
- de invordering van dwangsommen;
- het kostenverhaal bij bestuursdwang;
- de terugvordering van uitkeringen bij wijze van sanctie;
- de terugvordering van subsidies bij wijze van sanctie;
- de invordering van een bestuurlijke boete.
Alle (ruim 8.000) rechterlijke uitspraken rond herstelsancties van de afgelopen 10 jaar werden bekeken. In slechts 15 gevallen werd de burger bevrijd van zijn geldschuld.
In deze dissertatie wordt in kaart gebracht wat de gevolgen zijn van het faillissement van een werkgever—en waar relevant ook van een verleende surseance—op de volgende deelonderwerpen:
- het loon;
- het einde van de arbeidsovereenkomst;
- het concurrentiebeding;
- de doorstart, en
- de medezeggenschap.
Separate aandacht is er voor de vraag in hoeverre een werkgever misbruik van faillissement maakt als hij het faillissement aanvraagt met het oog op omzeiling van de rechten van de werknemer.
Rianne Jacobs pleit in haar rede voor vernieuwing van het wetgevingsbeleid. Deze vernieuwing heeft enerzijds betrekking op de vormgeving van experimentele wetgeving en anderzijds op alternatieven voor experimentele wetgeving.
Bij grote infrastructuurprojecten in Nederland gaat de samenwerking vaak verkeerd, met vertraging en grote kostenoverschrijdingen tot gevolg. Het grootste infrastructuurproject van Nederland is het wegenprogramma Schiphol-Amsterdam-Almere (SAA). Hans Ruijter onderzocht de samenwerking tussen publieke en private partijen binnen SAA met de focus hoe wederzijds vertrouwen en adaptief vermogen in een samenwerkingsrelatie opgebouwd kan worden.
Vaak bestaan in dit soort samenwerkingen een grijs gebied, want nooit elk vlak is in grote contracten helemaal afgedekt. Ruijter onderzocht het spanningsgebied dat bestaat tussen de opdrachtgever en de opdrachtnemer: over de dilemma's die daarbij optreden, welke afwegingen en keuzes daarbij zijn gemaakt en wat de consequenties van die keuzes zijn geweest voor het vertrouwen en adaptief vermogen in de samenwerkingsrelatie.
Een centrale rol in Ruijters onderzoek is voor de verhalen op de werkvloer en de veranderingen die daar in de loop van de tijd ontstaan. Daarbij keek hij naar beide kanten en de tegenstrijdige geluiden die daaruit voortkomen. Juist dankzij deze meervoudige kijk geeft Ruijter een beeld van en betekenis aan samenwerking binnen een groot infrastructuurprogramma als SAA.
Landbouwproducenten mogen op basis van de Europese Gemeenschappelijke Markt Ordening (GMO)-verordening samenwerken in een ProducentenOrganisatie (PO). Maar de GMO-verordening verwijst ook naar de regels van het kartelverbod. In de verordening is de onderlinge verhouding tussen de PO-regels en het kartelverbod helaas niet duidelijk aangegeven. Deze onduidelijkheid leidt in de praktijk tot onzekerheid en verkeerde toepassing van de regels.
Strikt juridische oplossingen in een conflict zijn vaak geen echte oplossingen. De jurist van de toekomst doet er goed aan zich te bekwamen in mediation. Dit stelt Dick Allewijn, bijzonder hoogleraar Mediation, in zijn oratie. Hij legt uit wat mediation en recht met elkaar te maken hebben. Wat kunnen rechters en advocaten leren van mediators?
In deze dissertatie is onderzocht welke gevolgen nationale planologische beleidsvoering heeft gehad voor het functioneren van de Nederlandse kantorenmarkt en markt voor winkelvastgoed tussen 1960 en 2016. Beide vastgoeddeelmarkten hebben vergelijkbare structuren en eenzelfde dynamiek. In de kantorenmarkt is een structureel overaanbod ontstaan, terwijl de markt voor winkelvastgoed zich evenwichtiger ontwikkelde. Dit hangt samen met verschillen in nationale planologische beleidsvoering.
Bij ondernemingsrechtelijke procedures zorgt de waardering van ondernemingen en aandelen regelmatig voor problemen. Reële waarde, objectieve waarde of waarde in het economische verkeer: tot op heden ontbrak het vanuit juridisch perspectief aan een eenduidig begrip. Dit proefschrift geeft bovendien aanbevelingen om miscommunicatie tussen juristen en bedrijfseconomen te beperken. Daarnaast biedt Sebastiaan van den Berg een conceptuele benadering van waardeallocatie bij financiële herstructurering door een pre-insolventieakkoord, hetgeen relevant is vanwege het wetsvoorstel homologatie onderhands akkoord (WHOA). Bij de toepassing van deze nieuwe wet zijn met name de reorganisatiewaarde en de liquidatiewaarde van belang.
Aandelenconversie is aan de orde van de dag. Hierbij transformeert een aandeel in aandelen van een andere soort of aanduiding, of met een andere nominale waarde. Ook reserves en schuld worden in de praktijk veelvuldig omgezet in aandelen. Paul Quist beschrijft alle relevante vennootschapsrechtelijke, goederenrechtelijke en verbintenisrechtelijke aspecten van aandelenconversie in zijn dissertatie, dat geldt als handboek rond dit onderwerp. De uitgave biedt een overzicht van drie terreinen waarin aandelenconversie zich veelvuldig voordoet:
- conversie van aandelen in andere aandelen;
- conversie van reserves in aandelen; en
- conversie van schuld in aandelen.
Hoe worden grensoverschrijdende financiële producten belast? Dit is onderhevig aan ongeveer 3.000 dubbelbelastingverdragen tussen staten wereldwijd, waarvan de meeste zijn gebaseerd op het internationale standaardformulier van de OESO. Vanuit dit oogpunt is het OESO-modelverdrag inzake belastingen op een andere manier geïnterpreteerd. Een belangrijk resultaat van dit onderzoek is een doorslaggevende test waarmee dividenden, rente en vermogenswinsten kunnen worden afgebakend.
De eis van duidelijkheid die voortvloeit uit het rechtszekerheidsbeginsel, is een essentieel vereiste voor wetgeving. Deze eis houdt in dat wetgeving zodanig gestructureerd en geformuleerd moet worden dat burgers de wetgeving kunnen begrijpen en juist kunnen toepassen. Het doel van dit onderzoek is om in kaart te brengen hoe de eis van duidelijkheid in de rechtsliteratuur en de (internationale) jurisprudentie is ingevuld voor wat betreft fiscale wetgeving.
Het concept van 'informationele zelfbeschikking' in de zorg krijgt door de opmars van persoonlijke gezondheidsomgevingen een 'actieve' lading, doordat personen zelf (lijken te) kunnen te beslissen over wat er met hun gezondheidsgegevens gebeurt en deze ook zelf lijken te kunnen (laten) beheren. Het gebruik van big-dataprofilering met behulp van kunstmatige intelligentie leidt evenwel tot een disbalans tussen de (data)macht van bedrijven en overheden en die van particulieren.
Robrecht Timmermans zet in zijn onderzoek uiteen hoe beursgenoteerde vennootschappen met statutaire zetel in Nederland zich kunnen beschermen door middel van uitgifte van preferente beschermingsaandelen. Hij geeft inzicht in het proces vanaf het moment van implementatie van preferente beschermingsaandelen tot aan de dag waarop zij, na te zijn uitgegeven, worden ingetrokken. Timmermans concludeert dat de uitgifte van preferente aandelen een ideaal middel is om vennootschappen te beschermen tegen een breed scala van ongewenste externe invloeden. Het onderzoek geeft een gedetailleerd overzicht van dit beschermingsinstrument en biedt daarmee een handvat voor de praktijk.
Het eigendomsvoorbehoud is een belangrijke figuur in het handelsverkeer. Aan de ene kant kan een verkoper met het eigendomsvoorbehoud voorkomen dat hij zijn eigendomsrecht verliest, voordat de koper betaalt. Aan de andere kant zorgt het eigendomsvoorbehoud er ook voor dat de koper de zaak reeds voor betaling kan gebruiken en dat hij ook zonder meer eigenaar wordt, als hij de koopprijs betaalt. In de doctrine bestaan echter de nodige onduidelijkheden: is het eigendomsvoorbehoud eigenlijk niet een soort zekerheidsrecht, omdat het de verkoper zekerheid biedt voor de betaling van de koopprijs? Waarom moeten partijen dan niet de eisen naleven die gelden voor de vestiging van een zekerheidsrecht en waarom gelden de regels die voor zekerheidsrechten gelden niet voor het eigendomsvoorbehoud? Verheul betoogt (cum laude) dat het eigendomsvoorbehoud géén zekerheidsrecht is: de verkoper stelt simpelweg zijn verplichtingen (gedeeltelijk) uit, om zo te waarborgen dat hij zijn eigendomsrecht niet kwijt is in het geval dat de koopovereenkomst niet wordt nagekomen.
Dit onderzoek gaat over de aansluiting van het civiele medische aansprakelijkheidsrecht op situaties waarin gebrekkige samenhangende zorg wordt verleend aan één patiënt door meerdere zorginstellingen. De toepassing van het huidige aansprakelijkheidsrecht in dergelijke gevallen kent een aantal belemmeringen. Allereerst kan worden gedacht aan de situatie dat meerdere zorgaanbieders bij de patiënt betrokken zijn en de schade een optelsom is van 'kleinere fouten' die afzonderlijk niet in strijd zijn met een civielrechtelijke norm voor aansprakelijkheid. Daarnaast zijn er in het huidige recht slechts beperkte mogelijkheden ook andere partijen in het netwerk dan de zorgaanbieder met wie de patiënt een behandelingsovereenkomst heeft met succes aan te spreken. Bestaande grondslagen/rechtsfiguren die onder omstandigheden de reikwijdte van het aansprakelijkheidsrecht verruimen, kunnen deze belemmeringen niet wegnemen.
Er heerst onvrede over de wijze waarop onderzoeken in de enquêteprocedure momenteel worden uitgevoerd. Dit onderzoek zet uiteen aan welke eisen een behoorlijk onderzoek moet voldoen en behandelt het fenomeen hindsight bias. Hermans schetst hoe hindsight bias tot stand komt en biedt concrete richtlijnen om te voorkomen dat het oordeel van onderzoekers en rechters hierdoor wordt beïnvloed. Zowel elementen van het onderzoek als de wijze waarop de Ondernemingskamer het onderzoek aanstuurt worden belicht; van de formulering van de onderzoeksopdracht, de benoeming en bevoegdheden van de onderzoekers en toezicht door de raadsheer-commissaris, tot het opstellen van het onderzoeksverslag.
Eén van de conclusies van deze dissertatie is, dat er geen eenvormige definitie van piraterij in het internationale recht bestaat - laat staan een supranationale delictsomschrijving. Strafrechtelijke bestrijding van piraterij op zee heeft nooit tot een uitgewerkte modaliteit in het internationale zeerecht geleid; daarvoor is de internationale rechtsgemeenschap te diffuus.
Dit onderzoek gaat over de regulering van consumentenkrediet, met inbegrip van de invloed van Europese regelgeving. Bij regulatie van consumentenkrediet spelen informatieplichten een prominente rol.
This book presents an original and timely fundamental rethinking of the regulatory framework of commercial communication from a children’s rights perspective. Offering a carefully considered, well-documented overview and in-depth evaluation of several legislative frameworks, policy documents, self- and co-regulatory initiatives and literature from a variety of disciplines, it works towards the development of children’s rights-inspired recommendations for an empowering regulatory framework for online commercial communication aimed at children.
The gambling industry should establish practices for the processing of gamblers’ personal data, in order to implement a responsible gambling approach. By codifying such practices, de lege ferenda, the processing of data for multiple purposes could be legitimized, which would influence the formation of both practice and custom regarding data processing in the context of online gambling and gambler protection.
Op de vraag wat een eerlijk proces behelst, geven sociaal psychologen een ander antwoord dan juristen. Wat moeten rechters doen om ervoor te zorgen dat een proces als eerlijk wordt ervaren door betrokkenen? En hoe komt vertrouwen in de rechtspraak tot stand?
Bij het bepalen van de hoogte van een bestuurlijke boete gaat de inspecteur uit van een standaardbedrag of -percentage, om vervolgens de boete ‘op maat te maken’. Deze laatste fase van individuele straftoemeting staat centraal in dit onderzoek. Ivo Krukkert bespreekt onder meer het geldende recht aan de hand van het onpartijdigheidsbeginsel, het zorgvuldigheidsbeginsel, het proportionaliteitsbeginsel en het motiveringsbeginsel.
In Nederland staan wel vijf keer zoveel verdachten en veroordeelden onder toezicht in de samenleving dan dat er in de gevangenis zitten. Zij voeren werkstraffen uit, worden elektronisch gecontroleerd of moeten een behandeling ondergaan als voorwaarde bij een voorwaardelijke straf of voorwaardelijke invrijheidstelling.
Toch is er veel minder aandacht voor toezicht dan voor de gevangenisstraf. In deze oratie worden drie paradoxen besproken die verbonden zijn met het uitoefenen van toezicht in de samenleving.
De eerste paradox is dat vormen van toezicht vaak worden geïntroduceerd als alternatief voor vrijheidsbeneming, maar in de praktijk vaak leiden tot een toename ervan. De tweede is dat toezicht het imago heeft van een gunst die in de plaats komt van (echte) straf, maar een steeds punitiever karakter heeft gekregen en door degene die het ondergaat wel degelijk als leedtoevoeging wordt beschouwd, die soms ingrijpender is dan het uitzitten van detentie.
De derde paradox is dat de reactie op (ernstige en minder ernstige) incidenten naar aanleiding van toezicht de indruk wekt dat burgers toezicht massaal afwijzen, maar dat dit toch moeilijk valt te rijmen met de betrokkenheid van burgers bij de uitvoering ervan.
Hoewel godsdienst steeds meer terrein wint in het Nederlandse recht, laat het begrip zich niet geheel eenduidig definiëren. Soms wordt uitgegaan van een subjectief begrip van godsdienst, soms objectief - en dan weer een combinatie van allebei.
Deze variëteit is voor een belangrijk deel te begrijpen vanuit de wetsgeschiedenis en de rechtspraak. Het juridische begrip van godsdienst doet een poging de verschillende juridische interpretatieredenen achter godsdienst te categoriseren.
In dit proefschrift wordt gekeken in hoeverre het gedrag van partijen en de aard van de geschonden norm een rol moeten spelen bij de terugvordering. In het Romeinse recht werd terugvordering geweigerd als iemand in strijd met de goede zeden had betaald en vuile handen had. In het moderne recht is een vergelijkbare blokkade voor een onwaardige eiser overgenomen, bijvoorbeeld in Zuid-Afrika en Frankrijk. In bepaalde gevallen kan een inbreuk op het recht, in het bijzonder de goede zeden, zo ernstig worden bevonden dat geen actie wordt toegekend en partijen worden gelaten in de toestand waarin ze zich bevinden. In het Nederlandse recht werd een beroep op een dergelijk ‘moreel’ criterium consequent verworpen onder het oud Burgerlijk Wetboek, maar in het moderne recht kan in uitzonderingsgevallen terugvordering worden geweigerd.
In het EVRM vinden we expliciete procedurele rechten, zoals het recht op een eerlijk proces en het recht op een effectief rechtsmiddel. Steeds vaker ontleent het EHRM echter ook procedurele waarborgen aan de verdragsrechten die op het eerste gezicht materieel van aard zijn. In dit proefschrift worden de procedurele positieve verplichtingen in kaart gebracht volgend uit het recht op leven (artikel 2), het folterverbod (artikel 3), het recht op privé- en familieleven (artikel 8) en het eigendomsrecht (artikel 1 EP). De nadruk ligt op de verplichtingen voor het (bijzonder) bestuursrecht.
Een onderzoek naar de mogelijke inbedding van synthetische belangen in het vennootschapsrecht. Wat is het gevolg van synthetische belangen? Oftewel: wat gebeurt er wanneer iemand een economisch belang heeft zonder aandeel—of aandeelhouder is zonder economisch belang, bijvoorbeeld onder een derivatencontract? Oosterhoff concludeert onder meer dat aan de houders van bepaalde synthetische (economische) belangen ook enquêterecht toekomt—en dat een aandeelhouder zonder economisch belang soms geen stemrecht moet kunnen uitoefenen. Het vennootschapsrecht kan op die manier oplossingen bieden bij het beteugelen van controversieel gebruik van dergelijke belangen.
VU-criminoloog Joost van Onna geeft in zijn promotieonderzoek drie verklaringen voor hoe en waarom burgers, ondernemers en bestuurders zich inlaten met ernstige fraude. Naast de fraudegelegenheden die het werk biedt, zijn dit verzwakte maatschappelijke bindingen en flexibele en afwijkende morele opvattingen van fraudeurs. Deze twee individuele factoren blijken van groot belang voor het verklaren waarom sommige individuen zich inlaten met ernstige fraude terwijl anderen ervan afzien. Personen die zich kenmerken door een verzwakte binding met de samenleving en door een afwijkend moreel kompas, lijken een grotere kans te hebben tegen fraudegelegenheden aan te lopen, zelf mogelijkheden voor fraude te creëren, of onder de druk en verleidingen van de situatie te bezwijken.
Floor Eikelboom bespreekt in zijn proefschrift de (onmiddellijke) voorzieningen die de Ondernemingskamer kan treffen in het kader van de enquêteprocedure. Hij staat stil bij de context waarin (onmiddellijke) voorzieningen ingrijpen: de binnen de rechtspersoon geldende regels, de internationale regelgeving waarin deze is ingebed en de binnen de rechtspersoon geldende belangen. Aan de hand daarvan wordt geanalyseerd welke rechtsgevolgen (onmiddellijke) voorzieningen kunnen hebben en hoe kan worden bepaald welke voorzieningen opportuun zijn.
Artikel 2:11 BW bepaalt dat de aansprakelijkheid van een rechtspersoon als bestuurder van een andere rechtspersoon tevens hoofdelijk rust op ieder die ten tijde van het ontstaan van de aansprakelijkheid van de rechtspersoon daarvan bestuurder is. De afgelopen jaren heeft de Hoge Raad de toepassing van dit artikel in een aantal arresten geconcretiseerd; onder meer in het veelbesproken arrest Kampschöer/Le Roux. Het proefschrift van Hanegraaf bevat een uitvoerige en complete analyse van wet, wetsgeschiedenis, rechtspraak en literatuur rond dit onderwerp.
Engineers and legally trained people need to work together to regain the terrain lost by the citizens of the world to private firms and authoritarian states. These states are stealthily hijacking one of the most important global standardization organs, the Specialized Agency of
the UN: The International Telecommunications Union. This cooperation between engineers and lawyers is even more necessary to safeguard the freedom that was brought by the evolution of the internet and the smartphone. Laissez faire is not an option, more dedicated effort is necessary to reconquering the lost terrain.
Dit boek vormt de weerslag van een onderzoek naar de vraag in hoeverre het omgevingsrechtelijke instrumentarium toereikend is om een compacte stedelijke ontwikkeling te verwezenlijken. Onderzocht wordt welke knelpunten in het omgevingsrechtelijk instrumentarium zich voordoen bij de realisering van de idee van de compacte stad en er worden uitgangspunten geformuleerd voor oplossingsrichtingen die deze knelpunten wegnemen.
Door een steeds groter wordende kans op overstromingen zijn ook steeds meer maatregelen nodig die overstromingen dienen te voorkomen. Deze maatregelen kunnen leiden tot lasten (inbreuk op rechten), zoals waardedaling van woningen of inkomensderving, die ongelijk over de samenleving zijn verdeeld. Dit is wat bedoeld wordt met 'verdelende effecten' van het overstromingsrisicobeheer.
Ondernemers zijn verplicht om informatie aan consumenten te verstrekken bij de sluiting van een overeenkomst. Deze informatieplichten beogen de consument te beschermen door diens wilsvorming bij het aangaan van de overeenkomst te beïnvloeden, hem de mogelijkheid te bieden om de informatie te bewaren en de uitoefening van zijn rechten te vergemakkelijken. Hoe worden schendingen van informatieplichten uit de Richtlijn consumentenrechten in Duitsland, Engeland en Nederland gesanctioneerd?
Deze studie richt zich op de concurrentie tussen rechtssystemen in civiele zaken
in de EU (civil justice system competition). Dit is een vorm van concurrentie op het gebied van regelgeving, waarin lidstaten partijen proberen aan te trekken om te procederen in hun jurisdicties. De studie laat zien dat bepaalde jurisdicties in de EU concurreren om procederende partijen aan te trekken. Advocaten zijn daarbij de overheersende partij aan de vraagzijde en overheden gedragen zich als aanbieders. De resultaten van het onderzoek naar voorkeuren in forumkeuze geven aan dat advocaten bepaalde jurisdicties prefereren, maar hun keuze is vaak gebaseerd op factoren die niet strikt objectief zijn.
De letter of intent heeft sinds de jaren zeventig van de vorige eeuw op veel aandacht vanuit
de literatuur kunnen rekenen. Vooral één type blijkt echter moeilijk te beoordelen aan
de hand van de bestaande leerstukken: de letter of intent waarbij partijen het
onderhandelingsproces contractueel vormgeven.
Dit onderzoek beschrijft de benaderingen ten aanzien van
het contractueel vormgeven van onderhandelingen in vier rechtstelsels: Nederland,
Frankrijk, Engeland en de VS.
Gedragscodes spelen internationaal, Europees en nationaal op steeds meer privaatrechtelijke terreinen een regulerende rol. Binnen het Nederlandse privaatrecht was er echter weinig aandacht voor de (juridische) rol en betekenis van gedragscodes (en andere vormen van private regelgeving).
Aan de hand van een empirisch onderzoek naar de functies van gedragscodes en een analyse van de wijze waarop de Europese en Nederlandse wetgever en rechter omgaan met gedragscodes concludeert Marie-Claire Menting dat gedragscodes juridische relevantie hebben als reguleringsinstrument, als beleidsinstrument én als argument voor rechters bij het beslissen van privaatrechtelijke geschillen.
Dit onderzoek naar verbetering van het personenvennootschapsrecht is verricht vanuit een drietal sleutels, die dan ook uitgebreid aan de orde komen: het algemene vermogensrecht, het bestaande Nederlandse personenvennootschapsrecht en een rechtsvergelijking (Frankrijk, Duitsland en Engeland). Er worden 36 concrete aanbevelingen gedaan aan de wetgever. Zo wordt bij alle personenvennootschappen het onderscheid tussen beroep en bedrijf opgeheven. Er wordt geen onderscheid gemaakt tussen een stille en een openbare maatschap. De maatschap is in dit voorstel geen rechtssubject, de aansprakelijkheid van de vennoten van een maatschap volgt het commune aansprakelijkheidsrecht. Bij juridische fusie en splitsing wordt de schuldeisersverzetsperiode van één maand voorafgaand aan de transactie vervangen door een termijn van zes maanden na transactie. De mogelijkheid wordt geopend om een juridische fusie of splitsing aan te tasten met behulp van de actio pauliana. Bij juridische splitsing wordt aan de betrokken entiteiten een keuze gelaten tussen kruisaansprakelijkheid (artikel 2:334t BW) dan wel schuldeisersverzetsprocedure.
In dit juridisch-empirische proefschrift onderzoekt Hilke Grootelaar het belang van het sociaal-psychologische concept 'ervaren procedurele rechtvaardigheid'. Hieronder wordt verstaan de subjectieve indruk die mensen hebben van de eerlijkheid en rechtvaardigheid van gerechtelijke procedures.
In modern societies, full criminal trials are avoided on many occasions. This book is concerned with mechanisms that either divert from or speed up the proceedings. Koen Vriend argues that the fair trial rights as established by the European Court of Human Rights under Article 6 ECHR provide a normative framework that does not only apply in a full criminal trial, but that it can also be used for diverted and shortened proceedings. He shows that the concept of fairness—as derived from ECtHR case law—is a fundamental principle that underlies all criminal law enforcement. It provides for the appropriate framework to assess whether diverted or shortened proceedings are fair and legitimate.
Binnen het strafrecht bestaat de ontnemingsmaatregel om misdadigers het vermogen te ontnemen dat ze met strafbare feiten hebben verkregen. Uit onderzoek van Wouter de Zanger blijkt dat het vorderen van dit misdaadgeld er geregeld toe leidt dat de burger meer wordt ontnomen dan hij heeft verdiend met zijn misdaad. Dit terwijl deze maatregel enkel ‘herstellend’ dient te zijn, en geen bestraffing beoogt.
Wat is de optimale rechtsvorm voor de samenwerking tussen
beroepsbeoefenaren? De aanleiding voor dit onderzoek is tweeledig. Enerzijds wordt
zij gevormd door de ontwikkelingen rond titel
7.13 BW en anderzijds door de discussie over de bruikbaarheid van de maatschap als
rechtsvorm voor samenwerkende beroepsbeoefenaren.
In zijn afscheidsrede maakt Ate Kloosterman zich hard voor de invoering van
de ‘forensische DNA-genealogie’, in de vakliteratuur bekend als forensic investigative genetic genealogy (FIGG
of kortweg IGG), in het Nederlandse strafrecht.
IGG maakt gebruik van een geavanceerde DNA-analyse
en van beschikbare openbaar toegankelijke genealogische
gegevens.
This book assesses differences and developments
in trust in the police across Europe over the past
decades. Guided by three theoretical perspectives
– instrumentalism, proximity policing and procedural
justice – , it also examines what factors on the
national and individual level can explain trust in
the police. These findings are contrasted with
the invention and development of police trustbuilding strategies in England & Wales, Denmark
and the Netherlands. The book inquires how and
when trust in the police was first defined as a
policy problem, what solutions or strategies have
since been formulated to address it, and how
we can understand differences between these
three countries.
The author shows that trust in the police cannot
be understood without taking into account police
trust-building strategies, nor can these strategies
be grasped without an appreciation of national and
local context and history. This study will appeal to all
readers with an interest in the relationship between
citizens and the police, including scholars, policy
makers and police officers.
De toerekening van kennis aan rechtspersonen gaat elke jurist aan die
ondernemingen op zijn pad vindt. Veel regels in het burgerlijk recht verbinden
een rechtsgevolg aan de aanwezigheid van kennis bij (een van de)
partijen. Maar een rechtspersoon heeft geen hersens. De vraag wat een
rechtspersoon weet, is bij uitstek een juridische vraag. Die doet zich in de
praktijk vaak voor, maar is in de rechtsliteratuur tot op heden
grotendeels onbeantwoord gebleven.
Bij veel grote transacties is van contractsoverneming sprake. Contractsoverneming betreft een rechtsverhouding tussen meer
dan twee partijen en bevindt zich op het snijvlak van het goederen- en verbintenissenrecht. Aan deze voor
de rechtspraktijk belangrijke en wetenschappelijk intrigerende rechtsfiguur
is in de literatuur betrekkelijk weinig aandacht
besteed.
Over een aantal aspecten bestond tot nu toe geen duidelijkheid.
Dit proefschrift biedt een beschouwing over een onderwerp dat centraal staat in het Unierecht en in het nationale recht. Het brengt op bondige wijze de privaatrechtelijke gevolgen van een schending van het Unierechtelijke mededingingsrecht in kaart. In aansluiting daarop wordt onderzocht welke regels en procedures gelden als de rechten die voortvloeien uit een schending van het Europese mededingingsrecht met behulp van het privaatrecht, worden afgedwongen.
Natrekking is een vorm van eigendomsverkrijging en eigendomsverlies.
Wordt een zaak bestanddeel van een andere zaak (de hoofdzaak), dan gaat
de eigendom ervan teniet. De zaak verliest haar zelfstandigheid; zij houdt
op te bestaan. Eventuele beperkte rechten waarmee de zaak was bezwaard,
gaan eveneens teniet. Daar staat tegenover dat de eigenaar van de hoofdzaak
door natrekking tevens eigenaar wordt van het bestanddeel. De eigendom
van de hoofdzaak strekt zich door natrekking mede uit tot het
bestanddeel dat in de hoofdzaak is opgegaan. Natrekking heeft aldus
belangrijke goederenrechtelijke gevolgen.
Een onderzoek naar de (de hoogte en structuur van) bezoldiging van bestuurders van beursgenoteerde vennootschappen. De ondernemingsrechtelijke thema's die daarbij aan de orde komen, zijn: (i) de openbaarmaking van bestuurdersbeloningen, (ii) vaststelling van de bezoldiging, (iii) het aanpassen en terugvorderen van beloningen en (iv) de rol van de rechter.
Grondrechten dragen in steeds belangrijker mate bij aan de individuele
rechtsbescherming en de staatkundige ordening van het moderne leven door de wijze
waarop zij de relaties tussen overheidsambten en burgers reguleren. Er blijkt zich een
hecht en complex grondrechtensysteem te hebben ontwikkeld waarin vele actoren
vanuit verschillende taken en bevoegdheden bijdragen aan de nakoming van de
rechtsplicht van de overheid tot de realisering van grondrechten.
Dit onderzoek analyseert de functie, de juridische inbedding en de toepassingspraktijk van de voorlopige hechtenis in het jeugdstrafrecht. De afgelopen jaren zijn door verschillende instanties, waaronder het Kinderrechtencomité van de VN, zorgen geuit over de toepassing van voorlopige hechtenis van minderjarige verdachten in Nederland. Hoe verhoudt de voorlopige hechtenispraktijk in ons jeugdstrafrecht zich tot de fundamentele rechten van minderjarige verdachten, zoals die zijn erkend in kinder- en mensenrechtenverdragen?
De structuur van het huidige vermogensrecht is het product van een historische ontwikkeling, waaraan geen overkoepelend ordeningsprincipe ten grondslag heeft gelegen. De regelgever heeft haar gaandeweg geschapen door ad hoc antwoord te geven op kwesties die zich voordeden. Rogier Raaijmakers presenteert in zijn dissertatie een alternatieve, logische structuur van het vermogensrecht.
In haar dissertatie beschrijft Marleen van Uchelen-Schipper de rol en taakuitoefening van de raad van toezicht binnen een stichting. Volgens haar is het de hoogste tijd om de basistaak en bevoegdheden van de raad van commissarissen van de stichting te reguleren in een algemene regeling in boek 2 BW.
Deze studie richt zich op de concurrentie tussen rechtssystemen in civiele zaken
in de EU. Dit is een vorm van concurrentie op
het gebied van regelgeving, waarin lidstaten partijen proberen aan te trekken om
te procederen in hun jurisdicties. Onder meer wordt een overzicht gegeven van de competitie die er op het gebied van regelgeving bestaat, het wettelijke kader waarbinnen lidstaten
opereren en een analyse van de elementen van systemen van civielrechtelijke
geschillenbeslechting.
In dit onderzoek staat de reikwijdte van de grondwettelijk beschermde vrijheid van schoolstichting centraal. Onder meer wordt betoogd dat de vrijheid van onderwijs en daarmee ook de vrijheid van stichting een grondrecht sui generis is. Daardoor laat deze vrijheid zich niet vangen in de dichotomie van sociale en klassieke grondrechten.
Deze studie richt zich op de betekenis van psychische stoornissen
voor het Nederlandse strafrecht. Wat is de relevantie van
stoornissen voor het toerekeningsconcept en als factor bij de
toepassing van strafrechtelijke maatregelen? En hoe verhoudt zich het stoornisbegrip
van artikel 39 Sr tot de psychische
overmacht en het noodweerexces?
Op welke momenten en op welke wijze wordt er in het strafproces tegemoetgekomen aan de kwetsbaarheid van de psychisch gestoorde verdachte? Er wordt bekeken of regelgeving en de praktische uitvoering daarvan consistent en adequaat zijn in het licht van Europese standaarden.
De wetsartikelen over de bedrijfsmatige gebruiker (artikel 6:181 BW), gebrekkige roerende zaken (artikel 6:173 BW) en opstallen (artikel 6:174 BW), gevaarlijke stoffen (artikel 6:175 BW) en dieren (artikel 6:179 BW) bieden uit zichzelf onvoldoende duidelijkheid over de belangrijke 'wie-vraag' binnen het aansprakelijkheidsrecht: wie loopt het aansprakelijkheidsrisico en bij wie kunnen getroffenen voor schadevergoeding terecht? Dit proefschrift biedt houvast bij het vraagstuk wie op welk moment een kwalitatieve aansprakelijkheid draagt. Aan de hand van artikel 6:181 BW neemt het de lezer mee in een grondige analyse van het hedendaagse aansprakelijkheidsrecht. De vele praktische voorbeelden werken verhelderend voor iedere professional die te maken heeft met het aansprakelijkheids- en verzekeringsrecht.
In deze dissertatie wordt de rol van het Bouwbesluit 2012 en het Besluit bouwwerken leefomgeving bij de vergunningverlening en de handhaving uitgelegd. Niet alleen komt die rol voor de (technische) bouwactiviteit aan de orde in het geldende stelsel, maar ook in het wetsvoorstel Wet kwaliteitsborging voor het bouwen en in de Omgevingswet.
Bernd Veldman schetst in zijn onderzoek een conceptueel raamwerk voor fiscaal risicogericht toezicht op vastgoedtransacties. Hij gaat in op de vraag hoe een toezichthouder het toezicht doelmatig kan inrichten en uitvoeren, en ook hoe hij zijn keuzes en de operationele gevolgen hiervan kan motiveren en verantwoorden.
When you buy a house, some of your personal details are included in the deed drawn up by the notary. Personal details (including name, first names, date and place of birth, residence, address, marital status, ID number, the price you paid for the house and the maximum mortgage loan) are entered into public registers for registrable property (kept by the land registry). These data can be retrieved by anyone who is willing to pay a small amount of money for this (varying from 2 to 16 euros). This dissertation focusses on whether or not this is desirable in view of the privacy of home owners. We studied current procedures for providing access to personal details in the Netherlands, Germany, England and Wales. It is concluded that the current situation is not desirable. Personal details can and should be made less easily accessible, especially in the Netherlands.
De overheid gebruikt computers voor het nemen van besluiten. Vaak gaat het daarbij om geld, zoals het verlenen van kinderbijslag, de AOW, toeslagen, het opleggen van motorrijtuigenbelasting of de aanslag inkomstenbelasting. Maar hoe die besluiten precies genomen worden, is niet duidelijk. Bovendien leunen overheden ook op elkaars computerbesluiten. De burger is daardoor onvoldoende juridisch beschermd, blijkt uit dit promotie-onderzoek.
In veel onderzoek van het strafrecht blijft de alledaagse juridische praktijk onderbelicht, terwijl juist daar belangrijke lessen te leren zijn. Dat stelt sociologe Irene van Oorschot in haar dissertatie. Zij onderzocht de manier waarop de politierechter 'zaken maakt' en vindt dat de praktijken van politierechters, met name de rol van de verdachte en het dossier, serieuzer genomen moeten worden.
Steeds vaker treffen concurrenten elkaar bij de bestuursrechter. Dat is niet zo vreemd. Besluiten van de overheid kunnen immers grote gevolgen hebben voor de concurrentiepositie van ondernemers. In dit proefschrift staat de vraag centraal hoe in het bestuursrecht, dat van oudsher is gericht op de bescherming van burgers tegen de overheid, wordt omgegaan met de gevolgen van besluiten voor concurrentieverhoudingen. Het onderzoek behelst een diepgravende studie naar de bescherming van concurrentiebelangen in het bestuursrecht en is gericht op het identificeren van mogelijke knelpunten die zich daarbij voordoen.
Centraal in het proefschrift staat de vraag in hoeverre de Nederlandse implementatie, uitleg en toepassing van artikel 14 Handhavingsrichtlijn verenigbaar zijn met EU-recht. Om de conformiteit met het EU-recht te kunnen beoordelen is in de eerste plaats het beoordelingskader geschetst waaraan nationale regelingen over proceskosten moeten voldoen. Op basis van uitgebreid literatuur- en jurisprudentieonderzoek is vervolgens onderzocht hoe de proceskostenregeling van artikel 1019h Rv wordt uitgelegd en toegepast in de Nederlandse IE-praktijk. Tevens zijn de (mogelijke) effecten van artikel 1019h Rv op het procedeer- en schikkingsgedrag van partijen in IE-geschillen belicht.
Vanuit vier perspectieven (historisch, theoretisch, verdragsrechtelijk en strafprocesrechtelijk) gaat Joeri Bemelmans in zijn dissertatie na wat de precieze inhoud van en grenzen aan de onschuldpresumptie zijn—en of deze in het strafproces goed functioneren. Twee afzonderlijk van elkaar opererende aspecten, een bewijsdimensie en een behandelingsdimensie, blijken te moeten worden onderscheiden. Voor beide geldt dat het internationale mensenrecht op de onschuldpresumptie ze slechts ten dele beschermt.
Van Lambalgen has written an inspiring dissertation about State aid to banks.
As the subtitle of the dissertation indicates, Van Lambalgen has focused on
the decisional practice of the Commission. This is not without reason: the
European Commission plays a central role in State aid cases. Indeed, every
State aid measure has to be authorised by the Commission before it can be
implemented by the Member State. In the case of State aid to banks, the authorisation by the Commission is usually conditional upon the submission of a
restructuring plan. This restructuring plan has to include restructuring measures
(such as divestments, pricing restrictions and an acquisition ban). These
restructuring measures are “tailor-made” and thus different per case. Indeed,
banks are different and State aid measures are different; consequently, the
restructuring measures are also different in each case. This explains why in
certain cases far-reaching restructuring measures are imposed, whilst in other
cases a much more lenient approach is taken. However, as Van Lambalgen
argues, a tailor-made approach should not result in an arbitrary
approach.
In haar inaugurele rede gaat Marjone Steketee in op de oorzaken waarom we kindermishandeling als probleem niet goed kunnen herkennen en soms niet willen erkennen. Hoe verbeteren we dat? Hoe kunnen we deze kinderen beschermen en voorkomen dat zij later dit patroon herhalen? Ze laat zien dat het een probleem is dat met regelgeving en beleidsvoornemens niet ‘weg geregeld’ kan worden.
De spanning tussen centralisatie en decentralisatie in de ruimtelijke ordening is een bekend thema in het bestuursrecht. Constantijn Hageman inventariseert welke nationale en provinciale bestuursbevoegdheden (naar huidig recht en onder de nieuwe Omgevingswet) als ruimtelijk sturingsinstrument kunnen fungeren.
The legal position of the terminal operator changes by the integration of the carriage of goods between the sea port and the hinterland into his service profile. The terminal operator performs a wide variety of obligations, including loading and discharging, stacking, warehousing, measuring, weighing and carrying goods within and beyond the terminal’s premises. These obligations fall into different categories of contracts for which the law provides specific rules, i.e. a contract of carriage, a contract of deposit and a service contract. Some of these obligations might be subject to mandatory provisions derived from applicable national legal systems or uniform private law conventions. This book examines how to determine the applicable rules to the terminal operator’s mixed contracts. This serves a practical purpose as one of the main differences between the applicable legal regimes is the terminal operator’s liabilities towards third parties such as cargo owners or ship owners who do not have a contractual relation with the terminal operator.
Financiële ondernemingen dienen jegens hun klanten een zorgplicht in acht te nemen. Deze zorgplicht vloeit voort uit de maatschappelijke functie die financiële ondernemingen – waaronder banken en verzekeraars – vervullen en hun deskundigheid waarop klanten mogen vertrouwen. Deze zorgplicht komt niet alleen voort uit het publiekrecht maar ook uit het privaatrecht. Deze zorgplicht beslaat vier fasen.
De eerste fase betreft de zorgplicht die een financiële onderneming in acht moet nemen gedurende het productontwikkelingsproces. Deze zorgplicht is gericht op het voorkomen van misseling en massaschade.
De tweede fase betreft de wijze waarop het financieel product wordt gedistribueerd. De zorgplicht in deze fase heeft betrekking op vraagstukken rondom de positionering van de intermediair en de vraag onder welke omstandigheden consumenten die geen relevante kennis en ervaring hebben zonder advies producten mogen afnemen.
De derde fase betreft het contact tussen de financiële onderneming en de klant (zowel de precontractuele als contractuele relatie). De naleving van informatie– en waarschuwingsplichten staat in deze fase voorop.
De vierde fase betreft de wijze waarop toezichthouders toezicht houden en handhaven. Daarbij wordt van financiële ondernemingen veelal meer verlangd dan wettelijk voorgeschreven. De wijze waarop financiële ondernemingen hun zorgplicht naleven wordt materieel beïnvloed door opvattingen van hun toezichthouder(s).
Het recht om invloed uit te oefenen op de besteding van de door de bevolking opgebrachte middelen - het budgetrecht - is een van de oudste rechten van het Nederlandse parlement. Dit recht waarborgt democratische betrokkenheid bij de besluitvorming over de begroting en maakt dat het parlement wezenlijke invloed kan uitoefenen op het regeringsbeleid. De afgelopen jaren is het budgetrecht echter onder druk komen te staan. Als gevolg van de eurocrisis zijn de Europese begrotingsregels aanzienlijk aangescherpt en krijgen de EU-instellingen steeds meer grip op de nationale begroting en de wijze waarop nationale middelen worden besteed. Dit is problematisch omdat de bestemming van op nationaal niveau opgehaalde middelen bij uitstek een nationale bevoegdheid is. En aan die beslissing wordt democratische legitimatie verleend door de betrokkenheid van het parlement. In dit proefschrift staat de vraag centraal wat de gevolgen zijn van het Europees economisch bestuur – alle regels en procedures op economisch en budgettair terrein in de EMU – voor het budgetrecht van het Nederlandse parlement: in hoeverre kan het parlement nog (wezenlijke)invloed uitoefenen op de besteding van de op nationaal niveau opgehaalde middelen en het (begrotings)beleid van de regering als de EU-instellingen steeds meer grip krijgen op de nationale begroting?
In toenemende mate worden publiekrechtelijke toezichthouders belast met het toezicht op belangrijke onderdelen van het burgerlijk recht. Veelal dwingt het Europese (mededingings)recht tot het instellen van dergelijke onafhankelijke toezichthouders. Privaatrecht en publiekrecht kennen echter verschillende doelstellingen en om die doelstellingen te bewerkstelligen worden verschillende handhavingsmiddelen gebruikt. In dit proefschrift wordt enerzijds onderzocht hoe de bestuursrechtelijke toezichthouders privaatrechtelijk geaarde regels toepassen. Aan de orde komen vragen als: welke regels van het privaatrecht worden gehandhaafd, waarom is door de wetgever gekozen voor bestuursrechtelijke handhaving en welke bestuursrechtelijke instrumenten worden hiervoor gebruikt. Hierbij staat hoofdzakelijk het contractenrecht centraal. Anderzijds komt vanuit het antwoord op de vraag hoe de bestuursrechtelijke toezichthouders privaatrechtelijk geaarde regels toepassen, de volgende vraag naar boven: in hoeverre lenen privaatrechtelijk geaarde regels zich voor handhaving met bestuursrechtelijke middelen? Deelvragen die hierbij aan bod komen zijn: strijdt de achtergrond en visie van toezichthouders (niet) met het civiele recht en waarom zou bestuursrechtelijke handhaving meer geschikt zijn dan privaatrechtelijke handhaving om de doelstellingen van goede marktwerking en consumentenbescherming te bewerkstelligen? Om deze vragen te beantwoorden worden aan de hand van casestudies op het gebied van het telecommunicatierecht, het consumentenrecht en het financiële recht, besluiten van toezichthouders geanalyseerd en vanuit privaatrechtelijk oogpunt nader geproblematiseerd.
Voor het voornemen van de Europese en Nederlandse wetgevers om een procedure in te voeren om noodlijdende ondernemingen te redden voordat dat deze insolvent zijn, bestaat geen rechtvaardiging. Dat concludeert promovendus Nico Tollenaar. Volgens hem zou het doel van de nieuwe generatie procedures niet moeten zijn om ondernemingen te redden, maar om crediteuren een beter en flexibeler instrument te geven om hun rechten te effectueren.
Met de erkenning door het EHRM van het recht tegen gedwongen zelfbelasting als onderdeel van het recht op een behoorlijk strafproces, deed nemo tenetur zijn intrede in het fiscaal boeterecht. Dit proefschrift beoogt de dynamiek in de ontwikkeling van de Straatsburgse nemo tenetur-rechtspraak op te sporen en zo een voorschot te nemen op de toekomstige betekenis ervan.
In deze lectorale rede beschrijft Hans Henseler de evolutie van digitaal bewijs in het forensisch onderzoek. Een evolutie die zijns inziens op het punt staat om een revolutionaire ontwikkeling door te maken. Om dat te kunnen begrijpen staat Henseler stil bij het fenomeen digitaal bewijs en op welke wijze digitaal bewijs in het forensisch onderzoek en in de opsporing wordt gebruikt.
Voor zijn onderzoek volgde Joep Lindeman officieren van Justitie een jaar lang bij de behandeling van gewone, veelvoorkomende strafzaken. Zijn bevinding: het werken binnen een grote, ambtelijke organisatie, de grote hoeveelheid zaken en de in rap tempo doorgevoerde veranderingen in werkprocessen zijn van invloed op de wijze waarop de OvJ zijn werk doet. De individuele, magistratelijke rol van de officier van Justitie dreigt daarbij in de knel te komen.
De handel in roerende zaken neemt in het rechtsverkeer een belangrijke plaats in. Deze dissertatie gaat over de levering ervan. Centraal in het onderzoek staat de vraag of de zakelijke overeenkomst onderdeel uitmaakt van de levering van roerende zaken, en zo ja, welke functie de zakelijke overeenkomst bij levering van deze zaken vervult.
In het proefschrift staan forumkeuzen centraal die worden gesloten in verband met zeevervoerovereenkomsten. Er wordt aandacht besteed aan de vraag of in verschillende in het zeevervoer veelvoorkomende situaties een forumkeuze tot stand komt. Vertrekpunt voor de beoordeling is regelmatig een bepaalde praktijksituatie. Omdat bij vervoerovereenkomsten, anders dan bij de meeste overeenkomsten, in de regel een derde (bijvoorbeeld een derde-cognossementhouder) op een later moment op een of andere manier partij wordt bij de vervoerovereenkomst, wordt ook ingegaan op de vraag in hoeverre deze derde uiteindelijk gebonden is aan de forumkeuze. De meeste aandacht gaat uit naar de forumkeuze in de zin van art. 23 EEX-Vo/art. 25 EEX-Vo (nieuw). Bij de bespreking van dit artikel wordt ook gekeken naar andere bepalingen van de gewijzigde EEX-Vo, zoals art. 31 lid 2 en 3 EEX-Vo (nieuw). Verder komt de vraag aan de orde hoe de Nederlandse rechter een derogerende forumkeuze, die niet valt binnen het toepassingsgebied van art. 23 EEX-Vo/art. 25 EEX-Vo (nieuw), moet beoordelen. De meest belangrijke bepalingen in dat verband zijn artikel 8 en 629 Rv.
Death in State custody. Obligations to prevent premature death of detainees and to investigate deaths of detainees pursuant to the European Convention on Human Rights
In verschillende domeinen binnen het recht wordt technologie ingezet ter ondersteuning van het juridische werk. Zo worden beslisbomen ontwikkeld om ontslagprocedures te ondersteunen, zijn er online tools beschikbaar om geschillen te beslechten – bijvoorbeeld om echtscheidingszaken sneller af te wikkelen – en zijn ‘smart contracts’ in opkomst. Hierbij gaat het om stukjes programmacode waarmee veilig allerlei overeenkomsten automatisch geëffectueerd kunnen worden.
Door technologische ontwikkelingen kunnen de sporen die achterblijven na een
misdrijf steeds beter worden waargenomen, en steeds sneller en nauwkeuriger
worden geanalyseerd. Denk bijvoorbeeld aan de nieuwe mogelijkheden om
biologisch celmateriaal te typeren. We kunnen daar niet alleen DNA uit afleiden, we
kunnen ook bepalen wat voor type cellen het spoor bevat. Ook kunnen we steeds
beter bepalen hoe lang het spoor er al ligt. Die informatie is heel belangrijk als je wil
reconstrueren wat de relatie is tussen een spoor en een misdrijf.
Dit onderzoek geeft een overzicht van Nederlandse regelgeving, jurisprudentie en doctrine zoals deze zich in de loop der jaren hebben gevormd ten aanzien van de civielrechtelijke aansprakelijkheid voor het prospectus en beoogt een handboek voor praktijk en wetenschap te zijn.
De juridische kant van de dood gaat over de positie van het lijk, lichamelijke integriteit en de grenzen van lijkschouw. Over het laatste stelt Wilma Duijst dat ons systeem van lijkschouw in strijd is met het EVRM.
Het doel van dit onderzoek is om uit de kluwen van (internationale) regelingen de op het internationale goederenvervoer toepasselijke aansprakelijkheidsregeling
te destilleren, te analyseren en te beoordelen. Centraal in dit proefschrift
staat het onderzoek naar de aard, grondslag en rechtsgevolgen van de aansprakelijkheid
van de luchtvervoerder onder het Verdrag van Montreal en het Verdrag van
Warschau. Daarbij wordt als uitgangspunt het Verdrag van Montreal genomen. Steeds
zal worden onderzocht of, en zo ja, in welke opzichten de regeling verschilt met het
Verdrag van Warschau. In die gevallen waarin het Verdrag van Montreal voortbouwt
op het Warschau regime zal deze regeling geanalyseerd worden aan de hand van de
daarbij behorende ontstaansgeschiedenis, jurisprudentie en doctrine. Daar waar het
Verdrag van Montreal een nieuwe regeling introduceert, beperkt de analyse zich noodzakelijkerwijs tot de ontstaansgeschiedenis en de rechtsliteratuur over de nieuwe regeling omdat jurisprudentie op dit moment nog geheel ontbreekt.
In de periode tussen 1999 en 2004 is de positie van aandeelhouders in Nederlandse beursvennootschappen aanzienlijk versterkt. Dit proefschrift beschrijft de herkomst van deze ontwikkelingen en analyseert de gevolgen ervan. Aan het slot wordt stilgestaan bij de vraag welke lessen uit deze episode getrokken kunnen worden voor de verdere rechtsontwikkeling in het ondernemingsrecht voor beursvennootschappen.
De levering en verpanding bij voorbaat van toekomstige goederen is een belangrijk onderwerp voor de praktijk en de wetenschap. In het huidige kredietverkeer kan de rechtsfiguur moeilijk worden gemist. Besproken worden niet alleen de levering en verpanding van toekomstige roerende zaken en vorderingen, maar ook die van aandelen, girale effecten en enkele rechten van intellectuele eigendom. Het proefschrift leest als een juridisch handboek.
Charlotte Spierings betoogt dat een eenzijdige rechtshandeling een bron van verbintenissen is. Niet alleen met een contract, maar ook met een eenzijdige wilsverklaring kunnen vrijwillige verbintenissen in het leven worden geroepen. Ook bespreekt ze welk verband bestaat tussen de verschillende voorbeelden van eenzijdige rechtshandelingen in het privaatrecht.
Hoe moet het goederenrecht omgaan met een samenstel, een complex, van goederen? Het Nederlandse recht heeft als uitgangspunt dat een goederenrechtelijk recht slechts één goed als object heeft. Dit uitgangspunt wordt in deze dissertatie 'het uniciteitsbeginsel' genoemd. Zou het wenselijk zijn om hiervan af te wijken? Er wordt wel gesuggereerd dat dit voordelen zou hebben, zoals het vergemakkelijken van het rechtsverkeer, of het als goederenrechtelijk gerechtigde de hand kunnen leggen op de goodwill van een onderneming.
Zekerheidsrechten met een 'generaal' of 'allesomvattend' karakter zijn van alle tijden. Romeinse schuldenaars konden reeds vrijwel al hun (bestaande en zelfs toekomstige) goederen verpanden. De huidige bancaire praktijk vormt hierop geen uitzondering. Aan de hand van de historische ontwikkeling van generale zekerheidsrechten wordt de wijze blootgelegd waarop wetgevers en rechters belanghebbenden tegen generale zekerheidsrechten beschermen.
Een relatief onbekende opsporingsmethode is (neuro)geheugendetectie. Daarbij wordt het geheugen van de verdachte onderzocht op de aanwezigheid van daderkennis. Wat is voor politie en Justitie mooier dan de hersenen, het geheugen van de verdachte, te kunnen onderzoeken? Dave van Toor onderzocht hoe mensenrechten zich verhouden tot een (mogelijk) verplicht hersenonderzoek in strafzaken en hij komt tot de conclusie dat (neuro)geheugendetectie ontoelaatbaar is.
Economen gebruiken vaak neutrale (logische) tijd in hun modellen, maar de werkelijke tijd is historisch. Daarin is elk moment anders en veranderen kansverdelingen met de tijd. Door naar de kwaliteit van de tijd te kijken, wordt duidelijker welke ontwikkelingen de overlevingskansen van pensioenfondsen en financiële instellingen bedreigen en hoe de evolutionaire selectie kan worden overleefd dankzij tijdige innovaties. Dit zegt Fieke van der Lecq in haar oratie.
De wetenschap kan helpen om duidelijker te maken welke ontwikkelingen de overlevingskansen van pensioenfondsen en financiële instellingen bedreigen en hoe de evolutionaire selectie kan worden overleefd dankzij tijdige innovaties, door ook vanuit historische tijd te werken. Dat vergroot de kans op bruikbare innovaties. In de historische tijd zijn kansen tijdgebonden, dus ook de tijdigheid van de structurele veranderingen is belangrijk. De noodzaak tot hervormingen van het Nederlandse pensioenstelsel neemt toe. Het vertrouwen in pensioenen en financiële diensten is afgenomen en informatietechnologie wordt belangrijker, maar concurreren op de kwaliteit (en ethiek) van de dienstverleningsrelatie wint daardoor aan betekenis.
In dit onderzoek staat de machtsstrijd tussen de strafrechter en de bestuurder
over het strafproces centraal. Die machtsstrijd gaat in hoofdzaak over de
strafvorderlijke belangen van voortvarendheid en voorzienbaarheid. Hoe verloopt de machtsstrijd tussen strafrechter en bestuurder
over het strafproces? Brengt
bestuurlijk handelen de strafrechter tot onaanvaardbaar strafvorderlijk handelen? Zijn
de regels niet te streng en zijn ze wel nodig als borging van de rechterlijke
onafhankelijkheid?
Simon de Bruijn heeft onderzocht hoe het verplichte ouderschapsplan in de praktijk werkt. Hij is nagegaan óf ouderschapsplannen wel worden opgesteld, welke ouders dat doen, wat erin wordt opgenomen, en of het verplichte ouderschapsplan het effect heeft dat de Nederlandse overheid beoogde. Daarnaast is ook de rol van professionele bemiddeling bij (echt)scheiding onderzocht; een andere benadering die de mogelijke negatieve effecten van echtscheiding zou kunnen verzachten.
In zijn rede gaat Michiel Luchtman in op de meerwaarde van de Europese strafrechtelijke samenwerking. Hij betoogt dat nieuwe Europese vormen van samenwerking de procedures voor samenwerking aanmerkelijk hebben versneld en de kans op straffeloosheid verkleinen. Daardoor dragen ze bij aan het terugdringen van een handhavingstekort. Hij signaleert ook dat die nieuwe vormen van samenwerking buiten de EU niet goed denkbaar zijn. Luchtman breekt een lans voor een bredere aanpak. Juist vanwege de wens tot bescherming van hun soevereiniteit, doen de lidstaten de belangen van burgers, maar ook die van de politie- en justitiediensten, nog vaak te kort.
The main question addressed in this study is: how has the concept of EU citizenship influenced the legal autonomy of Member States; most notably in the field of direct taxation and are the implications of that influence on the tax autonomy of Member States acceptable?
Raadsheer Ybo Buruma aanvaardde de leerstoel Rechtsstaat, Rechtsvorming en Democratie met een oratie over goed rechterschap. Rechters moeten moedig zijn, bijvoorbeeld als het publiek in een maatschappelijk gevoelige zaak zijn oordeel al geveld heeft.
This dissertation zooms in on the red-light district in Amsterdam and reveals the relationships between pimps and sex workers, the informal economy and the criminal investigation of human trafficking.
In 2015 heeft de Jeugdwet het stelsel van de jeugdhulp ingrijpend veranderd. Dit proefschrift behandelt de positie van de cliënt in de jeugdhulp. Staat de cliënt centraal, dat wil zeggen heeft hij keuzen in de aangeboden hulp en is deze van goede kwaliteit? Daartoe worden de relaties tussen cliënt, hulpverlener en overheid onderzocht.
Levert het
huidige pandrecht problemen op, en zo ja, op welke wijze zou de regeling moeten worden herzien? Ter afbakening van het onderwerp beperkt de auteur zich tot het vuistloze en stille karakter van het pandrecht
op roerende zaken, respectievelijk vorderingen op naam. Dit karakter leidt ertoe dat de
verpanding niet kenbaar is voor derden. Toch heeft het pandrecht absolute werking: het
werkt jegens eenieder, inclusief de curator van de pandgever. Alleen dan bereikt het
pandrecht zijn doel: de zekerheid dat de gesecureerde vordering, indien nodig, voldaan
kan worden door verhaal bij voorrang.
De Nederlandse gasketen in een geliberaliseerde markt: contractuele en buitencontractuele aansprakelijkheid van groen-gasinvoeding en waterstofbijmenging.
Delicten als diefstal, verduistering, afpersing en oplichting kennen in de wet een gedifferentieerde vormgeving. Dat leidt tot allerlei problemen, zo blijkt uit een uitgebreide bespreking van jurisprudentie. Besproken wordt de ontwikkeling van het oorspronkelijke stelsel en wat daarvan de (processuele) consequenties zijn.
Spreken rechters verdachten vrij omdat ze te gemakkelijk meegaan met
een alternatief scenario van de verdachte? In deze oratie – relevant voor
iedereen die zich bezighoudt met waarheidsvinding – onderzoekt Stevens
de argumentatie van rechters in zaken waarin wordt vrijgesproken. Met
behulp van een toetsingskader dat is gebaseerd op zowel rechtspraak
van de Hoge Raad als de bayesiaanse logica, analyseert Stevens
verschillende vrijspraken. Deze analyse laat zien dat rechters moeite
hebben met redeneren met waarschijnlijkheden, en te weinig dan
wel niet de goede vragen stellen over de door verdachten naar voren
gebrachte alternatieve scenario’s. De auteur doet voorstellen gericht op
het verbeteren van onderzoek en argumentatie door de rechter.
Het opzettelijk doen van een onjuiste aangifte vormt een feit dat zowel beboetbaar als strafbaar is. Omdat hetzelfde feit echter maar een keer mag worden bestraft, moet er op grond van de wet een keuze worden gemaakt tussen bestuurlijke afdoening of strafrechtelijke vervolging. Het zou voor de strafwaardigheid van een onjuiste aangifte vervolgens niet mogen uitmaken of een zaak door de belastingrechter (bij bestuurlijke afdoening) of door de strafrechter (bij strafrechtelijke vervolging) wordt beoordeeld. Toch leidt, als een aangifte onjuist is als gevolg van een onjuist maar pleitbaar standpunt, de keuze tussen de ene en de andere weg tot een verschil. Volgens de belastingkamer van de Hoge Raad leidt het pleitbare standpunt namelijk steeds tot het ontbreken van opzet en daarmee tot straffeloosheid. De strafkamer van de Hoge Raad heeft in de tot nu toe beoordeelde zaken daarentegen geen rol voor het pleitbare standpunt gezien. In dit boek wordt op zoek gegaan naar een verklaring voor dit onderscheid. Daarbij wordt niet alleen de pleitbaar standpunt jurisprudentie behandeld, maar wordt ook, zowel voor het fiscale boete- als voor het fiscale strafrecht, uitgebreid op de invulling van het opzetbegrip ingegaan. Vervolgens wordt een voorstel voor een benadering van het pleitbaar standpunt verweer geformuleerd die zowel door de belastingkamer als door de strafkamer van de Hoge Raad zou kunnen worden toegepast.
PhD candidate Nicole Siller's research project attempts to clarify the law of human trafficking in two aspects. Part I is charged with clarifying the definition of 'trafficking in persons' from its international codified inception throughout its current codification. With a clearer understanding of what the crime of trafficking constitutes, Part II uses that construct in the context of international criminal law to ascertain what, if any role trafficking prosecutions can play in international criminal justice. More specifically, Part II investigates whether the crime against humanity of enslavement has already incorporated the crime of human trafficking within its construct.
In dit proefschrift gaat Martijn Nolen in op de positie van de bestuurder in het onderwijs. Hij bespreekt de voor bestuurders relevante onderwijsrechtelijke kernbegrippen, het publiekrechtelijk toezicht, het privaatrecht als toetsingskader, het thema samenwerking in het onderwijs en de benoeming, de beloning en het ontslag van individuele bestuurders. Op basis hiervan analyseert hij de juridische positie van de bestuurder en de verplichtingen van onderwijsorganisaties.
Auteur laat onder meer zien hoe de logica van de interpretatie van bewijs volgt uit drie heldere uitgangspunten:
1. Tunnelvisie moet worden vermeden;
2. Een deskundige beschikt niet over alle informatie en bewijs
in een zaak;
3. We willen rationeel redeneren, om met de beschikbare
informatie tot optimale beslissingen te komen.
Dient de positie van de rechtsvorm van de vennootschap onder firma (vof) versterkt te worden en zo ja, op welke wijze? Deze vraag wordt in dit onderzoek beantwoord. Daarbij wordt gekeken naar de positie van de vof en haar vennoten in het privaatrecht, het vennootschapsrecht, het publiekrecht en het Europese recht. Knelpunten worden gesignaleerd. In hoeverre kunnen de vennoten deze zelf oplossen in een vennootschapscontract en in hoeverre moet de wetgever oplossingen bieden middels herziening van de personenvennootschapswetgeving?
Een veelomvattend rechtstheoretisch en rechtshistorisch onderzoek naar het bestuurdersaansprakelijkheidsrecht, waarbij de zogenoemde ernstigverwijtmaatstaf centraal staat. Het is twintig jaar geleden dat de Hoge Raad de maatstaf voor de beoordeling van interne bestuurdersaansprakelijkheid (ex artikel 2:9 BW) heeft overgenomen en elf jaar geleden dat deze ook bij de beoordeling van externe bestuurdersaansprakelijkheid (ex artikel 6:162 BW) een hoofdrol is gaan spelen. Maar wat betekent de term 'ernstig verwijt' eigenlijk? En wat bedoelt de Hoge Raad als hij de ernstigverwijtmaatstaf een 'hoge drempel voor aansprakelijkheid' noemt? Hoog ten opzichte van wat? Kortom, is de rechtsontwikkeling wel zo vanzelfsprekend als het lijkt en is de ernstigverwijtmaatstaf wel te rechtvaardigen?
Er is relatief weinig bekend over de strafrechtelijke aanpak van organisatiecriminaliteit. Welke gedragingen en welke organisaties worden bijvoorbeeld strafrechtelijk opgepakt? Hoe worden deze gedragingen vervolgens afgedaan? En welke omstandigheden en overwegingen liggen hieraan ten grondslag?
De Wet computercriminaliteit III beoogt onder andere de 'hackbevoegdheid' voor opsporingsdiensten te regelen. Deze nieuwe bijzondere opsporingsbevoegdheid maakt het mogelijk op afstand computers binnen te treden. Dit proefschrift gaat in op de noodzaak, achtergrond en reikwijdte van deze nieuwe wet.
Binnen ons wettelijk systeem bestaat de mogelijkheid om beperkt zakelijke rechten te vestigen zoals een recht van erfpacht, een recht van opstal en een erfdienstbaarheid. De omvang van de rechten en verplichtingen die toekomen aan de beperkt zakelijk gerechtigde, wordt vastgelegd in de akte waarbij het recht wordt gevestigd. Naarmate de omvang van het recht toeneemt en deze de volle eigendom van de onroerende zaak benadert, ligt het voor de hand om deze beperkt zakelijke rechten op gelijke wijze als de onroerende zaak zelf in de heffing van belastingen te betrekken. Ook indien het beperkt zakelijk recht qua omvang de volle eigendom niet benadert, zou dit recht als belastingobject kunnen dienen.
Martijn Albers is voor zijn promotieonderzoek nagegaan op welke wijze beperkt zakelijke rechten in de heffing van omzetbelasting, overdrachtsbelasting en (in beperkte mate) inkomstenbelasting worden betrokken. Hierbij heeft hij onderzocht of bij de heffing van omzetbelasting, overdrachtsbelasting en (beperkte mate) inkomstenbelasting door de wetgever voldoende rekenschap is gegeven van de eigenaardigheden van en de onderlinge verschillen tussen de verschillende beperkt zakelijke rechten, wat de eventuele gevolgen zijn van een onvoldoende afstemming en welke maatregelen eventueel getroffen kunnen worden om te komen tot een meer evenwichtige heffing. Een en ander heeft Albers, voor zover relevant, vergeleken met de heffing van deze belastingen bij de onroerende zaak zelf. Albers concludeert dat de wet op een aantal punten aangepast zal moeten worden om tot een meer evenwichtige belastingheffing te komen bij beperkt zakelijke rechten, zijnde het recht van erfpacht, het recht van opstal en de erfdienstbaarheid.
De redelijkheid en billijkheid speelt een grote rol in het privaatrecht. De werking ervan is afhankelijk van alle relevante omstandigheden van het geval. Dit proefschrift geeft een overzicht van de verschillende relevante omstandigheden en beschrijft hoe deze de werking van de redelijkheid en billijkheid beïnvloeden. Daarnaast vergelijkt deze systematische studie de verschillende omstandigheden met elkaar.
- Wat zijn de redenen geweest om het arbeidsrecht uit te
sluiten van de wettelijke regeling rond algemene
voorwaarden?
- Is het arbeidsrecht desondanks beïnvloed door de algemene
voorwaarden?
- Wat zou toepasselijkheid van de regeling van algemene voorwaarden kunnen
meebrengen voor het individuele en voor het collectieve arbeidsrecht?
- En is het wenselijk de regeling van algemene voorwaarden alsnog van toepassing te verklaren
op ons arbeidsrecht?
Schaarse publieke rechten zijn vergunningen, subsidies en andere publiekrechtelijke rechten waarvan de beschikbaarheid wordt beperkt door middel van een 'plafond' en waarnaar de vraag groter is dan het aanbod, zoals frequentievergunningen, kansspelvergunningen of concessies voor openbaar vervoer. Is het bestuursprocesrecht voldoende toegesneden op de verdeling van schaarse publieke rechten? In dit proefschrift worden vijf knelpunten gesignaleerd.
Competition authorities are known for imposing fines on companies that have infringed the law. Alternative enforcement—by contrast—can be characterised as informal, horizontal, compliance-based, restorative or preventative. This research analyses and compares the use of alternative enforcement instruments (negotiated procedures, individual guidance and compliance programmes) by the Dutch ACM, the UK Competition Authority and the French Autorité de la Concurrence.
Hoe valt ILO-Conventie 181 in het licht van de 'vermensenrechtelijking' van arbeidsverhoudingen te waarderen? Vast valt te stellen dat Conventie 181 ziet op vele mensen- en arbeidsrechten, die ook in de mensenrechtenverdragen te vinden
zijn. Die verdragen zijn echter breder van opzet. De hierbij behorende
internationale normatieve frameworks betreffen soft law. Conventie 181 brengt echter ten aanzien van uitzendarbeid meer verplichtingen met zich mee.
In an increasingly digital and connected world, technological groups
like hackers play a significant role in the workings and governance of society.
This book examines the relations and interactions between hacking and
the law.
Aan de hand van literatuur, verdragen, wetten en
jurisprudentie wordt een typologie gegeven van het beginsel van interstatelijke samenwerking in strafzaken, in het algemeen en in EU-verband.
In dit onderzoek staat de juridische positie van de burger in de opsporing van strafbare feiten centraal. Als gevolg van handhavingstekorten, nieuwe technologische mogelijkheden en een toegenomen verantwoordelijkheidsgevoel voor de veiligheid is de burger steeds meer een zichtbare rol gaan spelen in de opsporing. In het Wetboek van Strafvordering staat echter de overheidstaak tot opsporing centraal. Stilgestaan wordt bij de rol die burgers binnen en buiten de kaders van het Wetboek van Strafvordering vervullen. Onder meer burgerinformanten, burgerinfiltranten, onderzoeksjournalisten en particuliere rechercheurs passeren de revue.
Het Nederlandse bestuursrecht is sterk geënt op de noties van een ondeelbaar algemeen belang en verticale publiekrechtelijke verhoudingen. Maar hoe zou een 'responsief' model van bestuursrechtelijke rechtsbescherming vorm kunnen krijgen, dat tegemoet komt aan de 'gehorizontaliseerd' en 'gefragmenteerde' hedendaagse sociale werkelijkheid? Dit proefschrift biedt een analyse van de ideeënhistorische en rechtstheoretische grondslagen van het bestuursrecht. Vervolgens gaat het in op actuele discussies over het besluitbegrip, het relativiteitsvereiste en het evenredigheidsbeginsel. Uiteindelijk beoogt het mede vorm te geven aan een nieuw model van 'rechtsstatelijk bestuursrecht'.
Dit boek gaat over het vestigen van zekerheidsrechten en het leggen van verhaalsbeslag op IE-rechten. Als gevolg van de bijzondere kenmerken van IE-rechten bevat het zekerhedenrecht
en het beslagrecht in Nederland lacunes, waardoor IE-rechten minder vaak als
verhaalsobject worden benut dan mag worden verwacht.
Een schuldeiser die, na bijvoorbeeld een pandrecht op IE-rechten te hebben gevestigd of daarop verhaalsbeslag te hebben gelegd, zijn vordering wil verhalen door uitwinning van die rechten, stuit op problemen. De auteur doet aanbevelingen om die problemen (geheel of gedeeltelijk) weg te nemen.
De afhandeling van letsel- en overlijdensschade na een ongeval kan moeizaam en traag verlopen. Ter facilitering daarvan is in 2010 de deelgeschilprocedure voor letsel- en overlijdensschade geïntroduceerd. Deze procedure biedt partijen de mogelijkheid al tijdens de buitengerechtelijke onderhandelingen een deel van hun geschil ter beoordeling aan de rechter voor te leggen. Na de procedure worden zij geacht de onderhandelingen zelf voort te zetten en minnelijk af te ronden. De vraag is of deze gerechtelijke procedure de buitengerechtelijke onderhandelingen daadwerkelijk verbetert. Welke factoren bemoeilijken of vertragen de afhandeling?
Geen verplichting tot schadevergoeding bestaat, wanneer de geschonden norm niet strekt tot bescherming tegen de schade zoals de benadeelde die heeft geleden (artikel 6:163 BW). Maar hoe zou de rechter de relativiteit van een wettelijke norm moeten vaststellen? Dit proefschrift is een poging een samenhangende visie te ontwikkelen op de definitie en ratio van het relativiteitsvereiste en de toets aan dit vereiste bij wettelijke normen. Sluitstuk van deze visie is een model voor deze toets.
Het toegankelijke proefschrift van Marnix Snel vormt een eerste, voorzichtige aanzet tot het ontwikkelen van een methodologie van juridisch-dogmatisch onderzoek. Snel interviewde 34 professoren om te weten te komen welke eisen de juridische gemeenschap stelt aan het verzamelen en verwerken van bronnen in tijdschriftartikelen en proefschriften. Daaruit blijkt dat het brongebruik eerst en vooral controleerbaar moet zijn: een onderzoeker behoort precieze bronvermeldingen op te nemen waar hij iets aan een zekere bron ontleent. Die bronnen moeten, in de tweede plaats, nauwgezet aansluiten bij de vraag die de onderzoeker wenst te beantwoorden. Ze moeten in de derde plaats gebalanceerd zijn, dat wil zeggen een juiste afspiegeling vormen van het bestaande materiaal. In de vierde plaats hechten de ondervraagde hoogleraren aan geloofwaardig brongebruik: de onderzoeker moet bronnen steeds getrouw interpreteren. (Bron: Ars Aequi)
This research intends to unveil problems in the criminal law when dealing with cybercrime and explore possible solutions through comparative study of China, US, England, Singapore and the Council of Europe. Criminals have abused the convenience brought by information technology. When facing with this unwelcome change, jurisdictions and international institutions have developed different measures in the criminal law field. However, the amount of cybercrime has kept increasing, and cybercrime continues to present challenges to criminal law. In this background, this research focuses on how to adapt criminal law to combat cybercrime.
This central question contains four aspects in this research:
1. Do we need a cyber-specific legislation to regulate cybercrime?
2. If this specific legislation is necessary, what the adequate and systematic approaches can this legislation take to determine and regulate cybercrime?
3. What principles are sufficient and appropriate to determine jurisdiction over cybercrime?
4. What is the function and influence of the Convention on Cybercrime in shaping appropriate legislation and fostering international cooperation against cybercrime?
Computer says ‘no’ staat centraal in dit onderzoek naar de invloed van informatie- en communicatietechnologie op het recht. Er worden drie mogelijkheden bekeken om de overheidsdienstverlening te verbeteren. Het onderzoek toont aan dat ICT kan helpen om mensen minder snel in de rechtszaal te doen belanden. Het toont ook aan dat een slecht ontwerp tot een Kafkaiaanse vervreemding kan leiden en dat juristen zich meer met de ontwerpfase van ICT-oplossingen moeten bezighouden.
In dit proefschrift is onderzoek verricht naar commissies van beroep in het bijzonder onderwijs. Werknemers in het bijzonder onderwijs kunnen sinds jaar en dag beroep instellen tegen verschillende (nader geregelde) besluiten van de werkgever die betrekking hebben op hun arbeidsrechtelijke rechtspositie. In deze studie is op basis van een analyse van ruim 2.600 uitspraken op verschillende onderdelen het functioneren van de commissies van beroep in Nederland onderzocht.
Daarnaast is de Wet Werk en Zekerheid (Wwz), die per 1 juli 2015 heeft geleid tot een ingrijpende wijziging van het Nederlandse ontslagrecht en de wettelijke regeling van de commissies van beroep, in dit onderzoek betrokken. Wat betekent de Wwz voor de commissies van beroep? Welke rollen zijn er voor de commissies van beroep nog weggelegd na de invoering van de Wwz, mede gelet op de analyse van de uitspraken uit het verleden? Op basis van de onderzoeksresultaten wordt een aantal aanbevelingen gedaan.
Mede vanwege een (vermeend) gebrek aan publiekrechtelijke normen voor de omgang met onzekere risico's in het aansprakelijkheidsrecht, staat de rol van het ongeschreven onrechtmatigedaadsrecht (lees: maatschappelijke zorgvuldigheidsnormen) bij het bepalen van de vereiste omgang met onzekere risico's in de aandacht.
Via het aansprakelijkheidsrecht kan op (grosso modo) twee manieren worden bepaald wat de rechtens vereiste omgang is met een onzeker risico: via gebods- en verbodsacties en (na de materialisatie van een risico) via schadevergoedingsclaims.
De auteur bespreekt hoe efficiëntiestreven en productiedruk in het
strafproces ervoor zorgen dat rechters formeel weliswaar beslissen
volgens de regels, maar minder tijd en moeite kunnen steken in het
achterhalen van de waarheid. Tegen die achtergrond bespreekt hij
de rolopvatting van beslissers over bewijs, de rolopvatting en het
werk van deskundigen, de publieke opinie over bewijs, en de rol
van risicotaxatie in het strafproces.
Wiskundige Charlotte Vlek heeft een model ontwikkeld waarmee rechters de kracht van verschillende soorten bewijs tegen elkaar kunnen afwegen, bijvoorbeeld een dna-spoor tegenover een getuigenverklaring.
Marieke Dekker deed wetenschapshistorisch onderzoek naar in hoeverre en op welke manier er aandacht bestond voor, en onderzoek werd gedaan naar, resultaten van interventies die plaatsvonden bij de justitiële kinderbescherming in Nederland tussen 1945 en 2005. Het blijkt dat in de gehele door Dekker onderzochte periode er binnen de kinderbescherming aandacht was voor de vraag wat interventies in het kader van justitiële maatregelen opleverden. De manier waarop resultaten van interventies onderzocht werden veranderde wel door de tijd heen. Door de wens om zoveel mogelijk objectief resultaten vast te stellen verdwenen vanaf het einde van de jaren zestig de interviews met oud-pupillen naar de achtergrond. Dekker pleit ervoor om de ervaringen van de direct betrokkenen weer centraal te gaan stellen.
In dit proefschrift wordt de grensoverschrijdende overgang van onderneming bezien vanuit rechtsvergelijkend en conflictenrechtelijk perspectief. Met de Europese richtlijn overgang van onderneming als uitgangspunt wordt geïnventariseerd hoe deze is geïmplementeerd in Nederland, het Verenigd Koninkrijk en Duitsland. Welke verschillen zijn er tussen voornoemde nationale wetgevingen en welke problemen zouden daardoor kunnen ontstaan bij een grensoverschrijdende overgang van onderneming?
Het onderwerp internationale kinderontvoering komt regelmatig in het nieuws.
Vaak zijn het verhalen van moeders die vechten voor de terugkeer van hun kind dat
door de vader naar het buitenland is ontvoerd. Óf verhalen van moeders die wanhopig
zijn, omdat de Nederlandse rechter heeft bepaald dat hun kind moet terugkeren naar
de vader in het buitenland. In beide gevallen wordt kritiek geuit. De overheid doet hetin de publieke opinie altijd verkeerd. Enerzijds doet ‘de overheid’ te weinig om kinderen terug te halen naar Nederland. Anderzijds zou ‘de overheid’ kinderen op grond van het Haags Kinderontvoeringsverdrag te gemakkelijk, haast klakkeloos,
vanuit Nederland naar het buitenland terugsturen. Moeders die kinderen meenemen
naar Nederland kunnen dikwijls rekenen op begrip. De toepassing van het Haags
Kinderontvoeringsverdrag in die situatie, stuit vaak op onbegrip. Met moeders van
kinderen die naar het buitenland zijn ontvoerd wordt aan de ene kant meegeleefd,
maar aan de andere kant wordt vaak gezegd dat het ‘hun eigen schuld is’, ‘dat ze dan
maar niet met een buitenlander hadden moeten trouwen’ en ‘dat ze toch hadden
kunnen weten dat islamitische vaders, als een relatie verbroken is, vroeg of laat de
kinderen ontvoeren.’ Aan de verhalen van vaders, of zij nu de ontvoerende of de
achtergebleven ouder zijn, wordt in de media doorgaans weinig aandacht besteed. Het
kind zelf, waar het uiteindelijk allemaal om draait, komt bijna nooit aan het woord.
Wat in zijn belang is, blijft vaak onbesproken. Vanuit dit perspectief, vanuit het belang
van het kind, is dit onderzoek verricht. Centraal in het onderzoek staat het belang van
het kind in relatie tot de toepassing van het Haags Kinderontvoeringsverdrag in
voornamelijk Nederland.
This dissertation looks into the role of discretion granted by EU directives in EU legislative decision-making and national transposition processes. It applies a qualitative single country-study, focusing on the transposition of six directives in the Netherlands, from the policy areas of consumer protection, environment and justice and home affairs (migration). In the theoretical part the concept of discretion is explored, using insights from both the legal and political sciences. The empirical analysis then presents both EU and national processes regarding the six directives, addressed individually as well as in a comparative manner. This study contributes to clarifying the reasons and circumstances regarding the granting of different margins of discretion to Member States and the effects of discretion on EU negotiations and national transposition. It confirms that discretion can have facilitating and impeding effects on transposition, explains why, and identifies other factors affecting transposition by interacting with discretion. Additionally, a more fine-grained approach to measuring discretion is proposed than hitherto. Finally, but addressed separately from the empirical analysis, the link between discretion and legitimacy is elaborated. It is argued that discretion in national transposition processes can be used to enhance the directives’ input, throughput and output legitimacy within national law.
Het recht van de Europese Unie beïnvloedt direct en indirect de reikwijdte van strafrechtelijke aansprakelijkheid in Nederland. Die beïnvloeding heeft betekenis voor het materieelrechtelijk legaliteitsbeginsel. In dit boek wordt onderzocht hoe het legaliteitsbeginsel invulling krijgt in de context van het meerlagige Europees strafrecht en wat de implicaties van die invulling zijn voor het waarborgen van rechtszekerheid en machtsverdeling. Het boek bevat daartoe een analyse van de jurisprudentie van het Hof van Justitie over de deelnormen van het legaliteitsbeginsel en van de verplichtingen voor de Europese en Nederlandse wetgever en rechter die het Hof van Justitie afleidt uit die deelnormen. In het licht daarvan wordt onderzocht op welke wijze de Nederlandse wetgever en rechter invulling geven aan het legaliteitsbeginsel in het Europees strafrecht.
Deze studie gaat over de begrippen klantbelang, belangenconflict en zorgplicht in het financieel toezichtrecht, in het bijzonder met betrekking tot banken. Hoewel deze begrippen een centrale plaats innemen in het financieel toezichtrecht, lijkt er geen (volledige) duidelijkheid over hun juridische betekenis te bestaan. Dit gebrek aan duidelijkheid leidt niet alleen tot inefficiënte maatschappelijke en politieke debatten over noodzakelijke hervormingen in de financiële sector, maar heeft ook tot gevolg dat beleidsmakers, regelgevers, toezichthouders en degenen die onder toezicht staan, worstelen met het opstellen, interpreteren en toepassen van regels die de begrippen (nader) normeren. Om hierin verandering te brengen is het belangrijk de betekenissen van de begrippen nader te duiden en in kaart te brengen.
Niet zelden levert de uitoefening van het recht om te demonstreren spanningen op met andere rechten, vrijheden en belangen—zeker nu er de laatste jaren sprake is van een toename van betogingen in aantal en in verschijningsvormen. In dit spanningsveld signaleert de onderzoeker een tiental knelpunten. Die hangen onder meer samen met het naar inhoud beperken (of geheel verbieden) van demonstraties en de wijze van omgaan met demonstratievormen die de samenleving meer belasten (zoals kampementen).
Of een beschikking kan worden ingetrokken (en onder welke voorwaarden), staat meestal vermeld in de bijzondere wetgeving. Of een omgevingsvergunning om te bouwen kan worden ingetrokken, staat bijvoorbeeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Op het gebied van intrekking lopen deze bijzondere wetten echter vaak uiteen. Daarnaast spelen het ongeschreven bestuursrecht en het Europese recht een belangrijke rol. Dat maakt de intrekking van beschikkingen een complex onderwerp.
Bestuurders met een arbeids- of opdrachtovereenkomst hebben een dubbele rechtsverhouding met hun vennootschap. Enerzijds is sprake van een contractuele rechtsrelatie (Boek 7 BW), anderzijds bestaat een vennootschapsrechtelijke band (Boek 2 BW). Deze dissertatie is de neerslag van een onderzoek naar die dubbele binding op het gebied van benoeming, beloning en ontslag.
De Nederlandse overheid schuift de verantwoordelijkheid voor inkomensvoorziening en re-integratie bij ziekte (privatisering van sociale zekerheid) steeds meer door naar werkgevers en werknemers. Zo moet de werkgever het loon aan de zieke werknemer maximaal twee jaar doorbetalen. In die ziekteperiode moeten werknemer en werkgever er alles aan doen om de werknemer in het arbeidsproces te houden of terug te laten keren. En zelfs als de werknemer langer dan twee jaar ziek blijft en een arbeidsongeschiktheidsuitkering van het UWV krijgt, zijn re-integratie en activering door de werkgever van belang.
Wanneer de werknemer in het buitenland woont, blijken deze Nederlandse regels echter niet eenvoudig toepasbaar. Werknemers die in Nederland werken en ziek worden, vallen onder de Nederlandse regelingen; ook als ze in het buitenland wonen. De Europese coördinatieverordeningen die dan van toepassing zijn bieden ook niet veel hulp, omdat ze nog weinig rekening houden met re-integratie van werknemers en privatisering van sociale zekerheid. Bijgevolg kunnen de zieke en arbeidsongeschikte werknemer en zijn werkgever rechtsonzekerheid ervaren en komen ze lacunes in de wet en een onjuiste of gebrekkige uitvoering van de Nederlandse regels tegen.
In haar proefschrift heeft Saskia Montebovi deze problemen uitgebreid geanalyseerd en uitgelegd. Het onderzoek levert een zinvolle bijdrage aan de modernisering van de sociale zekerheid én aan de bevordering van het vrije verkeer van werknemers.
De inbreuk die de overheid soms maakt op onze privacy is niet altijd rechtmatig en rechtvaardig. Met name geheime diensten gaan regelmatig over het randje. Rob van den Hoven van Genderen pleit in zijn proefschrift voor een actievere en meer controlerende rol van het parlement. Daarnaast zou er een onafhankelijke autoriteit moeten komen die de uitvoering van privacybeperkende maatregelen controleert.
De vraag die dit proefschrift poogt te beantwoorden is: wat is de zorgplicht van een jurist – een advocaat, een notaris of een bedrijfsjurist – die een Nederlandsrechtelijke “opinion” geeft? Daaraan gaat de vraag vooraf wat een opinion is. Ook op die vraag beoogt dit proefschrift een antwoord te geven.
Zowel in de wetenschap als in de rechtspraktijk roept de toepassing van de Europese Dienstenrichtlijn vragen op. Dit proefschrift maakt duidelijk welke juridische grenzen de richtlijn stelt aan de bevoegdheden van nationale wet- en regelgevers en hoe de richtlijn in de Nederlandse rechtsorde moet worden uitgelegd in het licht van de algemene Europeesrechtelijke leerstukken.
De wijze waarop onze constitutionele orde de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging waarborgt, is dynamisch en complex. De individuele persoon oefent dit recht uit in een spanningsveld van rechten en vrijheden. Men kan dit recht op vrijheid niet zelf claimen zonder dat men dit recht aanvaardt van de ander. Daarin ligt de spanning die onze rechtsorde moet oplossen. Het onderzoek van Henk Post laat zien dat uitingen van religie niet een speelbal mogen zijn van de politiek, de publieke opinie of bepaalde antigodsdienstige sentimenten—in het bijzonder omdat een grondrecht in het geding is.
In deze dissertatie worden de rechter handvatten aangereikt voor de beoordeling van de vraag of sprake is van ontoerekenbaarheid wegens een psychische stoornis. Ontwikkelingen in de forensische gedragswetenschappen maken dat de rechter meer op zijn eigen oordeel daarover zal zijn aangewezen. Tevens kunnen rechtseenheid en rechtsbescherming worden verbeterd.
In dit proefschrift is onderzocht hoe in de jaarrekening wordt omgegaan met onzekere risico’s in verband met claims, juridische geschillen en rechtsgedingen als voorbeeld van contingencies. Deze geschillen vragen van de aangesproken vennootschap voortdurende schatting van de proceskans en van de mogelijke financiële gevolgen. Het is afhankelijk van deze schattingen of een voorziening in de jaarrekening moet worden verwerkt
Een veilige 'herstart' en onafhankelijkheid in sociale en financiële zin is het uitgangspunt van getuigenbescherming. Maar wat mag in dit verband van de overheid worden verwacht? Het gebrek aan duidelijke richtlijnen heeft geleid tot dit onderzoek. Er dient een wettelijke mogelijkheid te worden gecreëerd die de rechter-commissaris in staat stelt de afspraken die worden gemaakt met getuigen voorafgaand aan het onderzoek ter terechtzitting te toetsen.
Het proefschrift Faith in Public Debate is de rechtsvergelijkende studie over vrijheid van meningsuiting, blasfemie en haatuitingen in Frankrijk, Nederland en onder internationaal en Europees recht. Het benadrukt het verschil in de Franse en de Nederlandse benadering, bespreekt de jurisprudentie van het EHRM en formuleert voorstellen voor het stellen van grenzen binnen het publieke debat.
The key objective of this research is to design a consultation model for the legislative process in fiscal matters. When tax laws are being drafted, such a model can be used as a tool to select the best possible consultation variant and the suitable stakeholders. I have analyzed six consultation methods with the aim of providing a framework for selecting the most effective one(s). I have described the structure and possible variants of each of these six methods and I have explained their strengths and weaknesses. Of fiscal stakeholder groups that may be consulted there are seven: taxpayers; tax consultants and their professional organizations; interest groups; academics; judges and the National Ombudsman; foreign authorities; and internal stakeholders. I have identified the consultation purposes to which the various stakeholder groups can usefully contribute as well as the considerations underlying the choice whether or not to consult a particular stakeholder group.
As the manner in which a consultation procedure is executed can be a decisive success factor, the key stages of a sound consultation procedure and the considerations underlying them are also an integral part of this research.
In a developing information data flow in an unprecedented way, enabling mass surveillance by governments and private companies. It is no longer evident that the rights to privacy and data protection are guaranteed. However, these rights remain essential in our democratic societies under the rule of law. The EU Treaties have provided the European Union a specific mandate to ensure protection, in Article 16 of the Treaty on the Functioning of the European Union. This mandate is the subject of this thesis.
The thesis discusses the roles of different actors: the Court of Justice, the EU legislator, the national data protection authorities and their cooperation mechanism. A chapter is dedicated to the strategies of the Union itself in the global context.
The thesis underlines that the exercise of the mandate should be legitimate, in the sense that some democratic control is needed, and effective, meaning that individuals must benefit from the protection in practice. If the European Union manages to fulfil these two conditions, it shows its capability to properly deal with big societal issues, which is also important in a timeframe of widespread euroskeptics.
In dit proefschrift staan centraal de vragen of grensoverschrijdende juridische splitsing nut heeft ten opzichte van andere vormen van grensoverschrijdende herstructurering, of grensoverschrijdende juridische splitsing toelaatbaar is en welke (conflict)regels moeten worden toegepast bij de effectuering van een grensoverschrijdende juridische splitsing.
Burgers die hun geschil met een overheidsinstantie aan de bestuursrechter hebben voorgelegd, gaan opvallend vaak in hoger beroep als ze hun zaak verliezen. Appèlpercentages zijn significant hoger dan in civiele zaken en strafzaken. Wat is daarvan de reden?
In dit proefschrift wordt de Wet Bibob onderzocht vanuit twee invalshoeken: een juridische en een empirische. Het juridische deel geeft een analyse van de toepassing van de Wet Bibob in de bestuurspraktijk en vanuit de context van het strafrecht.
Het empirische onderzoek richt zich op de vraag in hoeverre de wet wordt toegepast in overeenstemming met de beginselen van legaliteit, proportionaliteit en subsidiariteit. Om deze vraag te beantwoorden zijn Bibob-adviezen en de hierop gebaseerde besluitvorming geanalyseerd.
De grondregel in internationaal recht is al lange tijd dat staten geheel vrij zijn om internationale samenwerking in strafzaken te verlenen of te weigeren, tenzij zij onderling anders hebben afgesproken. Maar geldt die vrijheidsregel tegenwoordig nog wel? En hoeveel vrijheid bestaat er in de praktijk nog? Daarover gaat de oratie van Ward Ferdinandusse.
This PhD thesis discusses how European law could improve privacy protection in the area of behavioural targeting. Behavioural targeting, also referred to as online profiling, involves monitoring people's online behaviour. To protect privacy, the EU lawmaker mainly relies on the e-Privacy Directive, as well as on general data protection law. The thesis is a legal study, but it incorporates insights from disciplines such as computer science, behavioural economics, and media studies.
In dit promotieonderzoek staat de bijzondere positie van de overheid in het
onrechtmatigedaadsrecht centraal. De aanleiding voor het onderzoek is de
onvoorspelbaarheid van het antwoord op de vraag wanneer de
overheid succesvol aangesproken kan worden wegens onrechtmatige daad.
Deze onzekerheid komt in belangrijke
mate voort uit de tweeslachtigheid van het leerstuk van de onrechtmatige
overheidsdaad: enerzijds
gelden dezelfde vereisten als voor aansprakelijkheid van private partijen, anderzijds is het handelen van
de overheid meestal ook publiekrechtelijk van aard.
Dit onderzoek heeft de verhoudingen tussen de centrale en decentrale overheden
in Nederland als onderwerp. De
grondwetsherziening van 1848 legde de basis voor de
huidige hoofdstructuur van het openbaar bestuur, die gevormd wordt door de drie niveaus van algemeen bestuur: Rijk, provincies en
gemeenten. Onderzocht wordt hoe de verdeling van
bevoegdheden zich heeft ontwikkeld sinds 1848.
De focus ligt daarbij op de motieven die ten
grondslag liggen aan het veranderen van de bevoegdheidsverdeling.
Dit proefschrift geeft een veelomvattend overzicht van de juridische aspecten van het
fideicommis, dat in de praktijk ook wel de tweetrapsmaking wordt genoemd. Met een fideicommis kan iemand zijn vermogen niet één keer, maar vaker laten vererven. De persoon die het vermogen als eerste erft, is de bezwaarde. De persoon die het vermogen als tweede erft, wordt verwachter genoemd. De wet regelt de verhouding tussen de bezwaarde en de verwachter. Omdat die verhouding lijkt op die van een vruchtgebruiker en blote eigenaar, zijn de wettelijke vruchtgebruikbepalingen grotendeels van toepassing. Gekeken wordt onder meer naar complicaties in de verhouding tussen de bezwaarde en de verwachter.
Dit proefschrift bevat een analyse van het Nederlandse stelsel van rechtsbescherming van ondernemers bij Europese, nationale en particuliere aanbestedingen. In hoeverre is het recht dat van toepassing is op handhaving van de Europese aanbestedingsregels door ondernemers inpasbaar in ons nationale recht? En welke verschillen zijn er tussen de rechtsbescherming bij Europese aanbestedingen en de rechtsbescherming bij nationale (en particuliere) aanbestedingen?
Dit proefschrift bevat een analyse van tekortkomingen in de Brussel Ibis-Verordening aangaande octrooi-inbreukprocedures. Deze Verordening voorziet in regels voor grensoverschrijdende octrooi-inbreukprocedures. Die regels vertonen echter aanzienlijke manco's waar het gaat om de vraag in welke mate een adequate octrooibescherming en -handhaving kan worden gewaarborgd.
This study provides insight into consular assistance as received by Dutch
FNPs. This support is provided by the Ministry of Foreign Affairs in
cooperation with the International Office of the Dutch Probation Service
and the religious organisation Epafras. For the past three decades Dutch
FNPs have been visited by representatives of these two organisations on
a voluntary basis. This practice is unique in the world and has never been
evaluated. This study measures the impact of the assistance given by the
Netherlands on the detention experience of Dutch FNPs, their special
needs and resettlement. The research is based on questionnaires received
from 584 prisoners detained in 54 countries and over 140 interviews
with prisoners, former prisoners, relatives, consular staff and staff and
volunteers of the International Office of the Dutch Probation Service and
Epafras.
Technological changes, particularly in the context of big data, have made surveillance by public and private parties easier than ever before: they have reduced the costs of gathering, storing and disseminating information. This has been coupled with a decentralization in internet content creation. Together, these changes modify the interactions involving privacy and personal information exchanges and, to that extent, they force us to reconsider the scope of protection that we grant them. This reconsideration has been done from the perspective of human rights, while the economic incentives involved remain underexplored.
Hoe kan een strafrechtelijke aanklacht inzake internationale misdrijven fatsoenlijk worden afgebakend? Dat is een relevante en urgente vraag waarmee rechterlijke autoriteiten van de internationale straftribunalen en het Internationaal Strafhof (ICC) geworsteld hebben en nog steeds worstelen.
Dit onderzoek naar ontbindende en opschortende voorwaarden in het algemene vermogensrecht is met name gericht op de onderliggende systematiek van de figuur van de voorwaarde. Daarvoor is onderzoek gedaan naar de voorwaarde in het huidige Nederlandse recht, het recht onder het oud BW alsmede het Duitse en Zwitserse recht.
In deze oratie zal auteur eerst kort het huidige stelsel van bestuursprocesrecht duiden, zij dat kenschetst als detailhandel. Daarna
zal zij aan de hand van drie rechtszaken uit het afgelopen jaar
laten zien dat het werkelijke geschil, het toegepaste procesrecht
en de rechterlijke beoordeling niet past binnen het plaatje
van individuele geschilbeslechting. Vervolgens analyseert auteur
bestuursrechtelijke proefprocedures en beziet zij hoe partijen de
maakindustrie beogen te beïnvloeden. Daarna volgt een probleemanalyse van de detailhandel in een globaliserende wereld,
waarin zij knelpunten van het huidige rechtssysteem benoemt
en ontwikkelingen aanwijst die dat systeem nader onder druk
zullen zetten, maar ook een begin van een oplossing aanreiken.
Horizontaal toezicht. Niet eerder kende het Nederlandse belastingrecht een toezichtvorm waarbij wederzijds vertrouwen,
begrip en transparantie het uitgangspunt vormen en de houding en het fiscale gedrag van
belastingplichtigen in grote mate bepalend is voor hoe zij behandeld worden, zonder dat het tot
materiële verschillen in de uiteindelijk vast te stellen belastingaanslag leidt. Maar hoe effectief is deze relatief nieuwe vorm van belastingtoezicht?
Artikel 2:19 lid 4 BW biedt de mogelijkheid een BV te ontbinden zonder vereffeningsprocedure te volgen wanneer er ten tijde van de ontbinding geen baten meer bestaan. Direct nadat het bestuur opgaaf van ontbinding heeft gedaan bij de Kamer van Koophandel, houdt de BV op te bestaan. Aangezien geen vereffeningsprocedure hoeft te worden gevolgd, wordt de turboliquidatie gezien als een goedkope en snelle wijze van ontbinding van een BV. De vraag rijst echter of deze vooronderstelling juist is. Uit het onderzoek verricht door Samantha Renssen is het tegenovergestelde gebleken: de turboliquidatie is helemaal niet zo eenvoudig als men het veelal doet voorkomen. Integendeel, teneinde tot een weloverwogen besluit tot het al dan niet laten turboliquideren van een BV te komen, is gedegen juridische kennis vereist. Ondanks dat artikel 2:19 lid 4 BW veelvuldig wordt toegepast in de praktijk, zijn bepaalde aspecten van de inhoud en de uitwerking van de bepaling niet goed doordacht. De wetsgeschiedenis van de turboliquidatie verklaart de ondoordachtheid van artikel 2:19 lid 4 BW enigszins: in de parlementaire stukken wordt nauwelijks gesproken over de turboliquidatie. Daarenboven lijkt de turboliquidatie als ontbindingswijze aan fraudeurs een gelegenheid tot beperking van persoonlijke risico’s te bieden.
In dit onderzoek staat de vraag centraal of er aanleiding is om de Nederlandse
benadering van het schuldbeginsel, mede in het licht van de jurisprudentie van het
EHRM, te heroverwegen. Daartoe wordt de historische oorsprong van de Nederlandse benadering van het schuldbeginsel onderzocht. Vervolgens wordt o.a. relevante rechtspraak van het EHRM
besproken.
In het samenspel tussen de zittende magistratuur, de advocatuur, de
politie en het Openbaar Ministerie zou men op elkaar moeten kunnen
vertrouwen, waarbij de basis voor vertrouwen in het doen en laten
van het Openbaar Ministerie berust op zijn oriëntatie op wet en recht.
Kwaliteit van werk en organisatie en de rechtstatelijke oriëntatie zijn de
komende drie kwartier regelmatig terugkerende thema´s.
De laatste jaren is er vanuit verschillende richtingen kritiek geleverd op
het werk en het functioneren van het Openbaar Ministerie. In grote lijnen
en wat vrij weergegeven is de slotsom van deze kritiek dat het Openbaar
Ministerie een zwakke schakel zou zijn in een weinig geloofwaardige
strafrechtspleging.
Volgens de wetgever bepalen partijen over welke geschilpunten de bestuursrechter zich dient uit te laten. Ambtshalve toetsing door de bestuursrechter is uitzonderlijk en komt uitsluitend voor in het geval van voorschriften van openbare orde. Dit brengt mee dat de bestuursrechter niet gehouden is om besluiten ambtshalve te toetsen aan regels van materieel bestuursrecht. Vanwege het overwegend dwingende rechtskarakter van het materiële bestuursrecht is dit echter niet vanzelfsprekend. In dit proefschrift wordt onderzocht of (en zo ja: in hoeverre) het huidige overwegende verbod van ambtshalve toetsing gerechtvaardigd is.
Dit proefschrift gaat in op de positie, rol en verantwoordelijkheid van de individuele aandeelhouder en de aandeelhoudersvergadering. Na een uiteenzetting van de historische ontwikkeling van het karakter van de kapitaalvennootschap en de rechtseconomische theorieën betreffende aandeelhouderszeggenschap, leest u over de belangen die mogen en—onder omstandigheden—moeten worden behartigd door de aandeelhouder en de aandeelhoudersvergadering. Daarbij besteedt de auteur ook aandacht aan de correctiemogelijkheden die openstaan voor belanghebbenden, wanneer ontoelaatbaar gedrag zich voordoet.
In het erfrecht is het legaat een belangrijke en veel gemaakte uiterste wilsbeschikking. Veelal dient het legaat een zuiver civielrechtelijk doel: het doen toekomen van een bepaald goed of een geldbedrag aan een bepaalde persoon. Het legaat leent zich echter bij uitstek ook voor het creëren van allerlei fiscaal ingegeven structuren. Dit onderzoek richt zich op het legaat en de wisselwerking tussen het civiele en het fiscale recht. Beoogd wordt om de kracht van het onderzoek te laten schuilen in de synthese van de civielrechtelijke en de successierechtelijke benadering van vragen rondom het legaat.
Een van de centrale onderzoeksvragen is wat onder het regime van de per 1 januari 2010 vernieuwde Successiewet 1956 nog de betekenis is van allerlei in de fiscaal-notariële praktijk gehanteerde structuren waarbij het legaat een rol speelt. Hieraan wordt de vraag gekoppeld of deze toepassingen wenselijk zijn, en – zo neen – op welke wijze de wetgever hiertegen kan optreden of reeds is opgetreden. Tevens is onderzocht of de wetgever in de Successiewet met het bestrijden van (in zijn ogen) onwenselijke structuren niet is doorgeschoten en zijn er aanbevelingen aan de wetgever gedaan.
Om de onrechtmatige verspreiding van digitale content, zoals e-boeken en films, op internet te beperken worden onder meer onwaarneembare watermerken ingezet. Deze watermerken dienen ertoe de licentienemer te kunnen traceren wanneer hij de door hem aangeschafte content onrechtmatig zou verspreiden. In dit onderzoek is de vraag centraal gesteld of een dergelijk watermerk een effectief bewijsmiddel kan vormen voor de handhaving van auteursrechten op digitale werken.
In deze dissertatie wordt, mede aan de hand van rechtsvergelijking met Duitsland en België, onderzocht wat de verhouding is tussen het arbeidsrecht en het insolventierecht in Nederland.
Het spanningsveld tussen beide rechtsgebieden is opgedeeld in verschillende onderdelen: het individuele arbeidsrecht wanneer een werkgever in een insolventieprocedure terechtkomt, het collectieve arbeidsrecht wanneer de werkgever in een insolventieprocedure terechtkomt en de positie van de werknemers bij een reorganisatie wanneer de werkgever zich in een insolventieprocedure bevindt.
Dit boek analyseert welke rechten voor burgers en welke (negatieve en positieve) verplichtingen voor de verdragsstaten voortvloeien uit artikel 2 EVRM (het recht op leven), artikel 8 EVRM (het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer) en artikel 1 EP (het recht op eigendom) in omgevingsgerelateerde situaties.
Daarbij komt onder meer de vraag aan bod of de verdragsstaten verplicht zijn omgevingsrechtelijke regelgeving uit te vaardigen en of zij (ook) gehouden zijn meer concrete maatregelen te treffen ter bescherming van de door die artikelen beschermde belangen, zoals het houden van toezicht op en handhaven van omgevingsrechtelijke regelgeving. Ook wordt bekeken in hoeverre de verdragsstaten op grond van artikel 1 EP verplicht zijn schadevergoeding aan te bieden voor aantastingen van het eigendomsrecht in situaties die door het omgevingsrecht worden beheerst.
In welke gevallen is de verklaring voor recht in ons huidige Nederlandse procesrecht mogelijk en
in welke gevallen heeft een partij een verklaring voor recht (al dan niet naast een veroordeling tot
prestatie) nodig?
De financiële toezichthouders AFM en DNB gebruiken de bestuurlijke boete voor zwaardere overtredingen dan bedoeld. De boete heeft zich daardoor ontwikkeld tot een gelijkwaardig alternatief voor het strafrecht, maar dat stelt hogere eisen aan het gebruik ervan. Dat stelt Arnt Mein in zijn proefschrift. Hij reconstrueerde de motieven achter en de kritiek op de bestuurlijke boete en zette de boetepraktijk daar tegen af.
‘Door meten tot weten.’ Dat was de lijfspreuk van Heike Kamerlingh Onnes,
de Leidse natuurkundige die in zijn oratie zijn collega’s aanspoorde om te
bewegen van de theoretische naar de proefondervindelijke natuurkunde.1 Zijn
borstbeeld met lijfspreuk staat voor het Kamerlingh Onnes-gebouw, de plek
waar het absolute nulpunt werd bereikt en die lange tijd de koudste plek ter
aarde werd genoemd. Inmiddels is er de Leidse rechtenfaculteit gevestigd.
Nee, ik zal geen flauwe toespelingen maken op de vraag of op onze rechtenfaculteit
nog dagelijks het absolute nulpunt wordt bereikt. Wel wil ik verkennen
hoe de lijfspreuk ‘door meten tot weten’ zich verhoudt tot het werk dat
wordt verricht op rechtenfaculteiten. Want het is geen evidentie dat een
rechtenfaculteit zich afficheert als bolwerk van exactheid. Juristen houden zich
immers vooral bezig met taal, tekst, systematisering, logische argumentatie,
overtuiging en een betere wereld. Zij postuleren normen, debiteren soms
tegeltjeswijsheden, argumenteren met verwijzing naar rechtssysteem, wet,
rechtspraak, literatuur; maar zelden zie je ze meten of verwijzen naar systematische
waarneming. Dus wat nemen we waar als als we op rechtenfaculteiten
gaan meten?
This book analyses the allocation of the burden of proof in consumer sale cases. Particularly, it investigates the application of the presumption of non-conformity designed to simplify the consumer’s duty to supply evidence. It includes the description of general topics of the burden of proof in Poland, Germany, England and Wales, and the Netherlands. It provides detailed information on the notion of non-conformity as found in the Consumer Sales Directive and implemented in the mentioned Member States. Finally, it presents the comprehensive analyses of the presumption of non-conformity. It investigates the conditions for the application of the presumption, the existence of non-conformity within six months from the time of delivery of goods. It continues with the seller’s options to rebut the presumption. Finally, it discusses the exclusion criteria of the presumption. This book offer answers on whether the presumption of non-conformity constitutes an appropriate tool simplifying the burden of proof lying with the consumer and whether it provides for a high level of consumer protection necessary for the better functioning of the Internal Market.
Dit boek presenteert de resultaten van een onderzoek naar de regeling van het verplichte ouderschapsplan. De auteur evalueert de regeling op basis van dit onderzoek en geeft een aantal suggesties voor verbetering van de wetgeving. Daarbij zijn de juridische aspecten van de regeling onderzocht. Daarnaast is empirisch onderzoek verricht naar de effectiviteit van het verplichte ouderschapsplan en is door middel van een rechtsvergelijkend onderzoek een analyse gemaakt van bestaande regelingen in het buitenland die hetzelfde doel en dezelfde kenmerken hebben als het Nederlandse ouderschapsplan. In het laatste deel van het boek wordt een aantal voorstellen gedaan voor een alternatieve regeling.
Dit onderzoek gaat over één van de getroffen maatregelen om fouten in de
opsporing bij de politie te voorkomen of te herstellen, te weten tegenspraak.
Centraal staan de vragen hoe tegenspraak in de opsporingspraktijk binnen de
Nederlandse politie plaatsvindt, welke bijdrage het levert aan het opsporingsproces
en welke factoren daarbij een rol spelen.
Deze studie stelt een van de vele risico’s van het ondernemerschap centraal: de
mogelijkheid dat het geldbedrag dat een ondernemer aan een debiteur factureert,
niet, niet geheel of niet binnen de gestelde termijn zal worden voldaan. Met name
dat laatste aspect - het niet in acht nemen van de afgesproken betalingstermijn -
kreeg in Europees verband in 1992 voor het eerst de aandacht. Het heeft echter
tot het jaar 2000 geduurd alvorens Europese regelgeving tot stand kwam,
specifiek gericht op het tegengaan van betalingsachterstanden. Dit proefschrift
beschrijft onder meer de totstandkoming van Richtlijn 2000/35/EG van 29 juni
2000 en Richtlijn 2011/7/EU van 16 februari 2011 aangaande het terugdringen
van betalingsachterstanden bij handelstransacties. Daarnaast wordt, mede in
relatie tot de genoemde Europese regelgeving, het betalingsgedrag van
Nederlandse gemeenten in de jaren 2009 en 2010 in kaart gebracht.
In het proefschrift van mr. N. Lavrijssen worden sanerings- en liquidatiemaatregelen voor verzekeraars behandeld. De gevolgen van de vier beschikbare saneringsmaatregelen voor verzekeraars en het faillissement worden met elkaar vergeleken. Mr. Lavrijssen doet in haar proefschrift een aantal aanbevelingen.
Het middel van het voorlopig getuigenverhoor geeft partijen de mogelijkheid om
voorafgaand aan het moment van bewijslevering in een hoofdzaak getuigen te doen
horen door de rechter. Hierna wordt eerst het doel van het voorlopig getuigenverhoor
behandeld, waarbij tevens aandacht wordt geschonken aan het historisch en rechtsvergelijkend perspectief. Aangezien een aan de wettelijke vereisten voldoend verzoek
tot het doen houden van een voorlopig getuigenverhoor in beginsel door de rechter
moet worden toegewezen, komen vervolgens de bevoegdheid van de Nederlandse
civiele rechter en de procedurele kant van het voorlopig getuigenverhoor aan de orde.
Op de regel dat de rechter een aan de wettelijke vereisten voldoend verzoek moet
toewijzen, bestaat een uitzondering als de verzoeker onvoldoende belang bij zijn
verzoek heeft, misbruik maakt van het voorlopig getuigenverhoor of als het verzoek
strijdig is met de goede procesorde, dan wel moet afstuiten op een ander, door de
rechter zwaarwichtig geoordeeld bezwaar.
Werknemers gebruiken hun invloed op de vennootschap grotendeels om hun arbeidsvoorwaarden te verbeteren. Dat is kortzichtig, stelt Marnix Holtzer in zijn proefschrift. Ze zouden beter kunnen meedenken over de strategie van het bedrijf. Dan kunnen ze ook sturen op langetermijnstrategieën die van grotere sociale en maatschappelijke betekenis kunnen zijn dan alleen de hoogte van hun eigen loon en dat van hun collega's. Ook het bestuur en de raad van commissarissen hebben er belang bij deze invloed van werknemers te ondersteunen.
Prof.mr.dr. Jurian Langer concentreert zich in zijn oratie op de prejudiciële procedure van artikel 267 van het Werkingsverdrag, een cruciale schakel in de doorwerking van Europees recht in de nationale rechtsorde. Artikel 267 is misschien het meest succesvolle artikel van de Europese verdragen. Zo zijn veel belangrijke Europeesrechtelijke concepten ontwikkeld naar aanleiding van prejudiciële verzoeken. Welke factoren bepalen het succes van de prejudiciële procedure, en hoe kan ervoor gezorgd worden dat het een succesnummer blijft?
De procedure van artikel 267 geeft elke nationale rechter de bevoegdheid – en sommige rechters zelfs de plicht – om aan het Luxemburgse Hof van Justitie vragen stellen over de uitleg van Europees recht en geldigheid van handelingen van de EU. Het Hof geeft vervolgens antwoord, en de nationale rechter zal met behulp ervan het nationale geschil beslechten. Nationale rechters weten steeds beter de weg naar Luxemburg: al jaren stijgt het aantal prejudiciële verzoeken gestaag.
Getuigenverklaringen worden niet altijd naar waarheid afgelegd. Het kan
voor verdachten daarom belangrijk zijn om een gelegenheid te krijgen om
getuigen te ondervragen die belastende verklaringen hebben afgelegd. Artikel
6 lid 3 sub d EVRM geeft hen daartoe het recht. Onderzocht is of het Nederlandse recht ten aanzien
van het recht belastende getuigen in strafzaken te ondervragen in overeenstemming
is met het EVRM-recht.
De vraag die de auteur aan de orde wil stellen betreft
de invloed van het ondernemingsrecht op onze economie en
in het bijzonder of het ondernemingsrecht een katalyserende
rol vervult of zou moeten vervullen bij het bevorderen van het
concurrentievermogen van Nederland als vestigingsland.
In zijn rede bespreekt Bierens de samenhang
tussen het recht, financiële stabiliteit en internationaal
bankieren. Op welke wijze levert het recht een
bijdrage aan de stabiliteit van banken? De zoektocht
naar een antwoord op deze vraag voert langs de belangrijkste werkplaatsen van het financieel
recht. Sinds 2008, toen de financiële crisis uitbrak,
zijn belangrijke stappen gezet door de mondiale
coördinatie van stabiliteitsbevorderende normen,
inclusief kapitaaleisen en nieuwe regels voor de afwikkeling
van banken, de harmonisatie van regulering
en een intensivering en verdieping van het
bankentoezicht. Tegelijk kent het recht ook beperkingen
en kan het zelfs de bron zijn van nieuwe risico’s.
De toegenomen hoeveelheid aan soft law en
hard law leidt tot een afnemende hanteerbaarheid
en voorspelbaarheid van het recht. Ook draagt
wetgeving door haar territoriale begrenzing bij aan
de fragmentatie van de mondiale kapitaalmarkt.
Kortom, een verkenning van de mogelijkheden en
begrenzingen van een even interessant als actueel
rechtsgebied.
Hoe passen internationale strafhoven internationale misdrijven en aansprakelijkheidstheorieën toe op de feiten van individuele gevallen? Marjolein Cupido onderzocht de ontwikkeling van het internationaal strafrecht door internationale strafhoven, zoals het Joegoslavië Tribunaal, het Rwanda Tribunaal en het Internationaal Strafhof.
Dit proefschrift gaat over het medisch beoordelingstraject in juridisch perspectief in letselschadezaken en bevat een wetenschappelijk verslag van het onderzoek naar mogelijkheden ter verbetering van dit medisch beoordelingstraject.
Dit onderzoek richt zich uitsluitend op de vergoeding van immateriële schade. Centraal staat de vraag in welke gevallen naar Nederlands recht smartengeld dient te worden toegekend. Deze vraag wordt uiteraard niet in een vacuüm gesteld en beantwoord, er is een juridisch kader. Dit bestaat voornamelijk uit twee bepalingen uit het Burgerlijk Wetboek: art. 6:95 en art. 6:106. Art. 6:95 BW stelt:
"De schade die op grond van een wettelijke verplichting tot schadevergoeding moet
worden vergoed, bestaat in vermogensschade en ander nadeel, dit laatste voor zover de
wet op vergoeding hiervan recht geeft."
In sommige gevallen vraagt de Nederlandse rechter zich af of hij op goede gronden bevoegd is in een internationaal geschil. In zijn promotieonderzoek heeft Jochem Vlek aangetoond dat er behoefte bestaat aan een algemeen correctiemechanisme onder de EEX-Verordening II.
De EEX-Verordening II is de Europese verordening die gaat over bevoegdheid van de rechters in EU-lidstaten op het gebied van internationale burgerlijke en handelszaken. Als er bijvoorbeeld een geschil ontstaat tussen een Nederlands en een Duits bedrijf bepalen deze regels welke rechter bevoegd is het geschil te beslechten: de Nederlandse of de Duitse.
De bepalingen van deze Europese verordening zijn niet waterdicht. In de praktijk kan er dan ook misbruik van worden gemaakt. Vleks onderzoek legt de verschillende mogelijkheden tot misbruik van de EEX-Verordening II bloot. Hij onderzocht bovendien op welke manieren misbruik van het recht in deze context kan worden bestreden.
Het onderzoek toont aan dat behoefte bestaat aan een algemeen correctiemechanisme onder de EEX-Verordening II. “De toepassing van deze verordening stuit op bezwaren zodra ofwel rechtsmacht kunstmatig wordt gecreëerd, ofwel procedures in bepaalde lidstaten worden ingesteld met als enige doel de procedure te vertragen,” aldus Vlek. “De grote vraag daarbij is hoe een dergelijke misbruik-exceptie kan worden 'ingepast' in het bestaande juridische systeem.”
Vlek concludeert: gevallen van misbruik van recht onder de EEX-Verordening II kunnen worden bestreden door 'leentjebuur' te spelen bij het Europese recht. Het Europese recht bevat namelijk een algemene exceptie die luidt dat geen beroep op Europees recht kan worden gedaan indien daarvan misbruik wordt gemaakt. Deze exceptie kan ook worden toegepast op gevallen onder de EEX-Verordening II.
Als er bijvoorbeeld een vordering wordt ingesteld voor de Nederlandse rechter met het enkele doel een buitenlandse procedure te frustreren, dan kan de rechter met behulp van deze exceptie beoordelen of het instellen van deze vordering als misbruik moet worden bestempeld. Op deze manier kan de Europeesrechtelijke anti-misbruikfiguur gezichtspunten bieden die relevant zijn voor het beoordelen van misbruik van procesrecht onder de EEX-Verordening II.
Men streeft in het strafproces naar een deugdelijke vaststelling
van de feiten. Met name vanuit de rechtspsychologie
is er al geruime tijd kritiek op de wijze waarop het onderzoek
wordt vormgegeven met het oog op de strafrechtelijke waarheidsvinding.
Eén van de kritiekpunten betreft de omgang met verklaringen van
getuigen, in het bijzonder de totstandkoming en waardering van die verklaringen
in het licht van de Nederlandse schriftelijke procescultuur. Dit proefschrift
gaat over de wijze waarop verklaringen
van getuigen in het Nederlandse strafproces worden verkregen en verwerkt, waarbij wordt gekeken of het
bestaande kader van strafvordering aanpassing behoeft.
Deze dissertatie heeft een sterk juridisch karakter. Het maatschappelijke doel ervan is dat de verdeling van schaarse vergunningen eerlijker wordt doordat bestuursorganen transparant(er) handelen. Dit komt de gelijke behandeling van alle aanvragers ten goede.
Het uitgangspunt van dit onderzoek is dat het Hof van Justitie een aantal
verdragsrechtelijke vrijverkeerbepalingen aldus heeft uitgelegd dat zij
directe gevolgen sorteren voor privaatrechtelijke rechtsverhoudingen.
Het onderzoek brengt de rechtspraak van het Hof gewezen over de
verdragsrechtelijke vrijverkeerbepalingen met elkaar in verband en analyseert tegen de achtergrond van de verschillende doorwerkingstechnieken waarvan het Unierecht zich bedient, of en zo ja in hoeverre de
benadering die het Hof kiest voor de ene vrijverkeerbepaling voorspellend kan zijn voor andere vrijverkeerbepalingen. Aldus brengt het
onderzoek duidelijk in kaart wat de mogelijke reikwijdte is van de
invloed van vrijverkeerbepalingen op privaatrechtelijke rechtsverhoudingen. Onlosmakelijk daarmee verbonden is de aandacht voor de gevolgen
die het aanvaarden van directe horizontale werking heeft voor het type
rechtvaardigingsgronden dat een particulier moet kunnen inbrengen
tegen het verwijt dat een vrijverkeerbepaling is geschonden.
Het onderzoek brengt in kaart op welke punten het ontslagprocesrecht afwijkt van het ‘normale’ civiele- en bestuursprocesrecht, wat de ratio is voor deze afwijkingen en of deze afwijkingen geoorloofd zijn, onder meer in het licht van de hogere internationale norm van art. 6 EVRM. Daarnaast wordt in de studie rechtsvergelijkend onderzoek gedaan naar het Duitse en Italiaanse ontslagstelsel. Bieden deze stelsels bruikbare alternatieven voor de procesrechtelijke bijzonderheden in het Nederlandse stelsel? Ten slotte wordt ingegaan op de Wet werk en zekerheid en het nieuwe ontslagprocesrecht dat daardoor per 1 juli 2015 in werking zal treden. Wat betekent deze wet voor de huidige procesrechtelijke bijzonderheden in het ontslagrecht? Daarnaast wordt dat nieuwe ontslagprocesrecht kritisch bezien mede in het licht van de rechtsvergelijkende bevindingen in de studie.
In dit onderzoek staat de vraag centraal naar de meerwaarde van het opnemen
van het recht op een eerlijk proces in de Nederlandse Grondwet. Primair wordt gekeken of de problemen die spelen bij het garanderen van
een eerlijk proces op nationaal niveau en het toepassen van artikel 6 EVRM in
de Nederlandse strafrechtsorde kunnen worden weggenomen of verminderd,
wanneer er een nationale grondwettelijke bepaling over het eerlijk proces zou
zijn.
The current international corporate tax regime for taxing the business proceeds of firms operates arbitrarily. The aggregates of the nation states’ international corporate tax systems seem to distort a global efficient allocation of resources. The current model of corporate taxation finds its origins in the 1920s. It well suited the economic realities of the early days of international trade and commerce; the times when international business primarily revolved around bulk trade and bricks-and-mortar industries. But those days are long gone. Globalization, European integration, the rise of multinational enterprises, e-commerce, and intangible assets have changed the world considerably. These developments have caused the model to operate inconsistently with the economic reality of today. Corporate taxation and economic reality are no longer aligned. The model is ill-suited to current market realities. As a result multinational business decisions are distorted by tax considerations. The arbitrage may work to the benefit or detriment of nationally and internationally active firms. It also seems to put pressure on nation state corporate tax revenue levels. This may lead to spill-over effects and welfare losses at the end of the day. Matters seem to worsen in today’s increasingly globalizing economy. The question arises as to whether a proper alternative for taxing multinationals can be modeled. How should business proceeds of multinationals be taxed? Can we create something that suits the nature of a global marketplace somewhat better? What would such an alternative tax system look like? How would it operate? This study seeks to set forth an alternative to the corporate taxation framework currently found in international taxation. The aim is to develop some building blocks for an optimal approach towards taxing the business proceeds of multinationals, i.e., a ‘corporate tax 2.0’. As a starting point the authority of currently applicable national, international, and European tax law are not necessarily accepted. Accordingly, applicable tax law serves illustrative rather than argumentative purposes in this research. The study discovers the following components for a ‘Corporate Tax 2.0’: Tax Payable by ‘Firm A’ in Country X = Tax Rate * ‘Firm A’s’ Worldwide Rents * (Domestic Sales / Worldwide Sales).
In dit proefschrift worden de grenzen aan de financieringsvrijheid van de aandeelhouder onderzocht. Na een economische analyse van de wijze waarop aandeelhouders kosten kunnen afwentelen op de overige bij de vennootschap betrokken partijen, wordt aan de hand van een viertal leerstukken uiteengezet waar die grenzen liggen—waarbij een brug wordt geslagen tussen economische noties en juridische normen. Daarbij komen fundamentele ondernemingsrechtelijke en insolventierechtelijke thema's aan bod.
Vanwege het onlosmakelijke verband tussen gezondheidsbeleid en fundamentele rechten is in dit proefschrift gekozen om deze rechten in te zetten als maatstaf om de legitimiteit van Europees gezondheidsbeleid te analyseren. Wat zijn de implicaties van Europees gezondheidsbeleid in het licht van fundamentele rechten?
Conventional wisdom tells us that what happens in the United States will not stay
there and that American trends can also predict our future. The United States is
considered to be a forerunner in several fields, and there is a certain tendency in
Europe and other parts of the world to copy American traditions. Although, as with
all conventional wisdom, it would be unwise to hold this one as a universal truth,
we can learn something from it nevertheless. Perhaps most importantly, this
wisdom teaches us not to close our eyes to what happens on the other side of
the Atlantic Ocean. Information regarding the American approach to certain
situations and (legal) problems might one day come in handy. This idea also
forms the thread of this book on punitive damages, a civil remedy that is already
widely discussed in American law and receives growing attention in Europe.
Does this civil remedy have a future in continental Europe? Or should we, by
definition, reject it, for example due to the often heard fear of the development of a
so-called compensation culture or of exorbitant civil damages awards resulting
from an excessive use of civil litigation?
Dit proefschrift heeft tot doel de civielrechtelijke grenzen van wilsdelegatie in het erfrecht bloot te leggen. Het belang hiervan is gelegen in een praktische behoefte om flexibel te kunnen testeren. Met een flexibel testament kan namelijk optimaal, zowel civiel- als fiscaalrechtelijk, worden ingespeeld op de omstandigheden ten tijde van het overlijden. Tegen delegatie werd in de literatuur evenwel doorgaans huiverig aangekeken. Wilsdelegatie werd veelal in één adem genoemd met het woord ongeoorloofd. Onterecht volgens Nathalie Bauduin. In haar proefschrift maakt zij schoon schip met de idee van een algemeen erfrechtelijk delegatieverbod en geeft zij toetsstenen waarmee kan worden beoordeeld in hoeverre wilsdelegatie is toegestaan.
Op het gebied van de loondoorbetalingsplicht en op het gebied van de verzuimvoorschriften schiet het Nederlandse reintegratierecht
voor werknemers tekort. Het biedt aan zieke werknemers geen betrouwbare en flexibele contractspositie, bevordert
hun optimale inzet niet en er bestaat geen balans tussen de rechten en plichten van alle betrokkenen, concludeert Mark Diebels in
zijn proefschrift. Hij onderzocht of Nederland op het gebied van arbeidsverzuim voldoet aan de wet- en regelgeving van de Europese
Unie. Diebels doet 26 aanbevelingen om het re-integratierecht zo vorm te geven dat de balans in rechten en plichten in Nederland
wordt hersteld.
Wetgeving en rechtspraak over recherchegedrag door werkgevers vormen een lappendeken met her en der gaten. Er zijn wel regels en er is jurisprudentie, maar alles bij elkaar schiet het Nederlands recht tekort en zijn werknemers onvoldoende beschermd tegen schendingen van hun privéleven. Dat concludeert Heleen Pool in haar proefschrift.
Centraal in dit proefschrift staat de rol van Nederlandse werknemers(vertegenwoordigers)
bij grensoverschrijdende fusies. De praktijk leert dat er nog weinig
grensoverschrijdende juridische fusies plaatsvinden waarbij werknemers zijn betrokken.
De complexe regeling met betrekking tot de rol van werknemers is daaraan
zeker debet. Deze studie biedt een fundamentele analyse van de wettelijke regeling
en maakt inzichtelijk hoe de regels moeten worden toegepast.
In dit onderzoek staat de enige vorm van persoonlijke zekerheid
centraal die is voorzien van een uitgebreide wettelijke regeling, te weten
de overeenkomst van borgtocht. Deze overeenkomst, die een lange traditie
kent, teruggaand tot de Klassieke oudheid,1 is ook in de moderne tijd een
belangrijke vorm van zekerheid in het handelsverkeer. Zo treft men de
borgtocht aan bij de directeur-grootaandeelhouder die borg staat voor de
verplichtingen van zijn vennootschap of bij ouders die zich als borg
verbinden voor de lening van hun kind. Het voorbeeld van de overeenkomst
van borgtocht dat misschien wel de meeste bekendheid geniet, is de
Nationale Hypotheek Garantie (NHG).
In dit onderzoek staat de vraag centraal wat de juridische positie is van semipublieke
instellingen in het Nederlandse rechtssysteem. Met de beantwoording van
deze vraag wordt beoogd een bijdrage te leveren aan het zoveel mogelijk wegnemen
van onduidelijkheden en onzekerheden die daaromtrent bestaan.
Semipublieke instellingen zijn in dit onderzoek ten eerste gedefinieerd als
privaatrechtelijke rechtspersonen die institutioneel verbonden zijn met traditionele
overheidsinstellingen (de staat, gemeenten, provincies), bijvoorbeeld vanwege
de financiering, aandeelhouderschap, benoemingsrecht van bestuurders,
aanwijzings- en goedkeuringsbevoegdheden. In de tweede plaats zijn het private
rechtspersonen die maatschappelijke of publieke belangen behartigen. Zij bevinden
zich daarmee op het snijvlak van overheid en samenleving en op het grensvlak
van publiek- en privaatrecht.
Startinformatie is de informatie die politie en/of het Openbaar Ministerie
(OM) aanleiding geven een strafrechtelijk onderzoek te starten. Op basis van
startinformatie kunnen dwangmiddelen worden ingezet en startinformatie
kan in sommige gevallen zelfs voor het bewijs worden gebruikt. Het ontbreken van sluitende regelgeving ten aanzien van startinformatie
heeft tenminste twee gevolgen.
Het Nederlandse vennootschapsrecht kent twee regelingen die een meerderheidsaandeelhouder in staat stellen om de resterende minderheid binnen de vennootschap uit te kopen: de algemene uitkoopregeling in art. 2:92a/201a BW en de bijzondere uitkoopregeling in art. 2:359c BW. Het voornaamste punt van kritiek op deze regelingen is dat een procedure veelal te lang duurt. De praktijk zoekt hierdoor steeds vaker naar snellere en goedkopere manieren om van een minderheid af te komen.
In deze studie 'Uitkoop van minderheidsaandeelhouders' komen alle deelaspecten van de wettelijke uitkoopregelingen aan bod. Het onderzoek is niet beperkt tot enkel de vennootschapsrechtelijke knelpunten, maar ziet ook op de procesrechtelijke aspecten en de methodes van waardering van aandelen. Daarnaast bevat het boek een studie naar het verloop en de duur van de uitkoopprocedure, waarbij alle procedures in het tijdvak 2008-2013 in kaart zijn gebracht. De aldus verkregen empirische gegevens geven aanleiding tot verrassende inzichten.
Onder publiekrechtelijke rechten worden rechten verstaan die een bestuursorgaan verleent op grond van een publiekrechtelijke bevoegdheid, zoals vergunningen of subsidies. Dergelijke rechten zijn schaars als het aantal aanvragers of de som van de aanvragen groter is dan het aantal rechten dat hoogstens kan worden verleend.
De verdeling van schaarse publiekrechtelijke rechten veronderstelt dat het aantal voor verlening beschikbare rechten is beperkt tot een bepaald maximum. Zowel in regelgeving als in jurisprudentie zijn meerdere parallelle bewegingen zichtbaar.
De overheid beoordeelt de mobiele burger vooral in termen van risico’s voor de samenleving. Dat blijkt uit onderzoek naar twee beleidscasussen waarbij de overheid informatie verzamelt met behulp van nieuwe surveillancetechnologieën. De legitimering van de definiëring en selectie van risico’s schiet bovendien tekort.
Lang niet alle rechtsgeleerden zijn overtuigd van het belang van empirisch onderzoek. Auteur besteedt aandacht aan tenminste drie redenen waarom empirische rechtswetenschap belangrijk zou kunnen zijn: Ontdekken van de werkelijkheid, Motor van rechtsontwikkeling, Bouwstenen voor betoog.
De Omgevingswet is een wetsvoorstel dat op 17 juni 2014 aan de Tweede Kamer is aangeboden om in 2018 in werking te treden. Het voorstel bevat een zeer ingrijpende en verregaand integrale stelselherziening van het omgevingsrecht. De Omgevingswet zal in belangrijke mate de agenda van het milieurecht voor de komende jaren bepalen.
Het nu ingediende eerste gedeelte van het wetsvoorstel zal grotere eenheid van het milieurecht brengen. Het is echter de vraag in hoeverre de wet in vergelijking met het huidige milieurecht tot een eenvoudiger systeem van bevoegdheden en bestuurlijke bevoegdhedenverdeling zal leiden.
Daarom is een nadere beschouwing van bevoegdheden en bevoegdhedenverdeling nodig. Aan het thans geldende milieurecht ontleent de Omgevingswet onder meer de rechtsfiguren van zorgplichten, regelingen voor ongewone voorvallen en op een later moment ook milieuaansprakelijkheid. De Omgevingswet heeft zorgplichten en de regelingen voor ongewone voorvallen in licht gewijzigde vorm uit het geldende recht overgenomen. Dat levert een aantal aandachtspunten op. Bepleit wordt om die figuren nog eens goed tegen het licht te houden en de reikwijdte daarvan te heroverwegen, in het bijzonder bij samenlopende bevoegdheden van verschillende overheden.
Milieuaansprakelijkheid zal op een later moment een plaats in de Omgevingswet krijgen. In het huidige milieurecht is milieuaansprakelijkheid in belangrijke mate publiekrecht. Bepleit wordt, om in aanvulling op het huidige publiekrechtelijke instrumentarium een aanvullende voorziening te treffen voor kostenverhaal bij calamiteiten. Het risico is thans groot, dat overheden met kosten achterblijven, die zij niet kunnen verhalen. Tegelijkertijd kunnen derden gebaat zijn door overheidsingrijpen. Een aanvullende verhaalsmogelijkheid zou meer evenwicht in kosten en baten kunnen brengen.
Hoe verhoudt werkzekerheid zich als doelstelling tot het arbeidsrechtelijke kader en welke rol kan de cao als juridisch instrument spelen in de realisatie van werkzekerheid? In juridisch perspectief is relevant of cao-partijen werkzekerheidsafspraken kunnen maken en in hoeverre zij dit al (lijken te) doen, en tevens wat het rechtskarakter en de rechtswerking is van de cao-bepalingen die als werkzekerheidsbepalingen gekarakteriseerd kunnen worden.
Kent u het Koningslied nog? “Daar sta je dan, de dag die je wist
dat zou komen is eindelijk hier.” Ons arbeidsrechtjuristen staat
op 1 juli 2015 een nog veel bijzonderder dag te wachten. Voor
ons geldt dan: “Daar sta je dan, de dag die je wist dat niet zou
komen is eindelijk hier”. Een hele vreemde dag.
In 2013 oordeelde de Hoge Raad over een zaak waarin de vraag aan de orde was of het op de
markt brengen van de eetkamerstoel “Beat” inbreuk maakt op de auteursrechten op de fauteuil
“Charly” en de eetkamerstoel “Chaplin”. De Advocaat-Generaal opende zijn conclusie met de
constatering dat het antwoord afhankelijk is van de wisselwerking tussen vier rechtsordes: de
auteursrechtelijke Unie geschapen door de Berner Conventie, de Europese Unie, de BeneluxUnie
en het nationale auteursrecht. De zaak resulteerde in een prejudiciële verwijzing naar het
Benelux gerechtshof, dat mogelijkerwijs op zijn beurt vragen zal stellen aan het HvJEU.
Deze zaak is tekenend voor het soort zaken dat aan de Hoge Raad wordt voorgelegd en voor de
veranderingen in het juridische landschap waarin hij zijn werk doet.
Vormfouten horen al tijden tot de selectie van strafrechtelijke onderwerpen
die in het maatschappelijk debat licht ontvlambaar zijn en die een onevenredige
invloed hebben op het imago van de Nederlandse rechtspraak. Samen
met ‘te lage straffen’ hoort het onderwerp tot de twee belangrijkste punten
die het vertrouwen in de rechtspraak negatief beïnvloeden. Elke zaak waarin
een vormfout tot bewijsuitsluiting en vrijspraak leidt of waarin het OM niet ontvankelijk
wordt verklaard, kan hierbij als brandstof dienen. Ook strafvermindering
als reactie op een vormfout, zoals onlangs nog toegepast in
wat bekend werd als de Kopschopperszaak, kan tot beroering leiden.
Beslag leggen is eenvoudig, maar een beslag opgeheven krijgen is vaak niet makkelijk. Inmiddels zijn de voorwaarden voor het leggen van conservatoir beslag aangescherpt in de Beslagsyllabus. Het conservatoir beslag is daarmee uit een mettertijd ontstane vanzelfsprekendheidsroutine gehaald.
De ontwikkeling naar een evenwichtiger conservatoir beslagregeling is echter nog niet afgerond: ook het opheffingskortgeding en de regeling inzake aansprakelijkheid bij onrechtmatig beslag zijn aan een herziening toe. Ditzelfde geldt voor het voorstel Europees bankbeslag.
Het hangt af van alle omstandigheden van het geval. Eenieder die regelmatig kennisneemt van (civielrechtelijke) rechtspraak zal deze woorden bekend voorkomen. De Hoge Raad heeft de afgelopen halve eeuw verschillende methoden ontwikkeld om nadere invulling te geven aan het—op zichzelf weinigzeggende—criterium dat moet worden gekeken naar alle omstandigheden van het geval. Eén daarvan betreft het formuleren van wat in dit proefschrift gezichtspuntencatalogi genoemd worden. Een gezichtspuntencatalogus geeft aan welke feiten relevant zijn en welke niet, en geeft bovendien maatstaven om de relevante feiten juridisch te beoordelen. De Hoge Raad heeft in de loop der tijd vele van dergelijke lijsten met gezichtspunten, ofwel relevante factoren, geformuleerd, op tal van civielrechtelijke deelgebieden, niet in de laatste plaats het arbeidsrecht.
Op 14 juni 2014 promoveerde Lisanne Groen aan de Vrije Universiteit Amsterdam op de omvang en de ontwikkeling van het zelfrealisatierecht gedurende de afgelopen anderhalve eeuw. Haar proefschrift werd recent besproken in het Nederlands Juristenblad. Ze heeft het schrijven als “een buitengewoon leuke bezigheid ervaren”. De term ‘zelfrealisatierecht’ komt volgens de auteur in wetgeving niet voor en heeft in Kamerstukken en jurisprudentie niet altijd dezelfde betekenis. Eén ding is echter zeker: het zijn van eigenaar is een noodzakelijke voorwaarde en er is steeds sprake van een ontwikkelrecht dat gekoppeld is aan het eigendomsrecht. De ontwikkeling van de omvang van het zelfrealisatierecht is in dit proefschrift bepaald door (de ontwikkeling van) het ruimtelijk instrumentarium in verhouding tot het eigendomsrecht te onderzoeken.
In het bestuursprocesrecht geldt geen verplichte procesvertegenwoordiging. Een belangrijke reden daarvoor is de gedachte dat rechtsbescherming tegen de overheid geen kostbare aangelegenheid mag zijn voor burgers. Het ontbreken van verplichte procesvertegenwoordiging vraagt op zijn beurt om een bepaalde inrichting van de procedure. Die moet zo ingericht zijn dat voorkomen wordt dat burgers die zichzelf vertegenwoordigen vanwege hun gebrek aan juridische deskundigheid vastlopen in de procedure of anderszins niet optimaal procederen. Doorgaans wordt aangenomen dat om die reden de bestuursrechtelijke procedure laagdrempelig dient te zijn en dat de rechter daarbinnen een actieve rol dient te spelen. Traditioneel wordt het streven naar een laagdrempelige procedure en een actieve rol van de rechter in verband gebracht met het beginsel van ongelijkheidscompensatie.
De aanleiding voor dit onderzoek wordt gevormd door ontwikkelingen in de jurisprudentie die niet lijken te stroken met bovengenoemde uitgangspunten. Te wijzen is op de jurisprudentie waarin is uitgemaakt dat de rechter niet (meer) zelfstandig mag toetsen aan normen die niet door de gronden van de burger worden bestreken. Een ander voorbeeld betreft de jurisprudentie waarin is bepaald dat de burger in beroep niet tegen besluitonderdelen mag opkomen, indien hij niet reeds in de bezwaarfase hiertegen bezwaar heeft gemaakt.
Een constante veronderstelling in het Nederlandse wetgevingsbeleid van de afgelopen vijfendertig jaar is dat de wetgever de legitimiteit van normstelling kan versterken door inzet van alternatieve stijlen van regulering. De vraag is welke bedoelde en onbedoelde gevolgen de inzet van alternatieve reguleringsstijlen door de Nederlandse wetgever heeft voor de legitimiteit van normstelling. Dit proefschrift onderzoekt deze beleidsveronderstelling door in plaats van de gebruikelijke kwantitatieve benadering (meer of minder legitimiteit in de ogen van bestuur of burgers) een typologie van kwalitatieve bronnen van legitimiteit te ontwikkelen. Dit conceptuele kader dient om te achterhalen welke bronnen de wetgever beoogt te versterken met de inzet van alternatieve reguleringsstijlen en welke gevolgen die stijlen hebben voor de legitimiteit van normstelling. Zo zijn de legitimiteitsclaims in het wetgevingsbeleid inzichtelijker en beter toetsbaar te maken.
Maakt het recht voldoende duidelijk dat het voldoen aan de regels bij banken een kerntaak van het bestuur is? Die vraag staat centraal in dit proefschrift. Het is bij de huidige stand van het Nederlands recht, dat wil zeggen bij gebrek aan sancties, niet verwonderlijk dat banken het voldoen aan de spelregels afdoen aan een afdeling compliance. Schending van een compliance reglement wijst desondanks op onbehoorlijke taakvervulling van het bestuur en zou dientengevolge geregeld moeten worden binnen het ondernemingsrecht.
Het eigendomsrecht brengt met zich dat een grondeigenaar in beginsel het recht heeft om op eigen grond een bouwwerk op te richten. Wanneer een zelfrealisatierecht betrekking heeft op het realiseren van een bouwplan door een eigenaar op eigen grond, wil dat zeggen dat het recht een bepaalde vorm van gebruik door de eigenaar mogelijk maakt. Het zelfrealisatierecht is daarom te beschouwen als een verbijzondering van de uit het eigendomsrecht voortvloeiende gebruiksbevoegdheid van de eigenaar.
De telecommunicatiemarkt wordt sterk beheerst door regulering.
Deze regulering is (zoveel mogelijk) techniekneutraal
en bij voorkeur ook sectorneutraal zodat technologische
ontwikkelingen en de convergentie van ICT, telecommunicatie
en omroep niet gehinderd worden door deze regulering. Technologische
ontwikkelingen laten zich evenwel niet vanzelfsprekend
sturen door regulering. De wetgever wordt keer op keer
gedwongen om te beslissen over het wel of niet reguleren van
de markt. Belangrijk is het uitgangspunt in het economisch
recht om tot coördinatie te komen van de verschillende ingrepen
op de markt.
Telecommunicatie is voor velen onlosmakelijk verbonden met het dagelijkse leven. In Nederland was in december 2013 ongeveer 95% van de inwoners aangesloten op het internet.
Daarmee neemt Nederland een koploperpositie in Europa in. Maar wellicht ook juist vanwege deze hoge participatie ervaren we de afhankelijkheid daarvan. We willen altijd bereikbaar zijn - althans op de door ons gekozen momenten - en kunnen in onze Westerse wereld niet meer zonder onze mobiele telefoon en internet en een goede verbinding of bereik. Op internetfora maar ook in de Tweede Kamer is gediscussieerd over de vraag of mobiele telefoon en internet als een eerste levensbehoefte moeten worden gezien. Kan men worden afgesloten van deze
communicatiemiddelen, of anders gezegd: bestaat er een recht om altijd bereikbaar zijn?
In 2009 werd een wetsvoorstel gedaan voor een speciale rechtsvorm voor maatschappelijke ondernemingen: privaatrechtelijke organisaties die actief zijn in het algemeen belang, zoals onderwijs, zorg en sociale woningbouw. De beoogde rechtsvorm zou een modaliteit zijn van de vereniging of de stichting. Het wetsvoorstel werd echter ingetrokken. In deze dissertatie wordt de anatomie van de maatschappelijke onderneming ontleed, waarbij gezocht wordt naar de kenmerken die deze rechtsvorm onderscheiden van andere rechtsvormen. Het onderzoek biedt inzicht in de achtergronden van de maatschappelijke onderneming en governance codes die voor dit type onderneming relevant kunnen zijn. Daarnaast worden enkele buitenlandse rechtsvormen geanalyseerd.
De wereld wordt steeds internationaler, het internationale
rechtsverkeer neemt toe: steeds meer internationale
overeenkomsten, meer internationale huwelijken. Die
vaststelling is niet erg grensverleggend. Tegelijkertijd zijn de
grenzen niet verlegd: we leven nog steeds in een wereld van
soevereine staten, met ieder zijn eigen (privaat)recht. Hoe
moet, gegeven die twee vaststellingen, dat steeds toenemende
inter-nationale rechtsverkeer worden geregeld?
Marieke Opdam maakt inzichtelijk dat het sociaal recht voldoende mogelijkheden biedt om bij de re-integratie van een letselschadeslachtoffer de slachtoffervriendelijke uitgangspunten uit het aansprakelijkheidsrecht in acht te nemen, zonder dat dit ten koste hoeft te gaan van succesvolle re-integratie. Zo kan voor de benadeelde een ‘slachtoffervriendelijk’ re-integratietraject worden gerealiseerd, waarin meer dan standaard rekening wordt gehouden met zijn wensen en behoeften.
De resultaten van dit onderzoek zijn van belang voor letselschadeslachtoffers en anderen die bedrijfsmatig betrokken zijn bij de re-integratie. Op dit moment bestaat in de praktijk onvoldoende aandacht voor de wisselwerking tussen de inhoudelijk verschillende verplichtingen. Dit onderzoek biedt waardevolle handvatten om bij de re-integratie van letselschadeslachtoffers rekening te houden met zowel het aansprakelijkheidsrecht als het arbeids- en socialezekerheidsrecht.
De Telecommunicatiewet hanteert het begrip interoperabiliteit als verzamelnaam voor alle maatregelen die eindgebruikers van verschillende netwerken of diensten in staat stellen over en weer te communiceren en diensten af te nemen van andere aanbieders dan de eigen netwerkaanbieder. De Tw verenigt deze verschillende vormen van interoperabiliteit
onder één noemer: ‘interoperabiliteit van diensten’. Toch is er onderscheid tussen netwerk- en diensteninteroperabiliteit.
Als rechters de wet op onpartijdige wijze toepassen, leidt dat niet automatisch tot waarborging van de kwaliteit van rechtspraak. Rechtspraak is veel breekbaarder dan algemeen wordt aangenomen, betoogt rechtsfilosoof Iris van Domselaar. Zij benoemt in haar promotieonderzoek een reeks aan professionele kwaliteiten die rechters nodig hebben om tot een goed oordeel te komen.
Bestaat er een plicht tot publicatie en strekt die zich uit tot alle rechterlijke uitspraken? Welke eisen worden gesteld aan selectiecriteria, anonimisering, hergebruik en de toegankelijkheid van jurisprudentiedatabanken? Eenduidige nummering van rechterlijke uitspraken, software die helpt relevante uitspraken te vinden en een computermodel dat uitspraken kan classificeren naar juridisch belang: dat zijn de instrumenten die uitspraken makkelijker vindbaar maken, zo stelt Marc van Opijnen in zijn proefschrift.
Het voorstel voor de nieuwe privacyverordening in de Europese Unie biedt consumenten meer recht op informatie en toestemming ter bescherming van hun privacy, zodat ze betere keuzes kunnen maken. Volgens hoogleraar Lokke Moerel zullen deze rechten echter niet tot meer bescherming leiden. Het voorstel belemmert bovendien innovaties met big data, terwijl deze van groot maatschappelijk nut kunnen zijn. Moerel pleit voor een meer Amerikaanse harm-based benadering.
Dit proefschrift onderzoekt de vernieuwing van de sociale
zekerheid versus de grenzen die hieraan gesteld worden door internationale sociale
verdragen. Hoe kan de sociale zekerheid worden gemoderniseerd? Hoe verhouden
keuzevrijheid en eigen verantwoordelijkheid zich tot de in de internationale
verdragen vastgelegde principes als inkomensbescherming, solidariteit en gelijke
behandeling? En welke rol spelen private instrumenten als spaarregelingen en een
loondoorbetalingverplichting hierbij?
In dit proefschrift onderzoekt Isle Zaal in welke situaties de medezeggenschap en zeggenschap uiteen lopen. In dat kader analyseert zij onder meer de invloed van werknemersvertegenwoordigers in kapitaalvennootschappen, in failliete vennootschappen en in geval van een fusie of overname.
Dit onderzoek heeft tot doel te komen tot een criminologische beschrijving, analyse
en theoretische duiding van (trends en patronen in) ontvoeringen en gijzelingen. Meer
specifiek wordt ingezoomd op de periode 1999-2008 in Nederland. Centraal staan de
volgende onderzoeksvragen: (1) Welke ontwikkelingen in (typen) vrijheidsberovingen
doen zich voor, in het bijzonder in Nederland, in de periode 1999-2008? (2) Welke
typen vrijheidsberovers kunnen in Nederland onderscheiden worden? (3) In hoeverre
en op welke wijze draagt de rationele keuzebenadering bij tot het verklaren van
vrijheidsberovingen en het gedrag van (typen) vrijheidsberovers? (4) In hoeverre en
hoe wordt de wijze waarop vrijheidsberovingen worden georganiseerd beïnvloed
door misdaadbestrijding? Zijn hierbij verschillen tussen typen vrijheidsberovers?
Vrijheidsberoving is in Nederland strafbaar gesteld in artikel 282 en het verzwarende
artikel 282a van het Wetboek van Strafrecht. In deze studie hanteren we dit
begrip, maar onderscheiden daarbinnen gijzelingen en ontvoeringen – ook al
staat deze laatste term niet in het Wetboek van Strafrecht. Met deze tweedeling
wordt aangesloten bij de in de politiepraktijk – en uit andere (wetenschappelijke)
onderzoeken af te leiden – terminologie. Van een gijzeling is sprake als iemand
tegen zijn of haar wil van zijn vrijheid wordt beroofd op een bekende locatie. Is de
locatie onbekend, dan spreken we in dit onderzoek van een ontvoering.
Een aspect van de veranderingen in de wetgeving gericht op flexibele arbeid is dat de
beschermingsfunctie van die wetgeving onder druk is komen te staan en dat in
bepaalde delen van de arbeidswetgeving het beschermingsniveau is gedaald. Tussen
het streven naar vergroting van de mogelijkheden tot het gebruik van die flexibele
arbeid enerzijds en naar werknemersbescherming anderzijds, bestaat dus spanning.
Het doel van het onderzoek is daarom de wijzigingen van de arbeidswetgeving
kritisch te onderzoeken. Het belangrijkste gezichtspunt daarbij is de vraag in hoeverre
de door de wetgever beoogde werknemersbescherming, ook waar deze minder ver
strekt dan voorheen, door de desbetreffende wetgeving wordt gerealiseerd. Als bron
om vast te stellen welke de beschermingsdoeleinden van de wetgever zijn, opdat de
realisatie ervan kritisch is te analyseren, zijn niet alleen de (letterlijke) uitingen van
de wetgever bij de totstandkoming van de wetswijzigingen belangrijk. Deze wettelijke
beschermingsdoelen moeten in hun context worden beoordeeld. Om die reden
vormt een belangrijk subdoel van het onderzoek de kritische reconstructie van de
overwegingen en aannames waarop het wetgevingsbeleid en de wetswijzigingen
gericht op flexibele arbeid zijn gebaseerd.
Dit onderzoek richt zich primair op de regels in de Wet bodembescherming over de sanering of het beheer van verontreinigingen in het grondwater in de ondergrond van landbodems. Evenals in de Wet bodembescherming wordt onder het diepere grondwater het grondwater bedoeld dat zich onder de bronzone bevindt.
Het Nederlandse omgevingsrecht bestaat uit vele tientallen wetten in
formele zin, algemene maatregelen van bestuur en ministeriële regelingen
op het gebied van milieu, ruimtelijke ordening, water en natuur. De
afgelopen decennia is het aantal wettelijke regelingen herhaaldelijk verminderd door
bundeling. De aanleiding voor dit onderzoek vormt de vraag onder welke voorwaarden bundeling van omgevingsrecht al dan niet verantwoord is.
Dit proefschrift gaat over de menselijke kant van het recht waarbij de auteur onder
andere de cohesie tussen mens, maatschappij en recht heb willen aantonen. De
rechtswetenschap is in mijn visie geen platte kennisleer maar een wetenschap
die vanuit drie dimensies moet worden onderzocht, geanalyseerd en doorgrond.
Het komt in Nederland gelukkig niet vaak voor maar soms is wetgeving in strijd met mensenrechten. Burgers kunnen deze schending in Nederland bij de rechter aan de orde stellen. Wat kan de rechter doen als hij hen gelijk geeft? Over wat voor gereedschap beschikt de Nederlandse rechter? En gebeurt het ook weleens dat de rechter helemaal niets doet? Die vragen staan centraal in dit boek. Het geeft een uitgebreid overzicht van de constitutionele remedies in de gereedschapskist van de rechter. Het gaat vervolgens in op het gebruik van de rechter om weliswaar vast te stellen dat wetgeving in strijd is met mensenrechten, maar daaraan geen gevolgen te verbinden omdat daarmee ‘de grenzen van de rechtsvormende taak van de rechter zouden worden overschreden’. De rechter vindt het oplossen van de mensenrechtenschending dan een zaak van de politiek. Kan hij dat eigenlijk wel doen? Ubi ius ibi remedium: waar recht is, moet toch ook een remedie zijn? En doen rechters in andere landen dat ook? Het boek bevat een analyse van de eisen die het Europese recht stelt, en een rechtsvergelijking met de constitutionele stelsels in Duitsland, het Verenigd Koninkrijk en Canada.
Slachtoffers van arbeidsongevallen en beroepsziekten krijgen meestal geen compensatie voor financiële schade. Bovendien worden ze vaak onheus bejegend. Dit proefschrift doet verslag van een theoretisch en empirisch onderzoek naar de preventieve werking van verschillende systemen van werknemerscompensatie. De huidige compensatiepraktijk werkt niet, is de conclusie: van de 25.000 slachtoffers per jaar die financiële schade oplopen, komen er slechts 4.000 in aanmerking voor enige schadevergoeding.
Bedrijfsopvolging bij natuurlijke personen is stellig een intrigerend onderwerp te noemen. Zij zou gezien kunnen worden als “een van de belangrijkste momenten in het zakelijke leven van de ondernemer”, omdat hij op dat moment de vruchten kan plukken van zijn jarenlange arbeid en de door hem genomen risico’s, zo is in de literatuur naar voren gebracht. De wetgever faciliteert dit moment op bepaald niet geringe schaal. Dat gebeurt zowel in de sfeer van de inkomstenbelasting als in die van de schenk- en erfbelasting. Daarbij
heeft de wetgever niet alleen oog voor de dynamiek van het ondernemerschap, maar ook voor de continuïteit van de objectieve onderneming (als eenheid). Ondanks het feit dat het aantal ondernemingen dat wordt overgedragen klein is in vergelijking met het
aantal dat wordt ontmanteld (en geliquideerd), bestaat er desalniettemin, en dat kan verbazingwekkend worden genoemd, een scala aan bedrijfsopvolgingsfaciliteiten, zo meldt Tigelaar-Klootwijk in de inleiding van haar boek over fiscale bedrijfsopvolgingsfaciliteiten (p. 3). Het onderzoek dat de auteur naar deze faciliteiten heeft verricht, is in een proefschrift neergelegd: Bedrijfsopvolging bij natuurlijke personen.
In dit proefschrift wordt onderzocht of de wettelijke regel die de commanditaire vennoot verbiedt deel te nemen aan het bestuur van de vennootschap, nog altijd bestaansrecht heeft. Daartoe wordt allereerst uitvoerig ingegaan op de reikwijdte van dit bestuursverbod in het Wetboek van Koophandel en de gevolgen van overtreding ervan. Daarna wordt de regeling van dit verbod in een rechtsvergelijkend en rechtshistorisch perspectief geplaatst.
Bram Rijpkema’s proefschrift behandelt de toegang tot het recht bij geschillen rondom ziekte en arbeidsongeschiktheid. Het beeld dat uit zijn onderzoek naar voren komt is dat het stelsel in zijn huidige vorm op verschillende punten tekort schiet. Naar Rijpkema’s oordeel kan de toegang tot het recht worden vergroot door het stelsel te verfijnen, waarbij de wetgever blijft reguleren, faciliteren en coördineren en de betrokken partijen zo veel mogelijk de normen inhoudelijk uitwerken. De knelpunten die zijn blootgelegd betreffen de aspecten transparantie, consistentie en finaliteit. Rijpkema doet aanbevelingen om deze onvolkomenheden aan te pakken.
De sociale zekerheid op het terrein van ziekte en arbeidsongeschiktheid is de afgelopen jaren veranderd. De verantwoordelijkheid van de werkgever is vergroot met de loondoorbetalingsplicht bij ziekte van 104 weken op grond van het BW en figuren als premiedifferentiatie en eigenrisicodragerschap in de Wet WIA. Dit hangt samen met de nadruk die is komen te liggen op re-integratie. Tegelijkertijd is de overheid meer op afstand gaan staan als kaderschepper en toezichthouder. Opmerkelijke instrumenten hierbij zijn het deskundigenoordeel van het UWV bij geschillen tussen werkgever en werknemer en de loonsanctie waarmee de loondoorbetalingsperiode door het UWV met ten hoogste 52 weken wordt verlengd. Met deze verantwoordelijkheidsverdeling tussen overheid, werkgever en werknemer voldoet het huidige stelsel aan de omschrijving van een ‘regulatory welfare state’.
De veranderingen in het recht werken door in de rechtsbescherming. Civielrechtelijke loonvorderingsprocedures zijn bijvoorbeeld in de plaats gekomen van bestuursrechtelijke procedures over ziekengeld. Ook kan de eigenrisicodragende werkgever tegenover zijn werknemer als bestuursorgaan worden aangemerkt met alle procedurele gevolgen van dien. Rijpkema heeft gekeken of en in hoeverre bij dit soort veranderingen in de procedures de toegang tot het recht van werkgever en werknemer in het geding komt. Is het voor een rechtzoekende bijvoorbeeld nog mogelijk om vooraf in te schatten wat zijn rechten zijn en hoe hij deze kan effectueren? Is het stelsel met zijn bijzondere procedures te doorgronden? En draagt de vormgeving van het stelsel er aan bij dat een geschil volledig en definitief wordt opgelost?
In dit onderzoek
betoogt de auteur dat de gerechtsdeurwaarder zich als ambtenaar en als ondernemer
moeilijk staande houdt. Daarbij beantwoordt zij de vraag of dat een gevolg is van de
toegelaten marktwerking of dat er meer factoren zijn die daarbij een rol spelen. Is
er sprake van veranderde beroepsethiek? Wat wordt verwacht van zijn kennis, zijn
vaardigheden en hoe moet zijn houding zijn gezien de ontwikkelingen?
Van Mierlo onderzocht de spanning tussen het medezeggenschapsrecht in de Wet op de ondernemingsraden en het ondernemingsrecht in Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en de Wet financieel toezicht. Na een bespreking van het algemene begrippenkader, gaat hij in op de vraag wanneer men kan spreken van een besluit in voorbereiding, en wanneer het de ondernemer is die een besluit in voorbereiding heeft. Daarbij besteedt hij ook aandacht aan de spanning tussen verplichtingen uit hoofde van art. 24 WOR en de Wft. Aan de hand van uitspraken van de OK en de HR volgt dan een heldere analyse van toerekening, vereenzelviging en medeondernemerschap. Tenslotte bespreekt hij concrete besluiten: de overdracht van de zeggenschap in de ondernemer, een belangrijke wijziging van de verdeling van de bevoegdheden binnen de ondernemer, en de benoeming van een bestuurder van de vennootschap. Van Mierlo maakt inzichtelijk dat twee uiteenlopende rechtsgebieden moeilijk te combineren zijn.
In dit proefschrift wordt onderzocht in hoeverre en op welke wijze het Nederlandse
partneralimentatierecht verbeterd kan worden door een duidelijk onderscheid
te maken tussen twee grondslagen van partneralimentatie, namelijk de voortdurende solidariteit en de huwelijksgerelateerde vermindering van de verdiencapaciteit.
In deze dissertatie staat de vraag centraal op welke wijze het Nederlandse aansprakelijkheids- en schadevergoedingsrecht kan bijdragen aan de handhaving van EVRM-rechten, waarbij als uitgangspunt is aangenomen dat constitutionalisering van het aansprakelijkheids- en schadevergoedingsrecht wenselijk is. Hoe kan de handhaving van EVRM-rechten via het privaatrecht concreet vorm krijgen?
De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State vindt het geen probleem om een gemeenteraad te bevelen planregels aan te passen. De Raad geeft daarmee formele wetgevingsbevelen. De Hoge Raad weigert echter stellig de wetgever te bevelen. Het initiatief tot wetgeving is politiek van aard, volgens de Hoge Raad, en moet dat blijven, ook als de wetgever zijn verplichtingen niet nakomt. Tegelijkertijd ziet diezelfde Hoge Raad er geen been in om op andere manieren zoveel mogelijk druk op de wetgever te zetten de wet te wijzigen. Geerten Boogaard stelt in zijn proefschrift voor om die 'andere manieren' om de wetgever tot regelgeving te bewegen, te vatten onder het begrip materieel wetgevingsbevel.
Centraal in dit proefschrift staat de nieuwe EU-Verordening betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen en authentieke akten op het gebied van erfopvolging, alsmede betreffende de instelling van een Europese erfrechtverklaring. De Europese regels worden in het licht van nationale stelsels, in het bijzonder van Nederland, Frankrijk en Zweden, geëvalueerd.
Until a few decades ago, the right of leasehold was a popular tool among various governments. That has changed. Of all the municipalities that were accustomed to use this figure, only Amsterdam is now referred to as a ‘real’ leasehold municipality. Nowadays, in particular others have discovered the potential of this right. Investors for example use leasehold as a vehicle for a (tax) attractive form of sale and lease back. Housing companies make use of the right of leasehold in order to enable their target group to acquire a home at a relatively low price. Nature conservation organisations are able to retain influence over the sustainable use of land and to ensure themselves from a more or less constant flow of funds. Governments use the right of leasehold merely in special cases, such as in areas where short term development is needed. In each case, the leasehold conditions are specifically tailored to the function that the legal concept fulfils in the situation concerned. Leasehold is therefore a user right that is established with differing objectives and under widely differing conditions. However, the legal possibilities to regulate the use of land and its financing through leasehold are not unlimited. This thesis maps these boundaries.
Het beperkte recht moet niet worden voorgesteld als een afsplitsing van een deel van de eigendom. Het beperkte recht moet veeleer als een last worden beschouwd die de eigenaar op de eigendom legt en voor de beperkte gerechtigde een nieuw, eigensoortig recht schept dat daarvoor nog niet bestond. Deze conclusie wordt getrokken op grond van een zoektocht in de rechtsgeschiedenis en een (nieuwe) analyse van het systeem van het vermogensrecht. Deze opvatting van het beperkte recht zorgt ervoor dat de mogelijke inhoud van dat recht veel minder dogmatische beperkingen kent dan veelal wordt aangenomen. Verplichtingen tot een doen zijn niet langer uit den boze.
Dit proefschrift is een longitudinale studie die een periode van honderd jaar omvat. Muziekuitgevers
verwerven een deel van het auteursrecht van een liedje, indien de componist muziek wenst uit te
geven. Door deze wijze komt de uitgever voor de componist op zodat ze beide inkomen uit het
intellectueel eigendom vergaren als of het liedje op plaat verschijnt of live ten gehore wordt gebracht.
Muziekuitgevers wensen mede ten behoeve van de componist, inkomen te vergaren. Waar ook maar
muziek geconsumeerd wordt eisen zij het recht van gebruik op. Dit kan zijn bij live entertainment,
televisie, internet, games etc.… Het bijzondere is dat door de digitalisering na honderd jaar dynamiek
de uitgevers weer in belang toenemen, doordat de handel in de fysieke geluidsdragers van de
platenmaatschappijen tanende is. De muziekindustrie neigt naar een ‘rights industry” waarin qua
werkwijze de uitgevers al eeuwen in gespecialiseerd zijn. De huidige uitgevers kenmerken zich dan
ook als ondernemers die weer dichter tegen de componist aankruipen en zich op deze wijze
dynamisch profileren in de nieuwe tijd.
Paijmans geeft in haar proefschrift systematisch antwoord op de vraag naar de grondslag en de reikwijdte van de civielrechtelijke zorgplicht van onderwijsinstellingen jegens hun leerlingen, ten aanzien van ongevallen, bewegingsonderwijs, pesten, misbruik en geweld, en de kwaliteit van onderwijs. Met de door Paijmans aangereikte do’s and don’ts kunnen scholen preventief hun beleid aanpassen en kan in de praktijk meer rechtszekerheid worden bereikt.
Deze rede gaat over de nesteling van het burgerschap in de schoot van de
Europese integratie. Ik zal u eerst iets laten zien van de oorsprong van de idee
van Europees burgerschap en u meenemen naar de beginjaren van de Europese
Gemeenschappen. Daarna maak ik een sprongetje naar de jaren tachtig,
toen ik als Unieburger avant la lettre in België mijn studie afrondde, terwijl in
Europa tien lidstaten onderhandelden over de eerste grote inhoudelijke wijziging
van het EEG Verdrag uit 1957. Vervolgens laat ik u wat belevenissen uit
het twintigjarige bestaan van de Europese burger zien, want dat hoort toch als
je een lustrum viert. Het zal dan ook duidelijk worden dat het Unieburgerschap
mede vorm geeft aan veranderingen in de aard van Europese integratie.
De probleemstelling voor dit onderzoek is als volgt geformuleerd: hoe heeft rechtspleging in arbeidszaken zich in Nederland tot op heden ontwikkeld en op welke wijze dient rechtspleging in arbeidszaken in de 21e eeuw te worden ingericht? Welke criteria moeten daarbij in acht genomen worden?
The subject minors and (the care for) their assets deserves attention. In seven distinct papers (referred to herein as: chapters) diverse aspects of this topic are discussed from different perspectives. The first chapter seeks in an experimental way to identify factors that may justify restrictions to the minors legal capacity and the parental administration of the minor’s property. The second chapter deals with the question how much freedom a minor has as an independent individual to shape his/her legal relationships with his/her statutory representative and third parties. The crucial question of the third chapter is how the provision of parental usufruct can be justified. The fourth chapter deals with testamentary fiduciary administration. Examined is what the relation is between the provisions in Book 1 on the one hand and the provisions in Book 4 on the other and how two different kinds of administration should be applied in practice. The fifth chapter concerns the lump sum in terms of art. 4:35 BW. This provision entitles the bequeather’s child aged 20 or younger to a lump sum if, and to the extent that, the funds are required for the bringing-up maintenance and education of the child. Different issues are addressed. The sixth chapter deals with the application of periods of prescription to minors. The seventh and last chapter concerns empirical research into supervision over the administration of certain assets acquired by the minor under the law of succession.
Gerrit-Jan Zwenne gaat in op de werkingssfeer van de privacywet. Hij doe dat aan de hand van de vraag of die wet van toepassing is, of zou moeten zijn, op IP-adressen. Deze vraag, en de
verschillende antwoorden die daarop de afgelopen jaren zijn gegeven, bieden inzicht in de ambities van de privacywetgever en de rol van privacytoezichthouders.
Wanneer het aantal voor verlening beschikbare vergunningen is beperkt tot een
maximum en het aantal aanvragers dat voor vergunningverlening in aanmerking
komt, groter is dan dit maximum, kan het bestuursorgaan niet aan elke aanvrager een vergunning verlenen. Het bestuursorgaan zal in een dergelijk geval
met behulp van een verdelingsprocedure, zoals een loting of een veiling, moeten
bepalen aan welke aanvrager een vergunning wordt verleend. In een dergelijke
situatie is sprake van ‘de verdeling van schaarse vergunningen’.
In de diësrede van 1952, getiteld 'De betrekkelijke waarde der wet', geeft Marcel Henri Bregstein een typering van het burgerlijk procesrecht. Deze typering van het burgerlijk procesrecht als de pathologie van het recht bevat een wijsheid over het doel van het burgerlijk proces die destijds vanzelfsprekend was, niet alleen voor Bregstein, maar voor bijna iedere jurist uit zijn tijd.
Vincent Glerum onderzocht op welke wijze de overgang van het klassieke uitleveringssysteem naar het moderne overleveringsstelsel verloopt. De referentiepunten daarvoor zijn het verdragsrecht, het kaderbesluit Europees Arrestatiebevel, de relevante Europeesrechtelijke principes (met name het beginsel van wederzijdse erkenning) en de Nederlandse Uitleverings- en Overleveringswet.
Al langer spreken juristen het vermoeden uit dat de overheid zich weinig aantrekt van het recht. Peter van Lochem concludeert in zijn proefschrift dat er inderdaad sprake is van dergelijke rechtsrelativering. Ministers nemen regelmatig afstand van de rechtsnormen die besluiten in de weg staan.
Dat er sprake is van rechtsrelativering bij de overheid blijkt onder andere uit de opvatting van wetgevingsjuristen dat negatieve adviezen van de Raad van State niet per definitie als beletsel hoeven te gelden.
De burger moet op termijn alle zaken met de overheid digitaal kunnen gaan afhandelen. Promovendus Mathieu Paapst deed onderzoek naar de aanbestedingspraktijk die hoort bij dit beleid. Om de overheidsdoelstellingen te bereiken zijn een betere interoperabiliteit van software en waarborgen voor leveranciersonafhankelijkheid twee belangrijke voorwaarden. Al ruim tien jaar heeft de overheid daarom beleid om deze doelen te bevorderen. Zij doet dat onder meer door de inkoop en toepassing van open source software en open standaarden, en het geven van eerlijke kansen aan alle ICT-leveranciers. Paapst onderzocht in welke mate dit beleid van de Rijksoverheid invloed heeft op de aanbestedingspraktijk.
Een onderzoek naar de wijze waarop de Nederlandse Onteigeningswet van 1851 in staat is gebleken om gedurende meer dan 150 jaar een bruikbaar samenstel van regels te blijven.
Algemeen wordt aangenomen dat met de in 1992 gerealiseerde vervanging1 van
de (objectieve) goede trouw door de eisen van redelijkheid en billijkheid geen
materiële wijziging van het recht is beoogd. Niettemin zijn de eisen van redelijkheid
en billijkheid sinds hun introductie in het nieuwe Burgerlijk Wetboek van 1992 geen
erg rustig bezit te noemen. Gezegd kan worden dat de meningenstrijd over deze
norm (pas goed) is ontbrand bij de verschijning in datzelfde jaar van het proefschrift
van J.M. Barendrecht.3 Barendrecht ziet in dit proefschrift over vage en scherpe
normen de redelijkheid en billijkheid niet alleen als een “geheel vage” norm,
maar betwist voorts dat deze norm überhaupt in staat is het gedrag van de justitiabelen
te beïnvloeden. Het debat over de redelijkheid en billijkheid wordt
sindsdien gekenmerkt door een hardnekkige dissensus over de betekenis en reikwijdte van deze norm in het privaatrecht. Die dissensus komt mede tot uitdrukking in
de bonte verscheidenheid aan epitheta die in de loop der tijd aan de redelijkheid
en billijkheid zijn toegekend. Voor sommigen zijn redelijkheid en billijkheid bijvoorbeeld
niet minder dan de “grondnorm” van het verbintenissenrecht, voor anderen
daarentegen niets meer of anders dan een “schaamlap” voor rechterlijke rechtsvorming.
De één spreekt van een “alomvattende, alles overstijgende Superregel”,
de ander weer van “geen norm” of zelfs in het geheel “niets”. Deze onderlinge
disharmonie tussen de kwalificaties voor de redelijkheid en billijkheid blijkt in de
meeste gevallen te herleiden tot één en hetzelfde dogmatische twistpunt, te weten
de vraag of redelijkheid en billijkheid primair op te vatten zijn als een vage of open
rechterlijke beslissingsnorm dan wel als een partijen bindende gedragsnorm.
De invoering van het wettelijk rookverbod in de Nederlandse horeca is niet goed verlopen. Dat schrijft Michiel Wesseling in zijn proefschrift. Hij heeft een beoordelingsmodel ontwikkeld aan de hand waarvan de gerechtvaardigdheid van leefstijlinterventies kan worden beoordeeld.
Als iemand letsel oploopt of overlijdt ten gevolge van een auto-ongeval of medische fout, bestaat er een potentieel aan schadelijders. Niet alleen de direct gekwetste kan zijn benadeeld, maar ook derden zoals naasten. Wie kunnen een schadevergoeding vorderen? Gaat het dan uitsluitend over de vergoeding van materiële schade of ook over vergoeding voor immateriële schade? Deze vragen kunnen beantwoord worden aan de hand van de bijzondere wettelijke regeling voor vergoeding van schade van derden in personenschadezaken (artikelen 6:107 en 6:108 BW). Over de inhoud, kenmerken en uitleg van deze regeling gaat dit proefschrift.
Mens
rea encompasses the subjective elements of crimes, like intention, as well as the
doctrines that govern its application. Defences, distinguished in justifications and
excuses, refer to those situations where the defendant should not be held liable, even
though he formally committed an offence. The central question of this research is
what mens rea and defences should look like in a criminal law for
the European Union.
Dit onderzoek richt zich op het ingrijpen in de verliescompensatie in de Wet VPB 1969 bij
wijzigingen van het belang in een belastingplichtige. Meer specifiek gaat het om de toepassing
van art. 20a Wet VPB 1969, de bepaling tegen de handel in verlieslichamen. Het
doel van dit onderzoek is dan ook te komen tot een aanbeveling voor een (meer) effectieve,
efficiënte en evenredige maatregel die ongewenst gebruik respectievelijk misbruik
van verliezen tegengaat.
De rode draad in deze studie vormt de wijze waarop in wetgeving en rechtspraak
rekening wordt gehouden met pluraliteit van werkgeverschap. In dat kader wordt
onderzocht in welke situaties sprake is van pluraliteit van werkgeverschap, welke
partij in die situaties als werkgever kan worden gekwalificeerd en wanneer en op
welke wijze een ander dan de werkgever jegens de werknemer gehouden is tot
nakoming van verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst. De onderliggende vraag is
daarbij of in wetgeving en rechtspraak voldoende wordt tegemoetgekomen aan de
belangen van werknemer en werkgever wanneer aan werkgeverskant tegelijkertijd of
achtereenvolgens verschillende partijen zijn betrokken bij de uitvoering van de
arbeidsovereenkomst.
In deze oratie staan vertrouwen, legitimiteit en belastingen centraal. Auteur zal de
samenhang tussen deze concepten behandelen en onderzoeken wat dat voor het
tegenwoordige belastingrecht betekent.
Artikel 3:105 BW verheft een bezitter van rechtmatig of onrechtmatig verkregen eigendom na twintig jaar en een dag tot eigenaar. Een dief kan zo dus eigenaar van zijn buit worden. De wetgever doet er volgens promovendus Jelle Jansen goed aan om 3:105 BW aan te passen voor zowel erfdienstbaarheden als roerende zaken. Het huidige artikel ontneemt de eigenaar immers zijn recht, ook wanneer hij dit niet kon voorkomen.
In dit proefschrift worden de juridische implicaties van het gebruik van elektronische middelen in de communicatie tussen overheid en de burger onderzocht. In steeds meer wetten worden verplichtingen opgenomen om elektronisch te communiceren. De bestuursrechtelijke normen die van toepassing zijn op overheidscommunicatie staan in afdeling 2.3 Awb en in een aantal bijzondere wetten. Deze komen aan de orde.
Multinationals worden steeds vaker geconfronteerd met grensoverschrijdende aansprakelijkheidsclaims wegens eventuele nadelige gevolgen voor mens en milieu van activiteiten in ontwikkelingslanden. Deze foreign direct liability claims bieden lokale slachtoffers de gelegenheid om schade middels civiele procedures in de Westerse thuislanden van multinationals aan de kaak te stellen en vergoed te krijgen. Centraal in deze studie staat de haalbaarheid van dit soort claims in de EU — en in het bijzonder in Nederland.
Bindend advies is een vorm van alternatieve geschillenbeslechting die in het geheel door het overeenkomstenrecht wordt beheerst. Bindend advies kent, anders dan overheidsrechtspraak en arbitrage, geen formele regeling in het Wetboek van Burgerlijk Rechtsvordering. Om de rol van bindend advies te bepalen, is in dit proefschrift aan de hand van een interne vergelijking van bindend advies met overheidsrechtspraak onderzocht of de wezenlijke regels uit het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (in het bijzonder de beginselen van behoorlijk procesrecht en het bewijsrecht) ook gelden in een bindend-adviesprocedure alsmede welke voetangels en klemmen aan het bindend advies verbonden zijn.
Binnen moderne ondernemingen nemen overeenkomsten een steeds belangrijkere plaats in. De waarde van de onderneming zit niet zelden voor een significant deel opgesloten in het netwerk van contracten waarbij zij partij is. In dit kader kan worden gedacht aan contracten met leveranciers, afnemers, financiers en werknemers, huur- en leasecontracten en licenties. De lotgevallen van deze contracten tijdens de insolventieprocedure zijn veelal in belangrijke mate bepalend voor de vraag of nog waarde kan worden gerealiseerd en of de onderneming kan worden gecontinueerd. Welke factoren bepalen of de curator een overeenkomst gestand doet? Wat is de positie van de wederpartij indien de curator besluit te willen nakomen? Kan zij aan het verrichten van prestaties de voorwaarde verbinden dat eerst openstaande facturen worden betaald? Wat indien de wederpartij voor het verkrijgen van nakoming niet op de curator is aangewezen? Kan bijvoorbeeld de huurder van de failliete verhuurder door de curator van diens huurrecht worden beroofd? Wat is de positie van de wederpartij indien de curator níet tot nakoming bereid is? Kan alles wat de partijen zijn overeengekomen aan de gezamenlijke schuldeisers worden tegengeworpen? Kan de curator bestaande kredietruimte benutten? In hoeverre is hij gebonden aan overeenkomsten waaruit géén verbintenissen voortvloeien? Deze en vele andere voor de praktijk van belang zijnde vragen met betrekking tot de overeenkomst in het insolventierecht vormen het onderwerp van Van Zantens onderzoek.
De regel non bis in idem verbiedt iemand tweemaal te vervolgen of te berechten voor hetzelfde feit. Dit verbod geldt zowel na een definitieve veroordeling als na een definitieve vrijspraak. Een achteraf onjuist gebleken veroordeling wordt vernietigd, maar hoe zit het met de aantasting van een onherroepelijke vrijspraak indien het vermoeden rijst dat deze op dwaling berust? Mag de vrijgesprokene opnieuw worden vervolgd? Hoe kunnen zowel zijn vrijheid als de veiligheid van de gemeenschap worden gegarandeerd? Deze vragen hebben door de eeuwen heen menig strafjurist beziggehouden.
De discussiepunten over de TBS-regeling zoals die in de laatste twee decennia uit wetgeving, beleid en media naar voren zijn gekomen, vloeien voort uit de ontstaans- en ontwikkelingsgeschiedenis van het systeem. De meeste daarvan zijn terug te voeren op de met opzet open formulering van de regeling uit 1928, die nodig was om verschillende politieke, strafrechtelijke en gedragskundige perspectieven achter één doel te verenigen.
Godsdienstige en levensbeschouwelijke instellingen laveren vaak in een spanningsveld tussen verschillende grondrechten, vooral wat betreft de verhouding tussen de vrijheid van godsdienst en het recht op gelijke behandeling. Welke mogelijkheden en begrenzingen zijn er voor de godsdienstige of levensbeschouwelijke werkgever bij het vormgeven van de arbeidsorganisatie? In dit proefschrift wordt het rechtskader besproken.
Juridische en fiscale dienstverleners hebben sinds 2003 een meldplicht wanneer zij vermoeden dat een cliënt betrokken is bij witwassen. Deze plicht berust op de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft). Maaike Stouten stelt in haar proefschrift dat de Wwft-meldplicht voor juridische en fiscale dienstverleners en de handhaving ervan niet voldoet aan het beginsel van rechtszekerheid en het beginsel van vertrouwelijkheid tussen advocaat en cliënt.
Is effectiviteit van private regulering meetbaar? Het antwoord op deze vraag is typisch juridisch: het hangt er van af hoe je kijkt. Effectiviteit van private regulering is niet meetbaar in de zin dat deze wiskundig kan worden bewezen. Wel kan worden gezocht naar indicatoren die iets zeggen over effectiviteit. Het is daarbij nuttig te kijken naar andere disciplines dan het recht.
Openbaar Ministerie en tenuitvoerlegging. De taak van het openbaar ministerie tot tenuitvoerlegging van door de rechter opgelegde strafrechtelijke sancties vanuit constitutioneel en strafrechtsdogmatisch perspectief bezien.
Terwijl in de tweede helft van de 20ste eeuw het accent in het staatsrecht verschoven is van staatsinrichting naar de grondrechten van burgers, formuleert Leonard Besselink de hypothese dat de vragen van de vroege 21ste eeuw vooral betrekking hebben op de verhouding tussen rechtsordes.
Elk kind heeft recht op levensonderhoud. Terwijl ouders primair verantwoordelijk zijn om in het levensonderhoud van kinderen te voorzien, ligt bij de Staat een secundaire verantwoordelijkheid om dit recht te waarborgen. Onderzoek heeft uitgewezen dat het kinderalimentatiestelsel in Nederland niet goed functioneert. Hoewel de regering al herhaaldelijk pogingen ondernam om het huidige kinderalimentatiestelsel in Nederland te herzien, heeft dit tot op heden niet tot een verandering geleid.
Het Europese recht is niet meer weg te denken uit het nationale bestuursrecht. Dit geldt ook voor de Europese algemene rechtsbeginselen. In deze dissertatie staat de Europeanisering van het vertrouwensbeginsel centraal. Bestuursoverheden wekken regelmatig al dan niet gerechtvaardigde verwachtingen bij de burgers door bestuursregelgeving, beschikkingen, toezeggingen, inlichtingen, beleidsregels, vaste praktijk of gedoogbeleid. Gerechtvaardigde verwachtingen moeten onder bepaalde voorwaarden worden gehonoreerd.
The right to equal access to health care is a fundamental principle that is part of the human right to health care. It consists of a right to equal treatment in accessing health care and responds to the special needs of vulnerable and disadvantaged people. As discrimination violates the principle of equality, the prohibition of discrimination seeks to ensure that all persons can enjoy and exercise their right to equal access to health care.
De wetgeving aangaande executieveilingen kan beter. Dat stelt promovenda Irene Visser. Uit diverse mediaberichten en onderzoeken blijkt dat de opbrengst bij de executoriale verkoop van woningen te laag is. Ook bestaat behoefte aan het gebruik van moderne communicatiemiddelen en een toekomstbestendige executoriale verkoopprocedure. Bovendien neemt het de laatste jaren toe: waar het aantal executieveilingen tot 2003 onder de 1000 lag, is dat in 2012 opgelopen naar 2488 per jaar. Deze ontwikkelingen rechtvaardigen de vraag of de huidige wetgeving de juiste juridische kaders bevat voor een optimale executoriale verkoopprocedure die leidt tot een zo hoog mogelijke netto-opbrengst. Deze ontwikkelingen vormen de aanleiding voor Vissers onderzoek.
Visser onderzocht voor het eerst de gehele wettelijke executoriale verkoopprocedure van onroerende zaken door de hypotheekhouder vanuit juridisch perspectief, in het bijzonder ten aanzien van woningen. Uit het onderzoek komen diverse knelpunten in het streven naar een zo hoog mogelijke netto-opbrengst naar voren. Zo is de regeling onvoldoende flexibel, waardoor nieuwe technologische ontwikkelingen moeilijk kunnen worden ingepast én de procedure onvoldoende kan worden toegespitst op het ter verkoop aangeboden goed. Voorts dient, ten behoeve van het bereiken van particulieren, de alternatieve procedure voor de openbare veiling (onderhandse verkoop) grondig te worden aangepast. Ook moet de positie van een aantal gerechtigden, zoals de huurder, meer in lijn worden gebracht met de algemene vermogensrechtelijke uitgangspunten. Het door de minister van Veiligheid en Justitie ingediende wetsvoorstel dat aanpassingen in de executoriale verkoopprocedure bevat, is in het onderzoek meegenomen.
In her thesis, Aneta Wiewiorowska presents the current legislative situation concerning guarantees in the EU. She analyses the Consumer Sales Directive and asks whether the current measures are sufficient.
In Nederland zijn de regels met betrekking tot het verwerken van persoonsgegevens in het bijzonder vastgelegd in de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). Een belangrijke bepaling in de Wbp is die betreffende de informatieplicht die de verantwoordelijke in acht dient te nemen indien er sprake is van verwerking van persoonsgegevens. In de praktijk blijkt de online privacyverklaring een populair instrument voor de verantwoordelijke om via zijn website te trachten te voldoen aan de informatieplicht uit de Wbp. Het gebruik van dit instrument roept diverse vragen op. In dit boek worden deze vragen zoveel als mogelijk worden beantwoord. Daar waar niet tot een (eenduidige) beantwoording gekomen kan worden, worden suggesties aangedragen met betrekking tot de richting waarin het gebruik van privacyverklaringen zich op dat punt zou kunnen ontwikkelen.
Transparantie is in de politiek een veel voorkomend en populair begrip. In maar liefst 10.099 Kamerstukken (1995-2010) komt het woord ‘transparant’ voor, zo meldt Erna Scholtes in haar proefschrift ‘Transparantie, icoon van een dolende overheid’. Uit ditzelfde promotieonderzoek,met als hoofdvraag ‘Wat is de strekking van transparantie en wat is de veronderstelde impact die politici ermee voor ogen hebben?’, blijkt dat transparantie geen eenduidig begrip is. De veelzijdigheid van het begrip transparantie zorgt ervoor dat het minder makkelijk te begrijpen en te doorgronden is. Tegelijkertijd zorgt de veelzijdigheid voor populariteit van het begrip bij politici. Het is makkelijk te gebruiken en bovendien heeft het een positieve associatie. Wie is niet tegen transparantie?
Bij de juridische beoordeling van het gedrag van mensen is hun kennis van
fundamenteel belang. De rechtelijke verantwoordelijkheid van justitiabelen
wordt in belangrijke mate bepaald door hetgeen zij omtrent hun gedrag hebben
geweten of behoren te weten: kennis en verantwoordelijkheid staan rechtens
met elkaar in onverbrekelijk verband.
In zijn rede zet Arno Lodder uiteen wat het internetrecht omvat, waarom het internetrecht als afzonderlijk vakgebied noodzakelijk is en wat zijn rol hierbij is.
Dit proefschrift conceptualiseert de rol van zoekmachines in de publieke informatievoorziening. Het onderzoekt de betekenis van het fundamentele recht op vrijheid van meningsuiting voor de rechtspositie van zoekmachines.
De Nederlandse overheid is nalatig geweest bij het waarborgen van de gezondheid van burgers in de omgang met asbest. In Nederland zijn nu al ongeveer 10.000 mensen overleden door asbest-gerelateerde kanker. Er zullen er nog 10.000 volgen en dat is de schuld van de overheid. Dat stelt letselschade-advocaat en Eerste-Kamerlid Robert Ruers in zijn proefschrift. Hij pleit onder andere voor een terugwerkende kracht van de Wet Verjaring personenschade.
In dit boek worden de goederenrechtelijke aspecten van de cessie besproken al worden waar nodig uitstapjes gemaakt naar andere aanpalende rechtsgebieden zoals het faillissementsrecht. Na een inleidend hoofdstuk wordt een aantal kernproblemen van de overdracht van vorderingen op naam besproken: het mededelingsvereiste, toekomstige vorderingen, de fiducaire cessie, het bepaaldheidsvereiste en het beding van niet-overdraagbaarheid. De daarop volgende hoofdstukken zijn gewijd aan: partitiële cessie, overgang van het recht op ontbinding en overgang van bank- en kredietzekerheden.
In dit onderzoek zet ik eerst uiteen wat naar mijn mening verstaan dient te
worden onder de rechtsbeginselen contractvrijheid en solidariteit waarbij ik
tot de gevolgtrekking kom dat beide rechtsbeginselen gezien zouden moeten
worden als de samenstellende onderdelen van het overkoepelende
rechtsbeginsel partijautonomie. Vervolgens onderzoek ik welke rol dit rechtsbeginsel speelt in het gemene huwelijksvermogensrecht en bespreek ik het daarna tegen de achtergrond van huwelijkse voorwaarden. Hierbij wordt de rode draad gevormd
door de beantwoording van de vraag of het echtgenoten naar Nederlands
recht thans geheel vrij staat om het door hen verkozen Ehetyp vorm te geven
voorafgaand aan hun huwelijk. In een intermezzo wordt de visie van de hoogste Duitse rechter op beide rechtsbeginselen uiteen gezet in het licht van de uitleg van Eheverträge ten tijde van de echtscheiding. Het primaire doel hiervan is enkele opmerkingen
van rechtsvergelijkende aard te kunnen maken in het zevende hoofdstuk.
Hierna behandel ik de vraag of contractvrijheid en solidariteit rechtsbegrippen
zijn die door de Hoge Raad worden toegepast bij de uitleg van
huwelijkse voorwaarden in echtscheidingszaken. Nadat het antwoord op
deze vraag is gevonden, vertaal ik de Duitse wijze van beoordeling van
huwelijkse voorwaarden naar de Nederlandse context, met het oogmerk de
rechter een naar mijn oordeel goed bruikbaar instrument aan te reiken dat
recht doet aan eisen van rechtvaardigheid en rechtszekerheid.
Teneinde een volledig beeld te verwerven, bespreek ik daarna hoever de
contractvrijheid reikt van ouders met gezamenlijk gezag over een minderjarig
kind.
Nadat ik kort ben ingegaan op enkele wetsvoorstellen op het terrein van
het huwelijksvermogens- en echtscheidingsrecht vanuit het perspectief van
partijautonomie, sluit ik af met een proeve van een concreet wetsvoorstel
voor de invoering van het civiel partnerschap dat het huidige huwelijksvermogensrecht
vervangt en ook openstaat voor ongehuwde en niet-geregistreerde
samenwonende partners.
Vergissen is menselijk, al te menselijk. Wie door een fout van een
medemens schade leed, zal de dader daarvoor verantwoordelijk
willen houden. Zulk onheil kan ons niet alleen in de privésfeer overkomen,
maar ook wanneer we hulp zoeken bij professionele dienstverleners
zoals arts of advocaat. Dan komen wij op het terrein van
beroepsfouten. Geneeskunde en advocatuur hebben met elkaar gemeen
dat de beroepsbeoefenaren met hun cliënt een vertrouwensrelatie
opbouwen: je legt jouw lotsbestemming in hun handen en in
die rechtsbetrekking verwacht je dat de geraadpleegde professionals
de juiste dingen op de juiste manier zullen doen. In een procedure
wordt jouw lot uiteindelijk bepaald door de kwaliteiten van de advocaten
en de rechter. Voor het aansprakelijkheidsrecht maakt het
niet uit in welke relatie dader en slachtoffer tot elkaar stonden. Maar
wat nu wanneer je bij een advocaat hulp zoekt in verband met een
vermeende fout van een arts en de advocaat en/of de rechter daarbij
vervolgens zelf fouten maken?
In de lezing staat het complexe vraagstuk rondom herstel aan slachtoffers na massavictimisatie centraal. De geschiedenis leert ons dat de meeste
samenlevingen geen oprechte interesse tonen in het lot van slachtoffers; er is
vaak grote terughoudend om de gepleegde gruwelijkheden onder ogen te zien
of überhaupt te erkennen dat ze hebben plaatsgevonden. Daar komt bij dat vaak
een gevoel van de onherstelbaarheid van de schade overheerst. Ik zal u de complexiteit rondom het vraagstuk van herstel na massavictimisatie voorleggen,
waarbij ik een aanzet zal geven tot een op herstel gericht raamwerk waarbinnen
deze complexiteit kan worden ontrafeld. Het overkoepelende doel van mijn oratie
is tweeledig. Enerzijds het belang van het mensenrechtenkader voor de victimologie benadrukken en vice versa, en anderzijds het geven van een aanzet tot het
vinden van een juiste balans tussen een individuele en collectieve aanpak van
herstel na massavictimisatie waarbij zo veel mogelijk recht wordt gedaan aan de
behoeften die bestaan bekeken vanuit beide perspectieven (individueel –
collectief).
Bestuursrechters vormen een categorie professionals die hun werk met hart
en ziel doen, maar de bestuursrechter is tegelijkertijd een functionaris waar je
liefst niet op bent aangewezen. Immers, hij is slechts in beeld bij een conflict
tussen overheid en burger. Een universeel bestuursrechtelijk ideaal is dan ook
dat van de diensten van de bestuursrechter zo weinig mogelijk gebruik hoeft te
worden gemaakt. Deze oratie gaat over de vraag hoe dat ideaal zo dicht mogelijk
kan worden benaderd.
In haar proefschrift belicht Sanne Struijk de ontwikkeling van het Nederlands strafrechtelijk sanctiestelsel ter bestrijding van recidive en criminele overlast vanuit het perspectief van de strafrechtsdogmatiek, de wetgeving, het beleid en de rechtspraak.
Transparency has been trumpeted by many as the key to trust in government. The assumption is that if government organisations open up and show the public what decisions are made, how they are made and what the results are, people will automatically have more trust in government. But does transparency really lead to more trust? Or will it only provide critical citizens with more information to blame government again and again for small mistakes? Transparency and Trustexamines the effects of transparency on trust in a government organisation. By using an experimental method this study moves beyond normative or correlational research on transparency. In doing so, causal inferences regarding the relation between transparency and trust are allowed. Several objects of transparency and dimensions of information are being put to the test in three experiments. The experiments show that transparency is merely a ‘hygiene factor’: it does not contribute to higher levels of trust and it can even lead to lower levels of trust if people are disappointed with the degree to which government is transparent. This conclusion challenges current overly optimistic assumptions concerning the effect of transparency on trust.
Het planschaderecht bevat regels die lijken op privaatrechtelijk schadevergoedingsregels, meer bepaald de regels die zijn neergelegd in Afdeling 6.1.10 BW en in de
rechtspraak op deze regels. Dit proefschrift behelst een rechtsvergelijkend onderzoek naar het planschaderecht en het privaatrechtelijk schadevergoedingsrecht.
In “Le droit de Rêver” Jan Sanders discusses the important elements of the concurrent regulation. He explains that the regulation, as set out in the Law on the Taxation of Legal Transaction, is condemned to the explanation and interpretation of concepts and provisions of an entirely differently characterised and structured Law on Turnover Taxes 1968 and that, on many points, the connection with the VAT provision is missed.
Doelregelgeving is een relatief recent wetgevingsconcept. Daarin wordt aan burgers of bedrijven niet voorgeschreven wat zij moeten doen of nalaten, maar welk doel zij moeten bereiken. Doelregelgeving biedt onder omstandigheden voordelen voor overheid en maatschappij. Maar wat zijn die omstandigheden? Wanneer ‘werkt’ doelregelgeving en wanneer juist niet? Met de wens om theorie en praktijk van het regelgeven met elkaar in balans te brengen is Wim Timmer in zijn promotieonderzoek aan de hand van twee casusonderzoeken nagegaan hoe specifieke doelvoorschriften worden toegepast en beleefd. Het gaat daarbij om de beleving van degenen die aan de doelregelgeving uitvoering geven – de normadressaten –, maar ook om de beleving van de overheid, te weten het bestuur en de handhavende diensten. Kunnen en willen zij met doelregelgeving uit de voeten? Of zijn er in de praktijk obstakels?
De Verenigde Staten boeken goede resultaten met de zogenoemde problem solving courts. In de bekendste variant, het drug court, houden rechters zich expliciet bezig met het oplossen van het maatschappelijk probleem van drugsgerelateerde criminaliteit en geven daarmee invulling aan het ideaal van ‘responsief recht’. In haar proefschrift verkent Suzan Verberk de mogelijkheden om dit systeem ook in Nederland toe te passen.
Elk jaar raken EU-burgers gewond tijdens het gebruik van producten. De producent is aansprakelijk voor dergelijke schade. Rechters die een oordeel moeten vellen over schadeclaims kunnen worden geconfronteerd met verschillende waarschuwingsvragen. Was de gegeven productwaarschuwing bijvoorbeeld adequaat? In haar juridische proefschrif gaat Sanne Pape in op de vraag hoe het productaansprakelijkheidsrecht een bijdrage kan leveren aan het voorkomen van deze schade. Dat kan door de manier waarop het recht omgaat met waarschuwingsvragen. Wat is een productwaarschuwing? Welke risico’s vereisen een waarschuwing? En op welke wijze moet gewaarschuwd worden? Bij het beoordelen van dergelijke waarschuwingsvragen bij producten maakt het recht gebruik van veronderstellingen over hoe mensen zich gedragen en hun interactie met producten en productwaarschuwingen. Het gaat dan bijvoorbeeld om de aanname dat waarschuwingen effectief kunnen zijn in het beïnvloeden van het gedrag van gebruikers. Maar is dat ook werkelijk zo? Een ander voorbeeld is de manier waarop rechters of procespartijen productwaarschuwingen evalueren. Uiteraard, gezond verstand stelt dat de grootte van een waarschuwing relevant kan zijn voor een goede waarschuwing. Maar klopt dit ook echt en is dit een juiste grondslag voor het juridisch beoordelen van een waarschuwing? Rechters moeten op grond van een Europese richtlijn een oordeel geven over claims van personen die schade hebben geleden tijdens het gebruik van een product. Zij zijn echter geen experts als het gaat om het ontwerpen van goede waarschuwingen. Daardoor kunnen problemen zich voordoen bij het juridisch beoordelen van waarschuwingskwesties. Pape gebruikt daarom inzichten uit de cognitieve psychologie en ergonomie voor het doen van aanbevelingen voor de Europese civiele rechter en procespartijen. Zo wil ze hen helpen bij het interpreteren van deze waarschuwingskwesties binnen de richtlijn. Cognitieve psychologie en ergonomie maken het mogelijk om uit te leggen hoe waarschuwingsinformatie wordt verwerkt door het brein, hoe mensen oordelen over productrisico’s en op welke wijze het ontwerp van producten kan bijdragen aan de veiligheid van gebruikers. Pape analyseert per waarschuwingsvraag de toegevoegde waarde van deze inzichten voor het Europese productaansprakelijkheidsrecht. Daarbij staat de invulling van het aansprakelijkheidscriterium van gebrekkigheid van de richtlijn centraal. Pape stelt dat goede waarschuwingen op producten moeten worden ontworpen om schade te voorkomen en dus ook aansprakelijkheid. Bovendien stelt zij dat een waarschuwing niet als escape route door producenten mag worden gebruikt. Indien aanpassingen van het productontwerp redelijkerwijs mogelijk zijn, gaat daar juridisch de voorkeur naar uit. Een waarschuwing alleen voorkomt dan geen aansprakelijkheid.
A Dutch citizen stays in Hungary for business purposes. During his three-week trip,
he rents a car to be able to drive easily between the several companies he has to visit.
During one of his free weekends, an enjoyable restaurant visit ends up less positively.
He discovers a heavy parking fine under the windscreen wipers of the rental car.
Back in the Netherlands, the Dutch businessman decides not to pay the fine. But,
some weeks later, he receives a payment slip, which orders him to pay the fine. The
payment slip, however, is not sent by the Hungarian authorities, but by the Dutch
Central Fine Collection Agency (Centraal Justitieel Incasso Bureau, CJIB). This is a
direct result of the application of the principle of mutual recognition in the context of
financial penalties. This principle instructs the Member States of the European Union
to recognise each other’s decision “without any further formality being required” and
to “forthwith take all the necessary measures for its execution” (Article 6).
Janneke Gerards is bij haar onderzoek naar de argumentatietechnieken van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) allerlei onvolkomenheden tegengekomen, variërend van inconsistente uitleg en rommelige toepassing van belangrijke doctrines tot ongelukkige toepassingen van EVRM-bepalingen in concrete zaken. Op deze punten valt heel wat te verbeteren. Tegelijkertijd vraagt zij zich af of verbetering van het bestaande voldoende zal zijn om tegemoet te komen aan de legitimiteitskritiek waarmee het Hof wordt geconfronteerd. Steeds vaker denkt zij dat het Hof zou moeten kiezen voor een heel andere aanpak van de klachten waarmee het dagelijks te maken krijgt. Anders gezegd: naar haar idee is er behoefte aan een alternatieve strategie voor het Hof, aan een aanpak die beter kan overtuigen dan de bestaande en die tegemoetkomt aan de twijfels over de huidige benadering van klachten over grondrechtenschendingen door het EHRM.
Sinds het begin van deze eeuw werkt de Europese Unie aan gemeenschappelijke regels op het gebied van asiel en migratie. Hoewel de lidstaten het harmonisatieproces zelf op gang hebben gebracht, verraadt hun gedrag een grote aarzeling om hun beleidsvrijheid prijs te geven. Deze tweeslachtige houding heeft geresulteerd in richtlijnen die veel ruimte bieden voor afwijkingen en nationale keuzemogelijkheden. Dit onderhandelingsresultaat bedreigt niet alleen de beoogde harmonisatie, maar ook de in 1999 uitgesproken ambitie van de lidstaten om rechtsbescherming van derdelanders en asielzoekers te verbeteren. Niettemin hebben de richtlijnen een einde gemaakt aan de vrijblijvendheid van Europese samenwerking op dit terrein. Dat ondervinden regeringen soms op hardhandige wijze, als ze tot naleving worden gedwongen. Het harmonisatieproces roept vragen op over de besluitvorming: welke actoren en factoren hebben de Europese richtlijnen bepaald? Hoe gaan regeringen en parlementen om met de richtlijnen? Leven ze verplichtingen na, gebruiken ze richtlijnen als legitimatie voor aanscherping van de regels? Leiden hun implementatiekeuzes tot meer of minder rechtsbescherming, tot meer of minder harmonisatie van het toelatingsbeleid in Europa? Dit onderzoek beantwoordt deze vragen aan de hand van een studie van de totstandkoming van de gezinsherenigingsrichtlijn en de procedurerichtlijn en van de implementatie van deze twee richtlijnen door Duitsland en Nederland. De uitspraken van geïnterviewde insiders bieden een blik achter de schermen van deze besluitvormingsprocessen. De verbanden tussen de Europese onderhandelingen en de Duitse en Nederlandse beleidsontwikkelingen in het gezinsherenigingsrecht en de asielprocedure onthullen de wisselwerking tussen het nationale en het Europese niveau. Tineke Strik voerde dit onderzoek uit aan het Centrum voor Migratierecht aan de Radboud Universiteit Nijmegen, en is aldaar werkzaam als universitair docent migratierecht. Tevens is zij lid van de Eerste Kamer en de Parlementaire Assemblee van de Raad van Europa.
Een zekerheidsrecht functioneert in het recht ongeveer op dezelfde manier als de
grijper van een kraan in de haven. Zoals de machinist van een kraan de grijper kan
openen ofsluiten, zo heeft de zekerheidshouder de bevoegdheid om de zaken onder
zich te houden totdat de verschuldigde vordering is betaald, dan wel om de zaken
af te geven aan de schuldenaar of een derde. Door de uitoefening van zijn zekerheidsrecht
houdt de schuldeiser dus grip op de lading.
In zijn proefschrift legt Douma de rechtspraak van het Hof van Justitie EU langs de lat van een theoretisch beoordelingsmodel en concludeert dat de stevige kritiek die het Hof van Justitie EU te verduren heeft gehad, grotendeels ongerechtvaardigd is. Een fris tegengeluid dus, in tijden van afbrokkelende Europese solidariteit! In lijn van de structuur van het boek bespreekt de auteur eerst kort de kritiek op het Hof van Justitie EU. Vervolgens behandelt hij het door Douma ontworpen boordelingsmodel, waarna hij ingaat op de toetsing van de rechtspraak van het Hof van Justitie EU aan de hand van dit model.
Deze studie gaat over tijdelijke bescherming van asielzoekers in de EU. In 2001 kwam richtlijn 2001/55/EG inzake tijdelijke bescherming in geval van massale toestroom van ontheemden tot stand. Een van de doelstellingen van deze richtlijn was de harmonisatie van de verschillende tijdelijke beschermingsregimes die in de lidstaten, mede als reactie op de burgeroorlogen in het voormalige Joegoslavië, waren ontstaan.
Uitgebreid (goederenrechtelijk) onderzoek rond de beantwoording van de vraag welke rechtsgevolgen een stille cessie heeft. In dit proefschrift onderscheidt Biemans drie deelvragen:
- Wat zijn de bevoegdheden en rechten van de stille cedent en de stille cessionaris ten aanzien van de stil gecedeerde vordering?
- Wat is de rechtspositie van de schuldenaar?
- Wat is de inhoud van de rechtsverhouding tussen de stille cedent en de stille cessionaris?
Een brede kennis van en inzicht in goederenrechtelijke vraagstukken is van groot belang voor de beantwoording van de vraag welke rechtsgevolgen een stille cessie heeft.
Dit proefschrift gaat over de kwaliteit van de beleidsvoorbereiding, in relatie tot de
effectiviteit van beleid. De aanleiding hiervoor is de onderbelichting van de beleidsvoorbereiding in de sociale en beleidswetenschap en beleidspraktijk van de overheid.
De hoeveelheid theoretische en vooral empirische inzichten, om te komen tot verbetering
van de beleidsvoorbereiding, is gering.
Ondernemingen worden groter en ingewikkelder. Bestuurders kunnen daarom niet op de hoogte zijn van alles wat in de organisatie speelt. Bij gebrek aan tijd of deskundigheid moeten zij vertrouwen op informatie van anderen, zoals werknemers of externe specialisten. Deze realiteit moet in het vennootschapsrecht worden onderkend.
Ondernemingen worden groter en ingewikkelder. Bestuurders kunnen daarom niet op de hoogte zijn van alles wat in de organisatie speelt. Bij gebrek aan tijd of deskundigheid moeten zij vertrouwen op informatie van anderen, zoals werknemers of externe specialisten. Deze realiteit moet in het vennootschapsrecht worden onderkend.
In dit onderzoek wordt ingegaan op aspecten van de grensoverschrijdende fusie van
kapitaalvennootschappen naar Nederlands recht waarmee met name de (notariële)
praktijk te maken heeft. Aan de rol van de notaris bij grensoverschrijdende fusies
wordt bijzondere aandacht besteed.
Sinds de vrijlating van de tarieven in het notariaat zijn de prijzen transparant, waardoor het aanbod goedkoper is geworden. De kwaliteit van de notariële dienstverlening is echter niet transparant. De klant selecteert zijn notaris daarom vooral op prijs, vooral in het vastgoed. De goedkoopste aanbieder wint en kwaliteit wordt uit de markt gedrukt. Een zorgelijke ontwikkeling, vindt voormalig voorzitter van de KNB Dolf Plaggemars, waarmee ook het publiek niet is gediend. Zeker in het consumentenvastgoed zouden de tarieven daarom niet aan de markt mogen worden overgelaten.
Het Nederlandse vennootschaprecht kent een instrument voor het oplossen van geschillen tussen aandeelhouders. Sinds 1 januari 1989 is de geschillenregeling opgenomen in de artikelen 2:335 - 343 Burgerlijk Wetboek. De regeling ziet op het beëindigen van geschillen met behulp van een door de rechter bevolen overdracht van aandelen. De geschillenregeling is echter geen succes. Zij wordt weinig toegepast en de procedures duren veel te lang.
De titel van deze dissertatie, 'De geschillenregeling ten gronde', drukt exact uit wat de doelstelling van het boek is: een fundamentele analyse van de wettelijke geschillenregeling. Voor het hele proefschrift geldt dat zowel de huidige geschillenregeling als de voorstellen in het wetsvoorstel Flex-BV onderwerp van onderzoek zijn. Aan het boek ligt een gedegen en bijna uitputtend literatuur- en rechtspraakonderzoek ten grondslag, met bijzondere aandacht voor de wetsgeschiedenis én de praktische problemen, die aan de toepassing van de geschillenregeling kleven. Ook omvat het onderzoek een bespreking van alternatieven, zoals de enquêteprocedure. De combinatie van theorie en praktijk leidt tot talloze suggesties en aanbevelingen voor de verbetering van de bestaande wettelijke regeling.
Een kwalificatiemodel, knelpuntenanalyse en
oplossingsrichting voor de inpassing van
Anglo-Amerikaanse trusts in de
Nederlandse inkomsten- en vennootschapsbelasting.
De comparitie na
antwoord is een belangrijk onderdeel van de Nederlandse
civiele procedure. Het is vaak het enige moment tijdens de procedure in eerste
aanleg waarop partijen en advocaten direct contact hebben met de rechter. In dit proefschrift staat de huidige zittingspraktijk
bij de comparitie na antwoord centraal: hoe gaat de rechter te werk
en wat zijn de ervaringen van partijen en advocaten?
De civiele rechter stelt lang niet altijd de feiten voldoende nauwkeurig vast. Dat ligt aan de weinig actieve houding van de rechter, maar ook aan de advocaat, die het belang van de feiten onderschat.
Centraal in dit proefschrift staat het constitutionele belang van een onafhankelijke rechterlijke macht. De rechter moet zelfstandig kunnen oordelen en mag niet onder druk worden gezet door een van de andere staatsmachten, in het bijzonder de uitvoerende macht. Van den Eijnden stelt zich de vraag hoe die zelfstandige, onafhankelijke positie van de rechter in het constitutionele bestel vorm heeft gekregen. Zij stelt voor die centrale vraag te beantwoorden aan de hand van een drietal deelvragen. Allereerst is de vraag op wie de rechterlijke onafhankelijkheid naar constitutioneel
recht nu eigenlijk betrekking heeft: gaat het om de rechterlijke macht als geheel, om rechterlijke colleges, of om de individuele rechter? In de tweede plaats is de vraag tegenover wie de onafhankelijkheid geldt: geldt die alleen of vooral ten opzichte van de uitvoerende macht, of ook ten opzichte van de wetgever? En in de derde plaats stelt zij de vraag naar de omvang en de inhoud van de rechterlijke onafhankelijkheid.
In zijn oratie buigt Tijs Kooijmans zich over de vraag of de rol die aan een aantal van de voornaamste procesdeelnemers wordt toegekend tot een strafproces leidt waarmee de belangrijkste doelen van het strafprocesrecht op evenwichtige wijze kunnen worden bereikt. [...] Een groot aantal wetswijzigingen komt in de oratie aan bod.
Binnen de rechtshandhaving bestaan bestuursrecht en strafrecht al lang niet meer uit helder afgebakende delen van het recht, zoals dat voorheen werd onderwezen. Het gaat niet langer over gescheiden werelden, waarin in het ene wordt bestuurd en in het andere wordt gestraft. Dit onderscheid is in het bijzonder achterhaald door de invoering op grote schaal van de bestuurlijke boete. De ontwikkelingen op dat vlak gaan voortdurend verder, waardoor de verhouding bestuursrecht-strafrecht, zoals deze traditioneel wordt ingevuld, steeds verder onder druk komt te staan. Meer en meer lijken de systematische uitgangspunten van de beide rechtsgebieden te veranderen of zelfs te verdwijnen. Hierdoor ontstaan onduidelijkheden en rijzen vragen over onderwerpen die theoretisch en praktisch gezien nadrukkelijk om een antwoord vragen.
Annika van der Veer onderzocht hoe bestuursorganen de bestuursrechtelijke uitspraak waarin een overheidsbesluit is vernietigd, betrekken in hun besluitvormingsproces. Wordt het nieuwe, uit het besluitvormingsproces voortvloeiende besluit geaccepteerd of sleept het geschil zich voort? Uit het onderzoek blijkt dat het besluitvormingsproces soms zeer traag verloopt. Het handelen van de overheid speelt een belangrijke rol in die vertraging. Van der Veer beveelt aan dat de bestuursrechter een termijn stelt en deze ook bewaakt.
De regering levert het parlement selectieve, misleidende en soms overdadige informatie. Dat constateert promovendus Guido Enthoven in zijn onderzoek dat zich uitstrekt over 25 jaar. Er is zelfs een patroon van gebrekkige informatiestromen omdat risico’s en beleidsalternatieven vaak niet worden gedeeld. Enthoven pleit er daarom voor dat het parlement zijn informatierechten opeist, om zijn controlerende functie goed uit te oefenen en doet daarvoor tal van aanbevelingen.
In deze rechtsvergelijkende studie wordt ingegaan op de verschillende argumenten voor en tegen een actieve rol van de vennootschapsleiding in vijandige overnamesituaties. Tevens wordt ingegaan op de wijze waarop die rol door rechters moet worden genormeerd. Mede geïnspireerd door de discussie en jurisprudentie uit de VS, wordt getracht meer duidelijkheid te geven over welke norm moet worden toegepast en welke factoren bij de toepassing en invulling daarvan relevant zijn.
Moet de bestuursrechter ambtshalve aan het recht toetsen? Deze op het oog
eenvoudige vraag was in de periode waarin mijn drang tot het schrijven van een
proefschrift onweerstaanbaar werd, aanleiding voor verhitte discussies in de
wetenschap en op de juridische werkvloer. Het vuurtje kon gemakkelijk nog
verder worden opgestookt wanneer de vraag werd opgeworpen of bij ambtshalve
toetsing een bijzonder regime moest gelden voor regels van Europese afkomst.
M ij viel op dat in deze discussies een voorvraag leek te worden overgeslagen,
namelijk wat precies onder ambtshalve toetsing moet worden te verstaan en
waarin zich deze toetsingsvorm (eventueel) onderscheidt van ambtshalve
aanvulling van rechtsgronden, een ander fenomeen dat in deze discussies werd
aangekaart. Voor een deel leek begripsverwarring de oorzaak van de felheid
waarmee door sommigen werd gepleit voor een ruime reikwijdte van
ambtshalve toetsing, terwijl anderen met evenveel vuur een zeer beperkte uitleg
voorstonden. Het leek mij een uitdaging om een overzichtelijk begrippenkader
te ontwikkelen dat bij consequente toepassing zou leiden tot een bevredigende
mate van ambtshalve toetsingsactiviteit van de rechter. Het voorgestelde stelsel
zou ook ‘Europa-proof moeten zijn. Op die manier zou worden bijgedragen aan
de consistentie van het bestuursrechtelijke rechtsbeschermingsstelsel en het zou
ook ten goede komen aan de rechtszekerheid.
De probleemstelling voor dit onderzoek is in hoeverre de sollicitatiefase en proeftijd
door het recht worden genormeerd.
Daarnaast wordt de vraag gesteld in hoeverre de bescherming van de sollicitant
respectievelijk werknemer in de proeftijd in verhouding tot het belang van de
werkgever voldoende is en of verdere normering (al dan niet via een wettelijke
regeling) is aangewezen.
Het onderwerp van dit proefschrift raakt aan verschillende onderwerpen die verband houden met de inrichting van het Nederlandse bestuursrechtelijke systeem van rechtsbescherming en het bestuursprocesrecht. Waarborgen voor een behoorlijke rechtspleging zijn essentieel voor het bieden van behoorlijke en effectieve rechtsbescherming, maar zijn daartoe niet voldoende. Kwaliteit en effectiviteit van rechtsbescherming is afhankelijk van allerlei factoren, die voor een deel buiten het bereik van de eisen van behoorlijke rechtspleging liggen. De gehele inrichting en organisatie van het stelsel van bestuursrechtelijke procedures zijn in dat kader van belang.
De bevoegdheid van de rechter om wettelijke voorschriften op hun rechtmatigheid
te toetsen staat garant voor stevige debatten over de plaats van de rechter in
het staatsbestel, zeker als het toetsing van wetten van het parlement aan de
Grondwet betreft. Zulke debatten spitsen zich meestal toe op de vraag welke
vrijheid de rechter heeft, of zou moeten hebben, bij de beoordeling van de rechtmatigheid
van wettelijke voorschriften. Volgens sommigen mag de rechter daarbij
niet te vrijmoedig te werk gaan, omdat hij dan de beleidsvrijheid van de wetgever
te zeer inperkt. Volgens anderen hóórt hij juist vrijmoedig te werk te gaan,
omdat hij zo de Grondwet bij de tijd kan houden. Dit boek laat dat thema terzijde
en richt zich op een ander, in Nederland weinig besproken facet van de rechterlijke
toetsingsbevoegdheid, namelijk de rechtsgevolgen van toetsing van wettelijke
voorschriften door de rechter.
In het eerste deel van dit proefschrift behandelt Daniella Strik een aantal fundamentele
onderwerpen die ten grondslag liggen aan de systematiek van bestuurdersaansprakelijkheid.
Vervolgens ontwikkelt zij in het tweede deel, dat handelt over de positie van
de individuele bestuurder binnen het bestuur, een alternatieve tekst voor art. 2:9
en 2:128 BW om te komen tot een genuanceerder systeem van aansprakelijkheid. Het derde deel handelt over de aansprakelijkheid voor misleidende financiële verslaggeving. Strik richt zich in het laatste deel van haar proefschrift op aansprakelijkheid voor falend risicomanagement.
This thesis brings five articles together written between 2005 and 2010,
more or less one written every year. The title “Side effects of modernisation -
Modernisation as a challenge to the enforcement system of EU competition
law and EU law in general” formulates the subject of all the different articles.
In zijn oratie gaat Tom Blom in op de vormen die bij de opsporing van strafbare feiten, in het bijzonder bij het verhoor van de verdachte, in acht genomen moeten worden.
Het uitgangspunt van dit boek is de vaststelling dat fundamentele rechten, die in het verleden bedoeld waren als verweerrechten tegenover de staat, steeds vaker ingeroepen worden in private geschillen. Op die manier werkt het publiekrecht sterker door in het privaatrecht. Vertrekkende vanuit deze vaststelling trekt Bart de Vos de wenselijkheid van deze horizontale werking van grondrechten in twijfel. Doordat hij de wenselijkheid van grondrechten beklemtoont, krijgt het proefschrift, dat op het eerste gezicht voornamelijk positiefrechtelijk van aard is, een belangrijke metajuridische inslag.
Het Nederlandse ontslagrecht is complex en onoverzichtelijk. Het voert tot ongelijke
behandeling van gelijke gevallen. Het stelsel belemmert het in (vaste) dienst nemen van
werknemers. De uitkomsten zijn slecht voorspelbaar, zowel voor werkgevers als voor
werknemers. Het systeem biedt lang niet altijd een adequate rechtsbescherming. De
regelgeving heeft geleid tot een juridisering van de arbeidsverhoudingen. De ingewikkeldheid
vloeit mede voort uit het feit dat er in ons land twee ontslagroutes bestaan met een eigen
dynamiek. Werkgevers zijn beducht voor de onzekerheid over het tot een einde kunnen
brengen van een dienstverband en de kosten die daarmee zijn gemoeid. Ook vanuit het
perspectief van de werknemers leidt het stelsel tot rechtsonzekerheid.
Dit proefschrift handelt over het aangaan van overeenkomsten met behulp
van geautomatiseerde systemen. Er worden tegenwoordig diverse soorten
geautomatiseerde systemen gebruikt om overeenkomsten aan te gaan. Zo wordt
er gecontracteerd via e-mail, met behulp van online winkels, via elektronische
marktplaatsen en met behulp van elektronische veilingsystemen. Kenmerkend voor deze wijzen
waarop overeenkomsten worden aangegaan, is niet alleen dat de communicatie
vaak op elektronische wijze plaatsvindt, maar ook dat systemen automatisch
handelingen verrichten.
Bij het maken van immigratiebeleid heeft Nederland zich te houden aan EU-verdragen en mensenrechtenverdragen. Als Nederland zich hieraan wil onttrekken, kan dat alleen door het opzeggen van het EU-lidmaatschap, zo vindt Rodrigues.
Naast dit juridische argument is hij ook van mening dat een restrictief immigratiebeleid onnodig is. Door de vergrijzing heeft Nederland vanaf ongeveer 2020 behoefte aan een instroom van 100.000 immigranten per jaar. Nederland heeft volgens Rodrigues juist belang bij immigratie.
Dit proefschrift is een vlot geschreven monografie over, zoals de ondertitel het omschrijft ‘de consequenties van het arrest CIF voor nationale mededingingsautoriteiten en overheden’. Een heel boek gewijd aan één enkel arrest? Ja en nee. Het CIF-arrest1 staat centraal in dit proefschrift, maar vormt tevens de kapstok om de totale jurisprudentie van het Hof van Justitie over de toepassing van de mededingingsregels ten aanzien van overheidsmaatregelen nog eens tegen het licht te houden. De uitgangspunten zijn bekend: lidstaten mogen in het licht van het beginsel van Unietrouw geen maatregelen nemen die mededingingsbeperkende afspraken van ondernemingen dwingend opleggen of begunstigen, dan wel de werking ervan versterken. Lidstaten mogen ook niet aan eigen regelingen het overheidskarakter ontnemen door de verantwoordelijkheid voor het nemen van besluiten tot interventie op economisch gebied aan marktdeelnemers te delegeren. Deze jurisprudentiële doctrine wordt door Verschuur in zijn boek aangeduid als de ‘nieuwe norm’. Uit de jurisprudentie van het Hof van Justitie is ook bekend dat ondernemingen die kartelafspraken maken zich niet kunnen verschuilen achter overheidsmaatregelen die de betreffende kartelafspraken faciliteren. Slechts indien en voor zover sprake is van overheidsdwang kunnen ondernemingen zich aan de toepassing van de mededingingsregels onttrekken.
Het strafrecht wordt gekenmerkt door eenzijdige bevoegdheidsuitoefening door de overheid. Niettemin doen zich binnen de context van de strafrechtspleging veelvuldig situaties voor waarin wordt gehandeld op basis van wilsovereenstemming tussen Openbaar Ministerie en verdachte. De transactie, het voorwaardelijk sepot en het instrument van toezeggingen aan verdachten in ruil voor een getuigenverklaring zijn hiervan enkele duidelijke voorbeelden. Hoewel deze op consensualiteit gebaseerde procedures zich in de loop der jaren een vaste plaats binnen de strafrechtspleging hebben weten te verwerven, vormen zij vanuit theoretisch perspectief een vreemde eend in de bijt van de strafrechtelijke vijver. Dit onderzoek geeft antwoord op een aantal belangwekkende vragen die rijzen naar aanleiding van het gebruik van op consensualiteit gebaseerde procedures binnen het strafrecht. In de eerste plaats wordt bekeken of deze procedures kunnen worden gezien als overeenkomsten, hetgeen voor een aantal van hen inderdaad het geval blijkt te zijn. Nu deze overeenkomsten betrekking hebben op (de invulling van) strafrechtelijke bevoegdheden, wordt gesproken van strafrechtelijke overeenkomsten. Daarnaast buigt dit onderzoek zich over de vraag in hoeverre de traditionele, op eenzijdigheid gebaseerde strafrechtelijke verhoudingen ruimte tot het aangaan van strafrechtelijke overeenkomsten bieden. Tot slot wordt de vraag bekeken op welke wijze de strafrechtelijke overeenkomst dient te worden genormeerd. Gezien het feit dat op basis van wilsovereenstemming wordt gehandeld, ligt aansluiting bij het privaatrechtelijk contractenrecht in de rede, maar de vraag is of de strafrechtelijke context dit type normering toelaat.
Ton Nabben beschrijft en verklaart in zijn proefschrift
vanuit verschillende perspectieven de golfbewegingen van
drugsgebruik binnen het trendsettende, heterogene en vloeiende
uitgaansleven. Ook ontwikkelingen rond nieuwe regelgeving en
strafrechtelijk drugsbeleid komen als gevolg van massificatie,
gezondheidsincidenten en drugshandel uitgebreid aan de orde.
De focus ligt op de periode 1988-2010: van acid tot zerotolerance.
Maar ook de voorgeschiedenis van het roemruchte Amsterdamse
uitgaansleven komt in zijn magnus dopus ruimschoots ter sprake
en kent vele historische vertrekpunten. Het ontstaan van de
Opiumwet, de verschillende bloeiperiodes van het uitgaansleven
waarvan de eerste ruim een eeuw geleden (rond 1890), de komst
van coffeeshops, LSD, speed en cocaïne. En de opeenvolging van
spectaculaire subculturen als provo’s, hippies, krakers, punks
en na de elektronische revolutie ook house, die de stad in de
‘decadente’ jaren negentig op zijn palen deed trillen.
Dit boek bevat een uitvoerige studie naar het beginsel ‘égalité devant les charges publiques’, de belangrijkste rechtsgrond voor schadevergoeding bij rechtmatig overheidsoptreden (nadeelcompensatie). Het égalitébeginsel heeft inmiddels vaste voet aan de grond gekregen in het bestuursrecht en het civiele recht. Het boek schetst eerst de langzame, maar onstuitbare opkomst van het beginsel in de Nederlandse wetgeving, doctrine en jurisprudentie. Vervolgens worden diverse vragen rond het beginsel beantwoord. Is het zonder meer van toepassing op alle vormen van rechtmatig overheidshandelen? Hoe wordt het begrip ‘onevenredig nadeel’ geïnterpreteerd? Welke invulling krijgen civielrechtelijke criteria uit afdeling 6.1.10 BW (causaal verband, voordeelstoerekening, eigen schuld) in geschillen over nadeelcompensatie? Hoe verhoudt het égalitébeginsel zich tot artikel 3:4, tweede lid Awb? Naast het nationale recht wordt uitvoerig aandacht besteed aan het Franse recht, waarin het beginsel primair tot ontwikkeling is gekomen. Ook Europeesrechtelijke aspecten van de aansprakelijkheid uit rechtmatige daad komen ruimschoots aan bod. Zo wordt verkend hoe het égalitébeginsel zich verhoudt tot het eigendomsrecht van artikel 1 Eerste Protocol EVRM. Ook wordt onderzocht wanneer nadeelcompensatie mogelijk belandt in het vaarwater van de verboden staatssteun (art. 107 VwEU) en of het égalitébeginsel ook van betekenis voor de buiten-contractuele aansprakelijkheid van de instellingen van de Europese Unie (art. 340 VwEU).
In het Burgerlijk (Proces)recht is een belangrijke vraag die of een procespartij in staat is om de stellingen die hij moet onderbouwen en/of bewijzen ook kan onderbouwen en/of bewijzen. Bescheiden, zoals op papier verwoorde overeenkomsten, foto’s, CD’s en DVD’s, zijn bruikbare middelen om iets te onderbouwen of te bewijzen. Bescheiden be-vinden zich echter niet altijd in handen van de persoon die dit bescheid nodig heeft. Art. 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering geeft een partij het recht om inzage of afschriften te vragen van bescheiden die in handen van een ander zijn. In dit proefschrift wordt een beknopt overzicht gegeven van de geschiedenis van het inzage-recht en komt aan de orde waarop dit recht op informatie is gebaseerd. In deze studie komen verder de zorgen aan de orde die binnen EG verband bestaan betrekking hebbend op bewijsproblemen wegens gebrek aan bescheiden en de onmogelijkheid om inzage in bescheiden te krijgen die zich onder andere personen bevinden. De EG blijkt verruiming van inzagemogelijkheden voor te staan op het terrein van de intellectuele eigendom en op het terrein van de communautaire antitrustregels. De rechtsontwikkeling in Nederland op het terrein van de inzage staat evenmin stil. Die ontwikkeling blijkt onder meer uit het ontwerp van een sterk verruimde regeling omtrent het recht op inzage, ontworpen door de Adviescommissie voor het Burgerlijk Proces-recht. In de studie wordt verder uitgebreid stilgestaan bij de vele literatuur en rechtspraak die de laatste jaren omtrent dit onderwerp het licht heeft gezien. Er wordt kort stilgestaan bij het recht op inzage in de Nederlandse Antillen en Aruba en tenslotte wordt een poging ge-daan om een wetsontwerp op te stellen, waarin het recht op inzage beter uit de verf komt dan mogelijk is met het huidige art. 843a Rv.
In dit proefschrift, dat John Borking op 9 juni 2010 succesvol verdedigde, beschrijft hij zijn onderzoek naar privacy enhancing technologies. Borking is een autoriteit op privacygebied, met een schat aan ervaring, onder andere als vicevoorzitter van de Registratiekamer en als oud-lid en buitengewoon lid van het College bescherming persoonsgegevens.
Een onderzoek naar de vereisten van causaal verband en
schade bij schadevergoedingsacties van beleggers
wegens misleiding door beursvennootschappen, met
beschouwingen over Amerikaans recht.
This thesis aims to study the protection of children in a convergent environment
based on two themes: the rapid development of technologies which
may prompt the need for a new adequate regulatory framework.
Er zijn al jaren veel problemen rond de implementatie van milieurichtlijnen in Nederland, en overigens ook in de meeste andere lidstaten. De vraag die nog niet, of in elk geval veel minder, onderzocht is, is of de oorzaken van deze implementatiegebreken in het milieurecht niet, al is het maar deels, ook te wijten zijn aan de Europese richtlijnen zelf. Alle EU-lidstaten hebben immers op het terrein van het milieu te kampen met een grotere dan gemiddelde implementatieachterstand. Vertonen alle lidstaten dan dezelfde overschatting? Zijn milieumaatregelen misschien per definitie moeilijk te implementeren omdat ze vaak zo direct beperkend werken op economisch of sociaal gewenste activiteiten? Of vormen milieurichtlijnen zelf een bron van implementatieproblemen? Deze laatste vraag is in dit proefschrift door Barbara Beijen onderzocht.
In several continental Western European legal systems, a person may be liable in person or through his property for payment of a debt which is not his. Both personal surety and a pledge which has been alienated by its owner come to mind. Under such circumstances, the question rises whether a creditor can attach the surety or the pledge before seeking payment from the debtor. According to classical Roman law, the creditor had a right to choose. However, emperor Justinian changed the law in this regard, forcing the creditor to first seek recourse against his debtor, even to the point of insolvency proceedings. This rule later became known as the ‘beneficium ordinis’ or ‘beneficium excussionis / discussionis’. Over the ages, the rule has come under severe attack, which resulted in it either being abandoned or modified, so as not to interfere with creditors’ rights. The author tracks these developments through the medieval European ‘ius commune’ into French law, Roman-Dutch law and modern Dutch law. The latter has extended the rule in 1992 for real security interests, while at the same time abandoning it for sureties. It is asserted that this was a mistake and the rule should be abolished entirely.
De model koop-/aannemingsovereenkomst wordt onderworpen aan een rechtsvergelijkend onderzoek. De vraag die daarbij moet worden beantwoord is hoe de regeling van de koop-/aannemingsovereenkomst en de daarbij behorende algemene voorwaarden zich verhoudt tot het Nederlandse en het Europese verbintenissenrecht.
Veel managing partners van advocatenkantoren zitten niet op de goede stoel. Wie managing partner wil worden, moet zichzelf niet de vraag stellen of hij dat wel wil, maar of hij de juiste capaciteiten daarvoor heeft. Het blijkt namelijk dat een bestuurder van een 'vraaggericht' kantoor over hele andere competenties dient te beschikken dan wanneer het gaat om een 'aanbodgericht' kantoor. Dit is één van de conclusies die \\L1Ad Kil trekt in zijn proefschrift Managementcompetenties van de managing partner van de law firm.
This lecture is about politics, policing and the police, and it brings back in
the political context of policing – and also how this relates to the craft of
policing. I define the craft of policing in terms of the core tasks of the police:
maintaining public order, enforcing the law, offering services to the public
and securing the underlying quality of (criminal) intelligence - and finally
executing these tasks in a timely and professional way. And by
‘professional’ I mean ‘within the boundaries of the law’, and thus
proportionate. Still, the term ‘professional’ here is also about setting one’s
own moral standards and about being self-critical when it comes to assessing
one’s performance.
Welke principes liggen ten grondslag aan het Europese fusietoezicht? En welke doelen wordt dit geacht te verwezenlijken? Voor zijn proefschrift bestudeerde Catalin Rusu de fundamentele vraagstukken die het Europese stelsel van concentratietoezicht bepalen. In zijn analyse betrekt hij concepten als rechtszekerheid, doeltreffendheid en welvaart. Het zijn namelijk deze beginselen, zo blijkt uit onderzoek, die essentieel zijn voor de werking van het mededingings- en fusie-controlebeleid.
De aanleiding om de verantwoordelijkheid voor de inkomensvoorziening bij ziekte van
de Ziektewet naar de werkgever over te hevelen was dat in de jaren ’80 en ’90 het
aantal mensen dat een ZW- of WAO-uitkering ontving bleef groeien. ‘Nederland is
ziek’, aldus toenmalig premier Lubbers. Op gegeven moment ontstond de politieke
overtuiging dat deze situatie alleen kon worden veranderd door werkgevers
verantwoordelijk te maken voor de inkomensvoorziening bij ziekte.
Prof.mr. N. van Tiggele-van der Velde stelt in haar inaugurele rede aan de orde de vraag of het bij een niet- of
niet-tijdige betaling die uiteindelijk ongegrond blijkt te
zijn, (nog steeds) juist en houdbaar is om vast te houden aan (uitsluitende) vergoeding van schade als voorzien in art. 6:119 BW. Naast de trage afwikkeling komt
de onheuse bejegening door de verzekeraar aan de orde
en wordt er aandacht besteed aan ontmoediging in de
schadeafwikkeling door misleidende polisbepalingen.
Kortom: een rede over de onverkwikkelijke afwikkeling
van schade en de daarmee samenhangende vraag of een
(zelfstandige) grond voor het toekennen van een (aanvullende) schadevergoeding gevonden kan worden.
We do live in a society that has become obsessed with security. Security of the public space, but also the security of the private space and of the body as a private dominion. The state – and in particular the political domain – is constantly being addressed by victims of crime and citizens via many different channels, that often reinforce and enlarge the message publicly into gigantic and inescapable proportions. Fear for terrorism and violations in the public and private domain, fear for robbery and assault and fear for sexual abuse are broadcasted widely every day in all kinds of media – and in part this fear is fed by implicit messages of the government – the coordinator of combating terrorism.
This also touches upon the functioning of the judiciary. Courts and judges become vulnerable as if they fulfill a role in the political domain of elected office holders and holders of governmental offices – they risk to be drawn into the political and societal domains where they have to face the alleged consequences of their actions. In principle, in a constitutional state, the political role of judges, if any, is limited. But judges taking decisions with some public and political impact is inevitable at times. The position of courts and judges will remain exposed. Transparency of public institutions will increase, not lessen, and this also applies to the courts.
In 1994, the Netherlands judiciary set up its first platform for discussing
information technology for its courts. The initiative for the
platform was taken by the Dutch Association of Magistrates NVVR.
The platform served as a discussion partner for the Ministry of Justice,
which was in charge of providing the courts with information technology
(IT). It was the beginning of my involvement with IT for courts.
The involvement went from this simple talking platform through the
first IT policy for the Dutch judiciary into the international arena of advisory
work for World Bank-supported judicial reform projects. Understanding
what IT can do for what judiciaries and courts do has, in all
those contexts, been the thorniest question around. This difficulty is
not something only judiciaries have. Understanding IT implications
for business has been identified as the most important problem all organizations
and businesses face when dealing with IT. As we shall
see, this understanding is critical for judiciaries who want to use IT to
improve their performance. That is the starting point for this study.
Maar liefst twaalf jaar heeft het Europese Hof van Justitie gesleuteld aan een eigen merkenrechtelijksysteem, zonder daarbij voldoende acht te slaan op de bestaande, goed doordachte merkenwetgeving. Ook werkt het met juridische ficties die ver af staan van de realiteit. Dit creëert onduidelijkheid, rechtsonzekerheid en weeffouten binnen het juridische systeem.
Sinds enige tijd wordt de notaris uitgedaagd verder te kijken dan zijn civielrechtelijke werkterrein. De notaris wordt een omvattender rol toegedacht dan
tot voor kort, namelijk die van poortwachter of gatekeeper. Hij moet niet alleen
‘strikt juridisch naar transacties kijken, maar behoort ook namens de maatschappij op te letten dat geen malafide zaken mogelijk worden gemaakt’. Hij
dient er actief op toe te zien dat zijn ministerie niet wordt ingeroepen voor
criminele activiteiten. De notaris dient de ‘onderwereld’ de weg naar de ‘bovenwereld’ te ontzeggen. Immers, de notaris vervult een centrale rol bij zaken
als aandelentransacties, de verkoop van onroerend goed en de oprichting van
bv’s.
De invloed van het EG-recht op materiële toepassing,
toegang, bewijs en toetsing bij de Nederlandse
mededingingsbestuursrechter, bezien in het
licht van effectieve rechtsbescherming.
The European Patent Convention (EPC) provides for a common application and examination procedure for European patents. Therefore, European patents are granted on the basis of uniform European law which is applied and interpreted by the EPO, as well as by a great number of national judges and members of other authorities who are bound by national case law. However, diverging decisions with regard to the corresponding parts of a European patent remain an issue. This PhD thesis deals with different legal measures which would promote the uniform interpretation of European patent law and which would help to ease the difficulties related to multiple litigation.
Dit onderzoek spitst zich toe op de vraag hoe de heffing van btw verloopt en hoe het zou moeten verlopen, bij transacties jegens en / of door bij contractuele samenwerkingsverbanden
betrokken partijen en de gevolgen van die transacties voor het recht op aftrek.
Intellectuele eigendom in het conflictenrecht – ziedaar het snijvlak van twee rechtsgebieden. Enerzijds het intellectuele-eigendomsrecht: dit rechtsgebied betreft de bescherming van voortbrengselen van de menselijke geest, zoals uitvindingen, merken, en werken van letterkunde of kunst. Anderzijds het conflictenrecht: dat rechtsgebied betreft de vraag welk
nationaal recht toepasselijk is in internationale gevallen. Het snijvlak van die twee
rechtsgebieden betreft dus de vraag welk nationaal recht toepasselijk is op de bescherming van intellectuele eigendom in internationale gevallen. Dit is het onderwerp van deze studie.
Hoe moet beoordeeld worden of de verkoper heeft voldaan aan de wettelijke verplichtingen ten aanzien van kwaliteit? In zijn proefschrift onderzoekt Peter Klik conformiteit, met artikel 7:17 BW als uitgangspunt. Hij promoveerde eind mei 2008 aan de Erasmus Universiteit Rotterdam.
Dit onderzoek gaat over verandering van fiscale regels en de wijze waarop de fiscale wetgever de invoering van een nieuwe regel met overgangsrecht zou moeten begeleiden. In dit proefschrift geeft Marianne Bravenboer een beoordelingskader dat de fiscale wetgever kan helpen bij het nemen van beslissingen over overgangsrecht. Dit beoordelingskader kan ook worden gebruikt om achteraf een door de wetgever getroffen overgangsregime te beoordelen. Ook geeft zij een aantal algemene adviezen aan de wetgever die nuttig kunnen zijn voor het voeren van een fiscaal overgangsbeleid.
Dit onderzoek richt zich op één van de taken van de OPTA: het beslechten van geschillen tussen aanbieders over toegang tot en interconnectie van netwerken.
De OPTA beslecht geschillen tussen telecombedrijven, met name op het gebied van interconnectie en bijzondere toegang en op het gebied van voorwaarden en tarieven die partijen moeten overeenkomen.
Wie in Nederland rechtstreeks tegen een wettelijk voorschrift wil procederen,
moet naar de burgerlijke rechter. Dit boek bevat een systematisch onderzoek naar
de rechtsbescherming die de burgerlijke rechter op dit terrein biedt.
In the context of EC product regulation this dissertation evaluates whether the rules are adequate to enable the administration to achieve the aims of the legislation (i.e. free movement of authorized products on the internal market and a high level of protection for the environment or public health). This research shows that lessons can be learned in order to improve the drafting of European legislation that produces European administrative decisions.
Bij een bedrijfsovername spelen milieurechtelijke problemen bij de te verkopen onderneming vaak een grote rol. Daarbij bestaat het probleem dat het bestuurs- en milieurechtelijke kader afwijkt van het privaatrechtelijke kader. Rik Mellenbergh gaat onder meer in op aansprakelijkheid voor bodemverontreiniging en oppervlaktewaterverontreiniging, contractuele aspecten in het overnamecontract met betrekking tot milieuverontreiniging en aansprakelijkheid van bestuurders van rechtspersonen voor milieuschade.
De centrale probleemstelling van dit boek is: onderzoek naar de aard, functie en inzet van de ontslagvergoeding. Het in kaart brengen en waarderen van de grondslagen en het bestaansrecht van de ontslagvergoeding in het verleden, het heden, en voor de toekomst.
Virtuele aandeelhoudersvergaderingen, waarbij geen sprake is van een fysieke samenkomst van aandeelhouders maar wordt vergaderd en gestemd via internet, hebben een enorm potentieel. Dit blijkt uit het promotieonderzoek van Anatoli van der Krans. Van der Krans: Is het niet merkwaardig dat beleggers wel op digitale wijze een aandeel kunnen kopen maar de daaraan verbonden rechten niet digitaal kunnen uitoefenen? Aangezien de markt zeer gebaat is bij digitalisering, is de Virtual General Meeting of Shareholders (VGM) volgens Van der Krans een logische stap. Door een Algemene vergadering van Aandeelhouders (AVA) virtueel te organiseren zijn vennootschappen immers in staat om een groot deel van de oorzaken van het huidige (dis)functioneren van de AVA weg te nemen. Zo kunnen de besparing van kosten en tijd, de verbetering van de corporate democracy en de versterking van de corporate governance een behoorlijke stimulans betekenen voor de participatie, representativiteit en een hogere kwaliteit van het debat in de aandeelhoudersvergadering. Door een grotere flexibiliteit van de tijdsbesteding van de aandeelhouder en de hogere kwaliteit van het debat ligt het bovendien minder voor de hand om blindelings adviezen van de stemadviseur te volgen. Dankzij deze eigenschappen is in de VGM een goede toekomst weggelegd voor de besluitvorming van vennootschappen met een wijdverspreid aandeelhoudersbezit.
Verkeersopvattingen bestaan. Mijn pogingen om het tegendeel aannemelijk
te maken zijn mislukt. Dit boek gaat daarom over de vraag hoe verkeersopvattingen
bestaan. Daarover heerst veel onduidelijkheid. Duidelijk is dat
het niet om persoonlijke opvattingen gaat. Mijn opvatting, uw opvatting of
de opvatting van een willekeurige derde, doet er in het burgerlijk recht weinig
toe. Met het begrip verkeersopvatting wordt gedoeld op de ‘in het maatschappelijk
verkeer levende opvatting’. Zij kent dus noodzakelijkerwijs altijd een
ruimere aanhang dan persoonlijke opvattingen.
In dit proefschrift is onderzocht onder welke omstandigheden leidinggevenden van privaatrechtelijke en publiekrechtelijke rechtspersonen persoonlijk aansprakelijk kunnen worden gesteld in geval activiteiten van de rechtspersoon strafbaar zijn, een derde schade toebrengen en/of in strijd zijn met een bestuursrechtelijke norm.
Ten aanzien van de aansprakelijkheidsvoorwaarden bestaan in grote lijnen overeenkomsten tussen strafrecht, privaatrecht en bestuursrecht: aansprakelijkheid wordt slechts aangenomen in geval van ernstig onzorgvuldig handelen of nalaten. Er zijn echter ook accentverschillen, die verband houden met de aard van de sanctie en van de taak. Verder is opvallend dat in strafrecht, privaatrecht en bestuursrecht verschillend wordt omgegaan met de (soms) bijzondere positie van publiekrechtelijke rechtspersonen, hetgeen doorwerking heeft naar de aansprakelijkheidspositie van overheidsfunctionarissen.
De immuniteiten die de strafrechter en civiele rechter hebben aangenomen, hebben een verschillende achtergrond. Zij zijn niet wenselijk en zouden moeten worden opgeheven. In de bestuursrechtspraak is (nog) geen immuniteit aanvaard.
Auteur richt zijn onderzoek op de uitleg van de artikelen 6:251 en 252 BW, alsmede op een heel bepaald voorkomen van de kwalitatieve verbintenis in het
goederenrechtelijke domein. Als aanloop naar de probleemstelling die tot deze
keuze van onderwerp heeft geleid, maakt auteur enige algemene opmerkingen over de kwalitatieve verbintenis als type en over haar plaats in ons
vermogensrecht.
Dit boek gaat over waarheidsvinding in het civiele recht in zaken waarin door de
rechter een deskundigenadvies wordt ingewonnen. Wie een conflict met iemand heeft over een burgerlijk recht, kan onder andere voor de gang naar de civiele rechter kiezen. De civiele rechter heeft tot taak een beslissing te geven in het geschil dat partijen aan hem voorleggen. Geschillen over burgerlijke rechten en rechtsbetrekkingen kunnen over allerlei onderwerpen gaan. De civiele rechter moet ook een beslissing geven als hij onvoldoende vertrouwd is met het onderwerp van het geschil. Wezenlijk voor civiele rechtspraak is nu eenmaal, dat er een rechter is om een knoop door te hakken wanneer mensen dat zelf niet (meer) kunnen of willen. Daarom mag de rechter bij de behandeling van een geschil advies
inwinnen bij een derde, die in het Nederlandse procesrecht ‘deskundige’ wordt genoemd. Van Dale omschrijft een deskundige als een persoon die door beroep of studie in het bijzonder bevoegd (vermoedelijk in de zin van: bekwaam) is tot het beoordelen van een zaak.
Hoewel er een overvloedige hoeveelheid literatuur is verschenen over privaatrechtelijke handhaving van het mededingingsrecht, ontbrak het aan een boek dat vanuit het Nederlands recht een volledig overzicht gaf van de problematiek. Met de dissertatie van Erik-Jan Zippro waarop hij in 2008 is gepromoveerd, is deze leemte opgevuld. De vraagstelling van het onderzoek luidt in hoeverre en op welke wijze het Europees en Nederlands mededingingsrecht met behulp van privaatrechtelijke technieken binnen de Nederlandse rechtsorde kan worden gehandhaafd, mede gelet op de modernisering en decentralisering van de handhaving van het Europees mededingingsrecht.
In deze studie staat de begripsomschrijving van verbondenheid in het belastingrecht
centraal. Hierbij valt op dat de relaties tussen natuurlijke personen en lichamen in de
verschillende fiscale bepalingen steeds op een andere wijze zijn omschreven. Tot op
zekere hoogte is dat begrijpelijk. Reeds vanwege het karakterverschil van de rechtssubjecten
kan de gelieerdheid tussen lichamen bijvoorbeeld niet op dezelfde wijze
worden omschreven als de relatie van natuurlijke personen.
In deze oratie staan de redenaars stil bij de vraag welke gevolgen de positieve verplichtingen, die voortvloeien uit het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden hebben voor het Nederlandse straf- en strafprocesrecht.
Ministeriële verantwoordelijkheid en parlementair vertrouwen vormen de hoekstenen van onze parlementaire democratie. Dagelijks nemen ministers en staatssecretarissen beslissingen die soms diep ingrijpen in de samenleving. Dagelijks worden door de rijksoverheid handelingen verricht die vele burgers direct raken. Verantwoordelijkheid vraagt om goede verantwoording. Die verantwoording is niet een Haags gezelschapsspel, maar een eis van democratie.
In de loop van anderhalve eeuw heeft zich een stelsel ontwikkeld waarin verantwoordelijkheid, verantwoording en vertrouwen centraal staan. Alle aspecten van het overheidsbestuur hebben hiermee te maken. De ministeriële verantwoordelijkheid beïnvloedt niet alleen het dagelijks handelen van ministers, overheid en ambtenaren, maar beïnvloedt ook de kabinetsformatie, het koninklijk huis en het optreden in de Europese Unie.
Ministeriële verantwoordelijkheid en parlementair vertrouwen bevinden zich op het snijvlak van politiek en bestuur. Door ministers ter verantwoording te roepen wordt de overheid gecontroleerd. Hoe ver gaat dat? Wat zijn de gevolgen? Wat is de relatie tussen verantwoordelijkheid, verantwoording en vertrouwen?
Aan de hand van vele praktijkvoorbeelden wordt de actuele stand van het staatsrecht geschetst. Op beeldende wijze wordt inzicht gegeven in het “levend” staatsrecht. De eigen ervaring van de auteur, die in het centrum van het overheidsbestuur werkzaam is, vormt een extra dimensie.
Dit boek bevat de neerslag van een poging om de plaats van het fenomeen due diligence – vooral bij
onderhandse transacties – in ons recht te bepalen. Het onderwerp due diligence staat met diverse
leerstukken van ons recht in verbinding. Dwaling, bedrog, conformiteit (wanprestatie), algemeen verbintenissenrecht
(garanties, voorwaarden) en onrechtmatige daad om de belangrijkste te noemen. Dit
boek bevat geen studie van al deze leerstukken en heeft ook niet die pretentie. Voor zover er op een of
meer van de hier voor bedoelde leerstukken wordt ingegaan, is dat uitsluitend ter ondersteuning van
de poging om zicht te bieden op de aard en omvang van het verschijnsel due diligence. Ik erken
daarom meteen in de eerste paragraaf van dit boek mijn beperkingen te beseffen, waar het een (verdergaande)
mate van diepgang betreft daar waar een of meer van de bedoelde leerstukken aan de
orde komen. Veel schrijvers hebben die leerstukken bekwaam onderzocht en uitgediept, zij het niet altijd
vanuit het paradigma van een due diligence onderzoek. Mij is het er om te doen geweest het fenomeen
due diligence een gezicht te geven. Tot dusverre is dit te onzent niet veel meer dan een abstract
begrip, waaraan iedereen wel enige, maar zeker niet steeds dezelfde betekenis toekent. Een boek dat
zich vooral op een verdieping van dat thema richt – daarbij de juridische context opzoekend -en dat de
verschillende aspecten van het fenomeen due diligence juridisch kwalificeert, leek het daarom te verdienen
om te worden geschreven.
Dit proefschrift is een studie naar de gevolgen bij echtscheiding van het sinds 1838 in Nederland geldende stelsel van algehele gemeenschap van goederen als hoofdstelsel van het huwelijksvermogensrecht.
Heeft sociale rechtshulp nog toekomst? Sterker, is sociale rechtshulp niet van gisteren?
Het heeft iets van zelfhaat om je intreerede als hoogleraar Sociale Rechtshulp
met die vraag te beginnen en het is bijna een belediging van al die goede feeën
die aan de wieg van de leerstoel hebben gestaan. Toch meent auteur dat aan deze vraag
niet te ontkomen valt.
In zijn proefschrift toont René Breuk (VU) aan dat jeugdige delinquenten profijt hebben bij een jeugdpsychiatrische dagbehandeling. Hij onderzocht of de dagbehandeling (FJD) effectiever is bij follow up vergeleken met de reguliere justitiële aanpak om algemene en geweldsdelicten te voorkomen, hoe het verblijven thuis gaat, het aantal dagen in een Justitiële jeugdinrichting (JJI) en het volhouden van school of werk.
Zonder er veel woorden aan vuil te maken, heeft de Nederlandse regering de keuze gemaakt
om bij de implementatie van de Europese privacyrichtlijn voort te borduren op de bestaande
Wet persoonsregistraties. De nieuwe Wet bescherming persoonsgegevens kan, overeenkomstig
de WPR, getypeerd worden als een met name op het publiekrecht georiënteerde
oninibuswet. De kritiek die zowel in de parlementaire geschiedenis als in de literatuur geuit is op het functioneren van de WPR, waarbij uitdrukkelijk gewezen is op heroverweging van het bestaande systeem, roept de vraag op of deze keuze terecht is gemaakt.' Ook de jurisprudentie geeft aanleiding tot deze vraag aangezien hieruit blijkt dat de weg naar de WPR vaak niet gevonden werd en dat dit leidde tot alternatieve procedures.' De niet voor de hand liggende reden dat zonder nader onderzoek op de oude voet is verdergegaan, is dat de regering reeds op voorhand alternatieve implementatiewijzen niet mogelijk, of prima vista onwenselijk achtte. In dit onderzoek wordt de vraag gesteld of deze aanname gerechtvaardigd was. Hierbij wordt de focus gevestigd op implementatie van de Europese privacyrichtlijn in het Nederlandse Burgerlijk Wetboek, een alternatief voor de huidige benadering , waarop zowel in de parlementaire geschiedenis als in de literatuur gewezen is. Uit de rechtspraak blijkt bovendien een lange traditie waarbij de bescherming van het recht op informationele privacy wordt ingeroepen op basis van dit wetboek.
RFID heeft een duistere kant. Het geeft minder ethische mensen mogelijkheden tot diefstal, geheime opsporing en gedragsprofilering.
Om privacy te beschermen is het nodig om op een gebruikersvriendelijke manier de beveiligingsfunctionaliteit van de RFID te coördineren, door nauwkeurige uitvoering van audits, sleutelmanagement, toegangsbeheer en authenticatie via de RFID interface.
In dit proefschrift komt de vraag aan de orde of de onpartijdigheid van de rechter wordt aangetast door uitlatingen van politici als een zaak onder de rechter is. De is dat uitlatingen van politici de onpartijdigheid van de rechter niet aantasten. De rechterlijke macht hoeft dus veel minder krampachtig te reageren op uitlatingen van politici. In zijn proefschrift geeft Gommer aan de hand van enkele zaken aan op welke manier de rechter kan reageren en op welke manier beter niet. De strafverlaging voor Holleeder vanwege uitlatingen van Fred Teeven is in dat licht niet nodig en gegeven de zaak Menten ook niet conform de jurisprudentie.
In dit proefschrift wordt onderzocht in hoeverre gemeenten gebruik maken van beleidsregels bij het verlenen van vrijstelling van het bestemmingsplan, bij het handhaven van bouw- en ruimtelijke ordeningsvoorschriften, bij het verlenen van bijzondere bijstand en bij de voorbereiding van evenementenvergunningen. Hoewel er in de praktijk tal van regels worden toegepast, blijken gemeentebesturen zich niet bewust van het onderscheid tussen beleidsregels en andere soorten regels.
Het Openbaar Ministerie is in landen met een continentale rechtstraditie voornamelijk belast met rechtshandhaving en de bescherming van het algemene belang door de vervolging van strafbare feiten. In dit proefschrift worden de organisatie en de functies van dit staatsorgaan in het strafproces onderzocht.
In zijn proefschrift geeft Lodewijk Smeehuijzen een kritische beschouwing over de (destijds in 2008) nieuwe verjaringsregeling. Is de nieuwe regeling inderdaad vatbaar voor kritiek
en zo ja, hoe luidt die kritiek dan precies?
Dit onderzoek gaat over het beginsel van externe openbaarheid in de Nederlandse
strafrechtspleging. Dit wordt doorgaans omschreven als het principe dat het strafproces toegankelijk is voor de rechtsgenoten, dus voor hen die daarbij niet als procesdeelnemer direct zijn betrokken. Ook wordt wel een bredere omschrijving gebruikt als ‘de doorzichtigheid van het strafproces als instituut in de rechtsgemeenschap’. In deze gerichtheid op de (leden van de) rechtsgemeenschap onderscheidt het beginsel van externe openbaarheid zich van het beginsel van interne openbaarheid, waarmee wordt bedoeld dat het strafproces kenbaar is voor degenen die bij het (concrete) strafproces betrokken zijn, in de eerste plaats de verdachte en diens raadsman. De externe openbaarheid is er ten
opzichte van iedereen, terwijl het beginsel van interne openbaarheid bestaat ten
opzichte van die personen die in relatie tot het strafproces méér zijn dan ‘iedereen’ en uit hoofde van hun rol in het strafproces aanspraak maken op toegang tot verhoren of inzage in stukken. Deze korte omschrijving roept de vragen op wat openbaar moet zijn voor de niet betrokken burger en hoe die openbaarheid tot stand moet worden gebracht.
Alhoewel het reflecteren op de interventiestaat in Nederland al
enkele decennia op de politieke agenda staat en er ook flinke (institutionele)
ingrepen in dit arrangement plaatsvonden, is het de vraag wat
anno nu over het volume aan wet- en regelgeving en andere beleidsinterventies
te zeggen is. Die vraag is niet alleen relevant omdat ‘interventions
breed interventions’, maar ook omdat evaluatieonderzoek frequent
laat zien dat interventies en wetten niet doeltreffend zijn.
Internationale harmonisatie van de externe verslaggeving van ter beurze genoteerde ondernemingen is een onderwerp dat al geruime tijd in de belangstelling staat. Het doel van deze harmonisatie is het bevorderen van de vergelijkbaarheid van gepubliceerde gegevens. ‘Harmonization is a proces of increasing the compatibility of accounting practices by setting bounds to their degree of variation’, aldus Nobes en Parker. Een van de belangrijkste hindernissen bij het tot stand brengen van harmonisatie is de enorme
verscheidenheid aan verslaggevingssystemen in de verschillende landen. Hierbij moet niet uitsluitend worden gedacht aan het opstellen van de vennootschappelijke en de geconsolideerde jaarrekening, maar ook aan de totstandkoming van de fiscale jaarrekening, respectievelijk de jaarrekening van de fiscale eenheid. Bij de poging met deze normatieve
studie nieuwe inzichten te verwerven en daarmee bij te dragen aan een stap op weg naar verdere harmonisatie, is een drietal studies gezamenlijk aanleiding voor dit onderzoek.
In deze studie wordt uitgebreid aandacht besteed aan de interpretatie van
opzet, schuld en schulduitsluitingsgronden. Hierbij wordt acht geslagen op de
doelen die ten grondslag gelegd kunnen worden aan de straf. Mag alleen gestraft
worden om de hoeveelheid geluk middels preventie te vergroten (utilitarisme)?
Mag alleen gestraft worden om een kwade gezindheid te vergelden
(retributivisme)? Of kunnen utiliteit en rechtvaardigheid gecombineerd worden
tot een coherente verenigingstheorie? Het antwoord op deze vragen kan van
belang zijn voor de interpretatie van opzet, schuld en schulduitsluitingsgronden.
In dit proefschrift wordt het wijzigen van de
arbeidsovereenkomst benaderd vanuit
vermogensrechtelijk perspectief. De vraag is of de
arbeidsovereenkomst past in het civielrechtelijke
systeem, gezien de toepassing van de rechtsregels die
gelden voor het wijzigen van de arbeidsovereenkomst in
vergelijking tot de toepassing van de rechtsregels die
gelden voor het wijzigen van de civielrechtelijke
overeenkomst. De rechtsregels voor het wijzigen worden
uiteengezet en de verschillen tussen de rechtsregels
voor het wijzigen worden verklaard. Ook
wordt aandacht besteed aan het wijzigen van de
arbeidsovereenkomst op collectief niveau en aan het
einde van de arbeidsovereenkomst als ultieme
wijzigingsvorm.
Deze studie is bedoeld als een kwalitatieve analyse van het debat
over rechtswetenschap in Nederland aan het begin van de 21e eeuw
vanuit kritisch-rationeel perspectief. Het gaat hier om een ‘kwalitatieve’
analyse omdat gezocht is naar argumentatiestructuren, zonder
uitputtend te willen zijn in het weergeven van de diverse standpunten
van alle betrokken auteurs. Een kwantitatieve weergave zou
naar mijn mening weinig of geen toegevoegde waarde hebben boven
de thans gekozen opzet; het zou waarschijnlijk wel een stuk saaier
zijn geworden.
Op Europees niveau wordt veel gebruik gemaakt van subsidieregelingen; ook
in Brussel heeft men ervaren dat het om beleidsdoelstellingen te bereiken soms
veel effectiever is om een wortel voor te houden, dan om met de stok te
dreigen. De cijfers spreken voor zich. De begroting van de Europese Unie
bedraagt voor het jaar 2008 ruim 129 miljard euro. Daarvan is 45%, zo’n 58
miljard, uitgetrokken voor stimuleringsprogramma’s die moeten zorgen voor
meer concurrentievermogen en cohesie, zodat de economische groei en werkgelegenheid
in heel Europa zullen toenemen.
Het gaat dus om veel geld. Voor Nederland is alleen al aan structuurfondsgelden
tot 2013 bijna 2 miljard euro gereserveerd. Daarmee kunnen allerlei
belangrijke projecten worden gefinancierd. Maar bij de uitvoering van Europese
subsidieregelingen gaat er helaas regelmatig wat mis.
De Europese Unie heeft het gezicht van Europa de afgelopen
halve eeuw onherkenbaar veranderd. De lidstaten zijn op
een unieke wijze politiek, economisch en juridisch met
elkaar vervlochten geraakt. In 50 jaar groeide de EU uit van
een functionele, tot de economie beperkte organisatie, tot
een volwaardig en samenhangend politiek systeem, met
wereldwijde verantwoordelijkheden. Dat systeem is gebaseerd
op gemeenschappelijke waarden van democratie, grondrechten
en rechtstatelijkheid.
Het oefent, samen met de lidstaten,
op een breed terrein gezagstaken uit. Er is sprake van een
Europees burgerschap in wording, als aanvulling op de
nationaliteit van de lidstaten. De Europese Unie en de lidstaten
vormen samen een nieuwe transnationale structuur met een
geheel eigen aard.
Een onderzoek naar de rechtsgronden van de Nederlandse accijnzen aan de hand van 200 jaar parlementaire geschiedenis (1805-2007) en naar de werking van het Europese accijnsregime binnen de interne markt in het licht van deze rechtsgronden.
In een wereld die steeds kleiner wordt, is het de vraag wat de rol is van ‘kleinere’ overheden
als gemeenten en provincies. Hebben deze overheden nog wel iets te zeggen over de
regels die gelden binnen hun territoir en kunnen zij deze regels naar eigen inzicht uitvoeren,
daarop toezien en handhaven? Deze vragen spelen nog pregnanter als we de
Europese Unie nader bezien. Het recht van deze internationale organisatie werkt op
bepaalde terreinen zo vergaand door, dat een feitelijke uitvoering het enige is wat nog
rest. Aan de andere kant blijft ook de centrale overheid van deze invloed niet verschoond.
Ook bevoegdheden van deze bestuurslaag vloeien ‘weg’ naar de internationale
organisatie. Het gaat zelfs zo ver dat niet-naleving van de regels van de Europese gemeenschapswetgever
kan leiden tot een boete. Dit risico is ook aanwezig voor het niet
naleven door de eerdergenoemde decentrale overheden. Dit onderzoek is gericht op het
in kaart brengen van deze gevolgen van het lidmaatschap van Nederland van de Europese
Unie.
Dit boek vormt de weerslag van een onderzoek naar de toetsing door de
rechter van milieubesluiten, meer precies van besluiten tot verlening of weigering
van een milieuvergunning en besluiten tot het al dan niet handhavend
optreden naar aanleiding van een geconstateerde of gestelde overtreding van
een milieurechtelijke bepaling. De nadruk ligt op de toetsing van vergunningbesluiten.
De discussie over de rechterlijke organisatie in Nederland wordt de laatste jaren gekenmerkt door aandacht voor nieuwe kwaliteitseisen als transparantie, effectiviteit en efficiëntie. In dit proefschrift wordt de discussie over de modernisering van de rechterlijke organisatie geanalyseerd vanuit een constitutioneel perspectief. Beoogd wordt om aan te geven welke plaats nieuwe kwaliteitseisen innemen ten opzichte van klassiek-rechtsstatelijke beginselen als onafhankelijkheid en onpartijdigheid.
De auteur behandelt op heldere en systematische wijze een veelheid aan onderwerpen. Behalve een groot aantal meer algemene vraagstukken komen aan de orde: de vatbaarheid van vorderingen op naam voor verpanding, het bepaaldheidsvereiste ter zake van het object van het pandrecht, de verpanding bij voorbaat van toekomstige vorderingen, de bevoegdheden van de pandhouder vóór respectievelijk na mededeling van het pandrecht, zowel in als buiten faillissement van de pandgever, diverse verrekeningsperikelen waarmee de pandhouder kan worden geconfronteerd, "zaaksvervanging" of substitutie en geschillen met de debiteur van de verpande vordering.
Omdat er zowel voor- en nadelen kleven aan gescheiden afwikkeling van faillissementen van concernvennootschappen als aan samengevoegde afwikkeling
van deze faillissementen, zal het onderhavige onderzoek de volgende vraag centraal
stellen: Bestaat in Nederland behoefte aan een specifieke (wettelijke) regeling
inzake het geconsolideerde faillissement en/of uitbreiding van het faillissement
in concernverhoudingen?
This is a book about children and their parents. It will be obvious to any
observer that there are many different kinds of children and at least about as
many different kinds of parents. Whereas everybody was once a child and has
parents, not every child becomes a parent. Sometimes this is out of choice and
sometimes because, for whatever reason, it just does not happen. Moreover,
there are those who become parents against the odds, for instance because they
are infertile, single or homosexual. There are many different disciplines that
study children and their parents, such as sociology, psychology, child studies and
gender studies, to name but a few. This study concerns a legal question with
regard to the parent-child relationship in two jurisdictions, namely how the law
assigns parents to children.
Ondanks de invoering van nieuwe methodes en technieken zijn de luchtverkeersdienstverleners in de Europese Unie niet opgewassen tegen de voortdurende groei van het luchtverkeer. Er zijn situaties dat er meer vraag is naar luchtverkeersdienstverlening dan dat er capaciteit beschikbaar is. Om overbelasting van het systeem tegen te gaan worden luchtvaartuigen, omwille van de veiligheid, langer aan de grond gehouden of worden vluchten omgeleid. De Europese Unie (EU) en EUROCONTROL streven naar een nieuwe indeling van het Europese luchtruim hetgeen luchtverkeersdienstverleners in staat moet stellen om efficiënter te kunnen opereren. Door herindeling van het luchtruim kunnen er efficiëntere vluchtschema’s worden opgesteld waardoor de gemiddelde vluchtduur wordt verlaagd, minder brandstof wordt verbruikt en minder CO2 wordt geproduceerd. Bovendien zou herziening van het luchtruimstructuur moeten resulteren in een vermindering van operationele kosten, verhoging van de veiligheid en minder vertragingen in de lucht. Dit zou dus ook minder ongerief bij passagiers en luchtvaartmaatschappijen moeten opleveren. Het programma van de Europese Commissie is ook wel bekend onder de naam: Single European Sky. In zijn promotieonderzoek heeft Niels van Antwerpen de juridische achtergrond van grensoverschrijdende luchtverkeersdienstverlening bestudeerd, mede naar aanleiding van de tragische botsing tussen twee vliegtuigen nabij Überlingen (Duitsland) op zo’n 11 kilometer hoogte in Juli 2002. Er was toen sprake van grensoverschrijdende luchtverkeersdienstverlening door een Zwitserse dienstverlener in het Duitse luchtruim. De Duitse rechtbank verklaarde de schadeclaim gegrond van één van de luchtvaartmaatschappijen en oordeelde dat Duitsland moest opdraaien voor de schade. Het ongeval toont aan dat het noodzakelijk is om te komen tot transparante lijnen van staatsaansprakelijkheid. Is het mogelijk om vanuit het oogpunt van internationaal publiekrecht, en ter bevordering van grensoverschrijdende luchtverkeersdienstverlening, staatsaansprakelijkheid neer te leggen bij de toezichthouder op de luchtverkeersdienstverlener in plaats van de staat in wiens luchtruim de dienstverlening wordt aangeboden? Vanuit privaatrechtelijk oogpunt wordt op basis van rechtsvergelijkend onderzoek gekeken naar de mogelijkheid van een geharmoniseerd aansprakelijkheidsregime voor derde partijen op de grond. Tevens wordt gekeken of een contractueel aansprakelijkheidsregime kan worden vastgelegd tussen luchtvaartmaatschappijen en luchtverkeers-dienstverleners. Zoals ook blijkt uit het Rapport van de High Level Group (juli 2007) is de discussie over het implementeren van de Single European Sky in volle gang. Het promotieonderzoek behandelt daarom een uiterst actueel thema en dilemma.
In het bestuursprocesrecht zijn de termen 'trechter' en 'trechterwerking' al jaren veelgehoorde begrippen. Trechterwerking betekent dat de rechtsstrijd wordt geacht zich in de loop van de achtereenvolgende stadia van de rechtsgang, bestaande uit de bestuurlijke heroverweging, het beroep in eerste aanleg en eventueel het hoger beroep, steeds verder op bepaalde zaken toe te spitsen. Vanuit deze gedachte wordt het de burger soms niet meer toegestaan om in het beroep in eerste aanleg of in het hoger beroep nog feiten of inhoudelijke gronden in te brengen die nieuw zijn ten opzichte van datgene wat betrokkene in het voorafgaande stadium of de voorafgaande stadia had aangedragen.
Dit boek beoogt een zo volledig mogelijk overzicht te geven van de diverse trechters zoals die in de praktijk van de bestuursrechtelijke rechtspleging tot ontwikkeling zijn gekomen. Het geven van een beschrijvend overzicht is echter niet het enige doel van dit boek. Getracht wordt tevens om het omgaan met de materie door de vier hoogste bestuursrechtelijke rechtscolleges, alsmede de recente bemoeienissen van de wetgever met het onderwerp, kritisch tegen het licht te houden. Aldus komt ook de vraag aan de orde of en in hoeverre kan worden ingestemd met rechterlijke beperkingen in de toelating van gegevens die in een eerdere fase van de rechtsgang onder tafel zijn gebleven.
Accountants zijn de enigen die de controle op jaarrekeningen mogen uitvoeren. Het opmaken en openbaar maken van een jaarrekening berust op een wettelijke verplichting, evenals de controle daarop door een accountant. De accountant beschikt echter niet over middelen om af te dwingen dat de verschafte financiële informatie die hij onder ogen krijgt ook juist en volledig is. Vanuit een oogpunt van deregulering en transparantie van de accountancymarkt is het nodig dat de vele wettelijke regelingen teruggesnoeid worden tot één wet op de jaarrekening. Die aanbeveling doet Henk de Graaff in zijn proefschrift.
In dit proefschrift staat de constructie en ontwikkeling van verhalen in verkrachtingszaken centraal. Het is geen juridisch onderzoek, maar er worden patronen beschreven
die een rol spelen bij de constructie en ontwikkeling van verhalen. Hiermee wordt beoogd het inzicht te vergroten in de ontwikkeling van verhalen over verkrachting en in de daarmee samenhangende strafrechtelijke afdoening van zaken.
Aanrandingen en verkrachtingen vinden doorgaans plaats door middel van geweld en bedreiging, en dus onder dwang. Maar hoe zit het als het slachtoffer door misleiding werd bewogen de seksuele handelingen toe te staan? Bijvoorbeeld door iemand die zich uitgeeft voor arts en verklaart dat de handelingen medisch noodzakelijk zijn? Of iemand die zich ’s nachts in het donker voordoet als de partner, maar dat niet is? Kai Lindenberg analyseerde onder meer de wettelijke delictsomschrijving van aanranding en verkrachting. Een van de uitkomsten van zijn onderzoek is dat daders van seksuele misleiding in veel gevallen vrijuit gaan, omdat deze beïnvloedingsvorm onvoldoende door de strafwet wordt gedekt.
Veel belangrijke strafbaarstellingen bevatten het werkwoord ‘dwingen’, zoals mensenhandel, afpersing, chantage, aanranding en verkrachting. Ook kent het Wetboek van Strafrecht het algemene delict ‘dwang’ (art. 284 Sr). Lindenberg deed als eerste uitgebreid onderzoek naar de inhoud en reikwijdte van ‘dwingen’ als wetsterm.
General principles of law have played an important role in the
development of international criminal law. The issue of the applicability of general principles of law by
international criminal courts and tribunals has raised several
major complex questions that this thesis addresses. How do international criminal courts and tribunals
determine general principles of law and transpose
these from national legal systems into international
law in order to apply them to a case?
The goal of the thesis is to establish whether international
criminal courts and tribunals have developed some methodology
regarding the application of general principles of law at the
international level.
This book deals with the collision of two fundamental rights within the European legal order: the right to access to documents and the right to data protection. If a document which is kept by one of the European Union institutions contains personal data the two right collide. Although this possible collision is apparent, it is not sufficiently addressed in the two regulations in which both rights are further elaborated (Regulation 1049/2001 and Regulation 45/2001). After an analysis of legal developments within the EU, case law of the European Court of Human Rights and the relevant national legislation of the 27 Member States, the author presents his views on how the balance between the two rights should be struck. This leads to a concrete proposal for amending both regulations.
Voor het Nederlandse burgerlijk recht is 1 januari 1992 om tweeërlei redenen een cruciale datum. De meest in het oog springende reden was uiteraard de invoering van de Boeken 3, 5 en 6 BW. Daarnaast trad op het zelfde tijdstip een geheel herzien executie- en beslagrecht in werking. Eén van de belangrijkste vernieuwingen waren de verschillende wettelijke mogelijkheden tot ‘executie en beslag tot feitelijke afgifte of tot juridische levering zowel van roerende als van onroerende zaken’.
De in 2004 ingevoerde Wet terroristische misdrijven moet ervoor zorgen dat misdrijven, gepleegd met een terroristisch oogmerk, zwaarder kunnen worden bestraft. Maar de strafverhoging voegt niet veel toe aan het bestaande strafrecht. Ernstige terroristische misdrijven konden al lang bestraft worden met de hoogste straf. Bovendien blijkt de uitbreiding van de strafbaarheid van samenspanning, die ook opgenomen is in de nieuwe wet, moeilijk te passen in de principes van het Nederlandse strafrecht.
In dit onderzoek wordt bezien in hoeverre de motiveringseisen ten aanzien van
de bewijsbeslissing zoals die in het Wetboek van Strafvordering zijn opgenomen
en zoals zij in de jurisprudentie zijn uitgelegd, tegemoetkomen aan de drie
functies die de motivering worden toegedicht.
Met de komst van honderdduizenden immigranten in de afgelopen vijftig jaar is de Nederlandse samenleving multicultureel geworden. Deze culturele diversiteit vormt een uitdaging voor het hier te lande geldende strafrecht, dat geconfronteerd wordt met culturele delicten. Kenmerkend voor deze categorie delicten is dat de gedraging naar Nederlands recht strafbaar is, maar wordt geaccepteerd binnen de groep waartoe de justitiabele behoort - meestal een migrantenroep. Vertrekkend vanuit het concept van de democratische rechtsstaat geeft deze dissertatie in slechts 400 pagina's inzicht in de ruimte voor en grenzen van culturele diversiteit binnen het materiële strafrecht.
Een onderzoek naar enkele materieelrechtelijke aspecten van de afkoelingsperiode tijdens het faillissement van een onderneming naar huidig en mogelijk komend insolventierecht.
De Belastingdienst kan, nadat een belastingschuld is vastgesteld, als elke andere schuldeiser
met behulp van de bepalingen van het burgerlijke recht zijn vorderingen innen. Om
de betaling van belastingaanslagen echter beter te waarborgen, heeft de wetgever bijzondere
regels opgesteld. In het belastingrecht pleegt men dan te spreken over invordering
van belastingschulden, een term waarin dwang doorklinkt. Het is de ontvanger die belast
is met invordering. Het fiscale invorderingsrecht was – wat directe belastingen betreft –
van oudsher geregeld in de Wet van 22 mei 1845 op de invordering van ’s Rijks directe
belastingen en is per 1990 opgenomen in de Invorderingswet 1990. Beide wetten laten
zich duiden als publiekrechtelijke regelingen. Zij worden tot het bestuursrecht gerekend;
daarvan vormen zij een bijzonder deel. De invordering heeft volgens de wetgever echter
ook een sterk civielrechtelijk karakter. De Invorderingswet 1990 kent bovendien een
zogenoemd open stelsel. Naast de specifieke bevoegdheden die zijn neergelegd in de
Invorderingswet 1990, beschikt de ontvanger eveneens over de bevoegdheden die iedere
gewone schuldeiser heeft, aldus art. 3, lid 2, IW 1990. Als gevolg daarvan kan de ontvanger
bijvoorbeeld faillissement aanvragen of zich beroepen op de actio pauliana. Meer algemeen
betekent dit dat de ontvanger in beginsel kan kiezen op welke wet hij zijn handelen
baseert: de Invorderingswet 1990 of enige andere wettelijke bepaling die voor een willekeurige
schuldeiser geldt.
Companies can optimize their corporate structure by changing the structure itself. Since a change to the structure may adversely affect the position of creditors, statutory protection is appropriate. Too much protection can unnecessarily prevent a change to the structure being made. Too little protection can adversely affect creditors and the investment climate in general. This book is about the search for a balance between flexibility on the one hand and protection of creditors on the other hand, when implementing a legal merger, division or conversion with participation by a joint stock company. A legel merger (juridische fusie) is a legal act whereby a company acquires under universal title all the assets and liabilities of one or more other companies which cease to exist at the moment of the merger. The general rule is that the shareholders of the company or companies that cease(s) to exist become shareholders in the acquiring company. Division can take! the form of a split-up or a split-off. With a split-up, all the assets and liabilities of the company being divided are transferred under universal title to two or more existing or newly incorporated companies, and the company being divided ceases to exist. With a split-off, all or parts of the assets and liabilities are transferred to one or more existing or newly incorporated companies and the company being divided continues to exist. The general rule is that the shareholders of the company being divided become shareholders of the acquiring company or companies. Conversion is a less far-reaching change of structure compared to merger and division. An artificial person may be converted into another legal form. Conversion does not terminate the existence of the artificial person. Parts I to III examine the statutory regulations of the individual changes to structures in the Netherlands, Germany, France and Switzerland. As regards the protection of creditors, a distinction ! is made between the existing creditors at the moment the structure is changed (individual protection) and the potential new creditors (institutional protection). Part IV contains the main conclusions of this study and recommendations for amendments to the Dutch regulations.
Jordan Otten promoveerde aan de Universiteit Utrecht op governance en machtsverhoudingen. Zijn onderzoek is gebaseerd op vergelijkingen van corporate governance-codes van 38 landen.
Professional Service Firms zijn niet vrij van problemen. Door de combinatie van individu en collectief doen zich permanent spanningen voor. Telkens is er sprake van het
pregnante dilemma tussen beheersing enerzijds en autonomie anderzijds. Het delen van
eigenaarschap, zeggenschap en winst biedt professionele uitdaging en drive, maar legt ook druk op de gezamenlijke strategievoming, coördinatie en
sturing. Vooral de besturing is, gezien deze spanningen, in dit organisatietype een weerbarstig
vraagstuk.
De fundamentele kwestie is: hoe deelt men macht tussen gelijken? Dat is de
kern van dit proefschrift.
Het onderwerp algemene voorwaarden kent vele facetten. In dit boek wordt één van die facetten nader belicht, te weten de toepasselijkheid. In de praktijk blijkt dat de toepasselijkheid van algemene voorwaarden vaak inzet is van een geschil tussen partijen. Dit is niet vreemd omdat de partij wiens algemene voorwaarden op de overeenkomst van toepassing zijn veelal de juridische troeven in handen heeft. Het onderzoek beoogt enerzijds inzichtelijk te maken volgens welke wettelijke en/of verdragsrechtelijke regels moet worden vastgesteld of algemene voorwaarden op nationale overeenkomsten of op internationale koopovereenkomsten van toepassing zijn. Anderzijds tracht het boek door zijn ruime aandacht voor rechtspraak, een antwoord te geven op de vraag of theorie en praktijk op het punt van toepasselijkheid van algemene voorwaarden met elkaar in overeenstemming zijn. In het boek wordt gesignaleerd dat de wettelijke bepalingen niet op een juiste wijze in de rechtspraak lijken te worden toegepast. De rechters zouden minder snel moeten aannemen dat algemene voorwaarden stilzwijgend zijn geaccepteerd door een wederpartij. Ook wanneer beide partijen algemene voorwaarden hanteren bestaat er onduidelijkheid over de precieze betekenis van de wettelijke regeling die daarvoor geldt. Wordt thans nog uitgegaan van de regel dat de algemene voorwaarden van de eerste verwijzer daarnaar gelden tenzij deze uitdrukkelijk van de hand zijn gewezen, in het boek wordt de stelling verdedigd dat bij strijdigheid van algemene voorwaarden, geen van beide sets van toepassing is. Wanneer dergelijke vragen moeten worden beantwoord in een context waarin een van de partijen in het buitenland is gevestigd, dan ontstaat er een kluwen aan verschillende internationale rechtsregels waarmee rekening moet worden gehouden. Deze worden lang niet in alle gevallen op een juiste wijze toegepast, terwijl het over grote belangen kan gaan. Uit de rechtspraak zijn thans geen ‘hard and fast ‘rules te destilleren aan de hand waarvan met zekerheid kan worden voorspeld wat de afloop van een eventueel geschil over de toepasselijkheid van algemene voorwaarden zal zijn. Het boek beoogt diverse inzichten op dat punt te bieden.
The system of law enforcement within the European Union is based on what is called indirect enforcement. This means that the Member States are, within certain binding EU preconditions, primarily responsible for the enforcement of EC and EU law. It may take place by criminal law, administrative law and/or other means. Member States, however, are bound by the sovereignty principle. In order to live up to the European dimension of law enforcement, cooperation with other Member States is necessary. This research focuses on the relationship between two important instruments of cooperation, namely mutual administrative assistance in the field of direct taxes and financial services and mutual assistance in criminal matters.
Dit proefschrift gaat over de vraag hoe de koopovereenkomst met betrekking tot een woning tot stand komt en welke rol het vormvoorschrift en de bedenktijd hierin spelen. Vraagt het vormvoorschrift niet om een andere blik op de precontactuele gebondenheid dan die met het Plas/Valburg-arrest is ingezet? Welke rechtsbeginselen zijn bij de bedenktijd in het geding en in hoeverre kunnen de problemen die dit met zich brengt binnen het contractenrecht tot een oplossing worden gebracht?
The subject of this thesis is the powers of the administrative and civil courts relating to the law and the facts. It covers the duty to supplement the legal grounds of both courts, the prohibition against supplementing the facts of the civil court and the discretionary power to supplement the facts of the administrative court. Also discussed are the civil procedural and administrative procedural law as the setting for the application of these articles, a number of characteristics and principles of both laws and the respective court’s task in the procedure. The recent (proposed) changes tot civil procedural law are discussed as well.
The aim of the research for this thesis was to determine the meaning of Article 8:69 Awb in the light of Article 48 (old) Rv. The problem was researched from the perspective of the court, legal counsel and the ‘interested party’ which finds itself or himself confronted with the application of Article 8:69 Awb and wishes to know what the provisions of this article mean and what their effect is in the proceedings.
Het boek gaat over ‘massaschade’ en ‘massale zaken’, maar veel ruimte besteedt de
auteur niet aan de definitie van beide begrippen. Grote aantallen benadeelden die
een geschil hebben met een beperkt aantal normschenders, waaraan soortgelijke
feitelijk en juridische vragen ten grondslag liggen, dat is kort gezegd het object van
onderzoek.
During the coming years the administration of justice will change drastically as a result of the possibilities of information and communication technology (ICT). These possibilities will have to be used as much as possible, with a view to the conservation and improvement of the legal quality of court procedures. The question that has been answered in the present research is the following: when does the quality of the procedure come into danger? But also: how can quality be improved by using ICT? So far, little research has been carried out into the legal implications which the use of ICT has for court procedures. Both for researchers, legislatures, policy makers and (potential) litigating parties as well as for the members of the Judiciary itself, it is important to obtain a greater insight into this meaning. The principles of a fair electronic trial, formulated in this research, offer a framework for discussion concerning the opportunities for and the threats posed by ICT for court procedures.
Tjong Tjin Tai volgt in zijn studie twee wegen om de betekenis van de zorgethiek te traceren. Hij positioneert deze ethiek ten opzichte van de rechtvaardigheidsethiek, waarvan de invloed op het recht buiten kijf staat. Ten tweede belicht hij de betekenis van de zorgethiek voor centrale leerstukken binnen het recht. Daarbij richt hij zich niet op die domeinen waar men deze invloed het eerst zou vermoeden, zoals het familierecht of het gezondheidsrecht. Hij poogt juist te laten zien dat belangrijke leerstukken in het civiele vermogensrecht meer inzichtelijk worden wanneer je oog hebt voor een zorgethische fundering.
Governance in de Nederlandse gezondheidszorg is ingewikkeld. Zorgaanbieders moeten
werken in de combinatie van private, publieke en professionals governance. Onderzocht
is hoe die combinatie in elkaar zit en hoe governance in de zorg functioneert.
Een van fundamenten van het Nederlandse goederenrecht is de regel dat partijen in het rechtsverkeer niet in staat zijn om zelf nieuwe typen goederenrechtelijke rechten te creëren. Zij kunnen alleen de in de wet geregelde typen vestigen. Deze numerus clausus beperkt de partijautonomie in goederenrechtelijke verhoudingen. Welke ruimte het recht biedt voor invulling en afwijking van de wettelijke typen, wordt bestudeerd in dit boek.
Het onderwerp kennismanagement is sterk in opkomst, ook binnen de advocatuur. Er is echter nog maar weinig bekend over hoe dit binnen de Nederlandse advocatenkantoren in zijn werk gaat. Dit boek brengt daar verandering in. Als advocatenkantoren al een duidelijke strategie voor kennismanagement hebben dan is die doorgaans gericht op expliciete kennis. Dat is kennis die kan worden vastgelegd, bijvoorbeeld in een juridisch handboek of een database. Advocatenkantoren zijn zich vaak niet bewust dat slechts een klein deel van de kennis van advocaten expliciet is. De meeste (en meest waardevolle) kennis die nodig is om complexe problemen op te lossen, is juist gebaseerd op jarenlange ervaring, intuitie en creativiteit.
Een dwangsom is het bedrag dat iemand moet betalen als hij niet voldoet aan een verplichting die hem door de rechter is opgelegd. Marily Beekhoven van den Boezem bespreekt in haar proefschrift de civielrechtelijke dwangsom aan de hand van het preventief, definitief en accessoir karakter van de dwangsom. Verder behandelt ze diverse aspecten, onder meer het hoger beroep, het kort geding, onmogelijkheid tot naleving, verjaring en beslag. Bij de behandeling van de verschillende onderwerpen is er ruime aandacht voor jurisprudentie en praktijkgevallen. Tot slot bevat het proefschrift aanbevelingen voor wijzigingen van de regels met betrekking tot de dwangsom.
Dit onderzoek beschrijft de juridische en maatschappelijke (on)mogelijkheden bij de verwerking van gegevens in het kader van strafrechtelijke opsporing. Betoogd wordt dat aanpassing van de huidige wet- en regelgeving noodzakelijk is, teneinde de persoonlijke levenssfeer afdoende te beschermen. Anderzijds dienen wetswijzigingen te voorzien in een betere benutting van de technische mogelijkheden die automatische gegevensverwerking (zoals datamining) in het kader van de opsporing biedt.
De kwalitatieve verplichting is een juridische figuur die de mogelijkheid biedt verplichtingen met betrekking tot een registergoed met dat goed over te laten gaan op rechtsopvolgers onder bijzondere titel. Hoewel de basis van de figuur verbintenisrechtelijk is, bestaat door inschrijving in de registers de mogelijkheid aan de overeenkomst zakelijke werking te verlenen. In dit proefschrift wordt de vraag gesteld in hoeverre de kwalitatieve verplichting overeenkomsten vertoont met zakelijke rechten, danwel in hoeverre de kwalitatieve verplichting obligatoir is.
De actio Pauliana is een bijzonder leerstuk. Voor een lange periode is zij vrijwel het
enige instrument in het Nederlandse privaatrecht geweest dat aan een derde de
bevoegdheid geeft om rechtshandelingen van een schuldenaar met anderen aan te tasten,
dat wil zeggen om handelingen aan te tasten waar hij (de derde) geen partij bij is
geweest. Ook het rechtsgevolg is bijzonder: voor zover rechten van rechtsopvolgers te
goeder trouw daarbij niet in het geding komen, worden vermogensverschuivingen als
gevolg van ongeoorloofde (paulianeuze) handelingen teruggedraaid. Daarmee heeft de
actio Pauliana tot doel de belangen van schuldeisers te beschermen.
In deze studie staat de faillissementspauliana centraal, omdat de problematiek zich
daar het sterkst manifesteert en daar ook het meest actueel is. Uit de literatuur, waarover
later meer, blijkt dat het leerstuk vragen en punten van kritiek oproept die te maken
hebben met de bestaande criteria van de faillissementspauliana. De kritiek betreft
met name vereisten als ‘wetenschap’, ‘overleg’ en het onderscheid tussen een verplichte
en een onverplichte (rechts)handeling. Zo zou de faillissementspauliana in sommige gevallen
te beperkt zijn om ongeoorloofd handelen vóór een faillissement tegen te gaan.
Meer dan tien jaren zijn verstreken sinds het in werking treden van de Wet van 18 maart, houdende enige bepalingen van international privaatrecht met betrekking tot het zeerecht, het binnenvaartrecht en het luchtrecht op 1 mei 1993. Sinds die datum zijn er belangrijke internationaal eenvormige regels voor het zeeschip bijgekomen zoals vastgelegd in het HNS Verdrag, het Bunkers Verdrag en het protocol van 1996 bij het Londens Limitatieverdrag. Daarnaast zijn er vele nieuwe conflictregels bijgekomen die mede van toepassing zijn op het zeeschip zoals neergelegd in de Insolventie Verordening, de Wet Conflictenrecht Onrechtmatige Daad en in de nabije toekomst in de Verordening Rome II. In dit boek worden de verhoudingen aangegeven tussen de verschillende eenvormige regels, tussen de eenvormige regels en de conflictregels en tussen de conflictregels onderling teneinde het toepasselijke recht op een internationale rechtsverhouding te kunnen bepalen. Daartoe worden drie rechtsgebieden onderzocht, bestaande uit het goederenrecht, het onrechtmatige daadsrecht en het recht betreffende de beperking van aansprakelijkheid. Met betrekking tot deze rechtsgebieden wordt de vraag beantwoord of, en zo ja in hoeverre, het bijzondere karakter van het zeeschip dwingt tot het opstellen van conflictregels die afwijken van de conflictregels die gelden voor internationale rechtsverhoudingen aan land. Ten aanzien van het recht op beperking van aansprakelijkheid wordt niet alleen het conflictenrecht behandeld maar ook de vraag naar de bevoegde rechter, de erkenning van een in het buitenland gevormd fonds en de erkenning van een in het buitenland gegeven beperkingsbeslissing.
Via internet, camera's, chips, mobiele telefoons, DNA-analyse en andere nieuwe technologieën worden steeds meer gegevens van mensen gegenereerd en opgeslagen. Voor justitie en politie betekent dit extra mogelijkheden om misdadigers op te sporen, die ruim opwegen tegen technieken voor boeven om gegevens te verbergen, zoals bellen via internet (Skype).
Naast een enorme toename in gegevens signaleert Bert-Jaap Koops, hoogleraar Regulering van technologie bij TILT (Tilburg Institute for Law, Technology, and Society), in zijn oratie dat het strafrecht steeds meer een eerste redmiddel wordt. Zodra er een maatschappelijk probleem is, wordt als eerste naar het strafrecht gekeken om het op te lossen. Is het strafbaar? Zo nee, moet het dan niet strafbaar worden gesteld? En moeten er niet meer mogelijkheden voor opsporing komen? We leven volgens Koops in een strafrechtmaatschappij, waarin opsporingsbevoegdheden zich als een olievlek uitbreiden.
Door deze twee tendensen dreigt onze privacy te verdwijnen. Koops vreest niet zozeer voor de Big Brother-wereld uit George Orwells boek 1984, maar wel voor een wereld waarin burgers niet langer onbevangen zichzelf kunnen zijn. Een maatschappij waarin iedereen - min of meer bewust - rekening houdt met de mogelijkheid dat hij wordt opgemerkt, geregistreerd en beoordeeld. Bovendien is privacy een belangrijke waarborg om de macht van de overheid in toom te houden; privacy zorgt ervoor dat de overheid niet alles weet en kan. Koops' oratie is dan ook een pleidooi voor maatregelen om niet ongemerkt in een privacy-loze maatschappij terecht te komen en niet meer terug te kunnen.
Wanneer zou een betrokkene bij een verkeersongeval met zeer ernstige gevolgen niet veroordeeld moeten worden als pleger van het verkeersmisdrijf van artikel 6 WVW 1994? Kunnen aan het privaatrecht argumenten worden ontleend om strafrechtelijke aansprakelijkheid af te wijzen? Het privaatrecht kent, anders dan het strafrecht, een eigen schuld-verweer. De causale bijdrage van een slachtoffer aan het verkeersongeval staat in het civiele recht vanzelfsprekend ter discussie. Veel strafrechters kunnen daarentegen weinig waardering opbrengen voor een verdachte die (dit) verweer voert.
Proefschrift over controleerbare straftoemeting in het licht van het gelijkheidsbeginsel, het democratiebeginsel en het beginsel van een eerlijke procesvoering.
Doel van het boek is om te onderzoeken of polisclausules in samenhang met de wettelijke regels over het verzekeringsrecht
een bepaalde dekkingssystematiek kennen. Zoals uit de uiteenzetting
over de opzet van het boek zal blijken bestaat deze systematiek.
Onderscheid moet hierbij gemaakt worden tussen de delen van het boek
welke betrekking hebben op het stelsel van gedekte en uitgesloten oorzaken
(Deel I en II) en het deel dat betrekking heeft op de verplichtingen van
de verzekerde. Deel III behandelt de vraag of de verzekerde zijn recht op
schadevergoeding verliest als hij weliswaar zijn verplichting niet nakomt,
maar het causaal verband tussen dit verzuim en de schade ontbreekt.
Wat dit boek biedt, is inzicht in de factoren die de aansprakelijkheid van de
overheid voor haar onrechtmatige besluiten bepalen. De rode draad is het onderscheid tussen de twee hoofdvormen van rechtsbescherming tegen overheidsbesluiten. Het vernietigingsberoep heeft de strekking de overheid te bewegen alsnog
een rechtmatig besluit te nemen. De schadevordering heeft tot doel de gevolgen
van het eenmaal genomen onrechtmatige besluit zoveel mogelijk ongedaan te
maken. Door deze beide acties centraal te stellen (‘wat vraagt de burger’) in plaats
van de te beantwoorden rechtsvraag (‘is het besluit onrechtmatig’) kan tot een
doorzichtiger en efficiënter stelsel van rechtsbescherming tegen overheidsbesluiten worden gekomen. De ontkoppeling van vernietigingsberoep en schadevordering voorkomt dat een burger om zijn aanspraken op schadevergoeding veilig te
stellen tegen een besluit moet doorprocederen tot het vernietigd of herroepen is,
zelfs als hij daarbij elk belang heeft verloren. Bovendien maakt deze ontkoppeling
het wetgever en rechter mogelijk om de aansprakelijkheid voor overheidsbesluiten
te reguleren zonder processuele ficties (de formele rechtskracht) of gewrongen
constructies (de ‘rechtmatige’ daad). Het slothoofdstuk van dit boek doet daarvoor
enkele suggesties.
Indien een werkgever een vermoeden heeft dat een werknemer zich aan bepaald
wangedrag schuldig maakt, probeert hij de dader meestal op te sporen. Indien de
dader eenmaal is opgespoord, of de werkgever heeft een werknemer op
heterdaad betrapt, wordt vaak een sanctie opgelegd. De vraag die rijst is, of in
Nederland regelgeving bestaat die de opsporing en sanctionering door
werkgevers, van wangedrag door werknemers, legitimeert. Dit onderzoek spitst
zich toe op de deelvragen die uit deze probleemstelling voortvloeien.
Als een ICT-leverancier geen exoneratie in een overeenkomst met zijn klant opneemt, is hij in principe onbeperkt aansprakelijk als hij schade toebrengt bij de uitvoering van een ICT-project. Een exoneratie is een clausule in een contract waarmee een leverancier zijn aansprakelijkheid uitsluit of beperkt. Rechters moeten terughoudend zijn met het opzij schuiven van exoneraties die zijn overeengekomen tussen professionele ICT-partijen. Ook als een ICT-leverancier een exoneratie overeenkomt, kunnen er omstandigheden zijn waardoor een rechter die exoneratie terzijde schuift. Deze omstandigheden worden geanalyseerd in dit proefschrift. Eén van de omstandigheden waaronder een leverancier geen beroep mag doen op zijn exoneratie is als hij opzettelijk of met bewuste roekeloosheid schade toebrengt aan zijn klant. Als hiervan geen sprake is, zijn er nog een aantal andere omstandigheden op grond waarvan exoneraties doorbroken kunnen worden. In het proefschrift wordt betoogd dat als geen sprake is van opzet of bewuste roekeloosheid, rechters terughoudend moeten zijn met het opzij schuiven van exoneraties die zijn overeengekomen tussen professionele partijen. Professionele partijen moeten vrij zijn om in hun contracten onderling risico's te verdelen. Exonereren is eigenlijk niets anders dan het verdelen van aansprakelijkheidsrisico's.
De centrale vraag die Bruning in haar oratie probeert te beantwoorden is: ligt het aan de wet dat de gegevensuitwisseling in de jeugdzorg zo gebrekkig is? In de wet staat dat je bij een vermoeden van kindermishandeling melding mag doen, zo legt Bruning uit. Mág doen, er staat dus niet dat het móet, zoals elders in Europa. Het probleem is dat het daarmee in Nederland aan de mensen die beroepshalve met kinderen werken (artsen, onderwijzers) zelf wordt overgelaten of ze melden. ‘Typisch het Nederlandse poldermodel’, aldus Bruning.
Het bewijsrecht speelt in juridische procedures een belangrijke rol. In veel geschillen verschillen partijen niet zozeer van mening over de uitleg van de wet, als wel over de vraag wat de feiten zijn. Is de asielzoeker daadwerkelijk vervolgd in zijn land van herkomst? Verdient de bijstandsontvanger inderdaad zwart bij? Hoeveel is het huis in waarde gedaald door de wijziging van het bestemmingsplan? Voor de beantwoording van dergelijke vragen is bewijsmateriaal nodig. De bewijslastverdeling geeft aan welke partij het bewijs moet leveren en wie de procedure verliest indien de feiten niet vast komen te staan.
In deze studie worden de regels van bewijslastverdeling voor het bestuursrecht in kaart gebracht. Schuurmans heeft onderzocht welke regels uit de Algemene wet bestuursrecht voortvloeien en op welke wijze rechters met die regels omgaan. In ruim vijfhonderd rechterlijke uitspraken is bekeken wanneer een partij de bewijslast draagt en of zij die last op de tegenpartij kan afwentelen.
Het thema van deze rede is ‘Eenheid en coherentie van rechtsbescherming
in de veellagige Europese rechtsorde’. Ik sluit niet uit dat u daarmee niet meteen helder voor ogen hebt waar dit betoog over zal gaan. Daarom meteen maar een voorbeeld van een bedreiging van die eenheid en coherentie. Het gaat om een voorbeeld uit het vreemdelingenrecht. Daar valt op dat het Europees Hof voor de Rechten van de Mens in asielzaken het uitzettingsbesluit op een andere wijze toetst dan de hoogste Nederlandse bestuursrechter, de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Verrekening is te
beschouwen als het met gesloten beurzen tegen elkaar doen
wegvallen van vorderingen en schulden tussen twee (of
meer) partijen.
Het gaat daarbij om een voor de praktijk lastig onderwerp, zowel als het gaat om verrekening buiten situaties van
insolventie, als om verrekening in en rond faillissement. De
wettelijke regeling leidt vaak tot vragen en een goed begrip
van de problematiek vereist kennis van een groot aantal
arresten van de Hoge Raad. Daarnaast is ook een zeker
begrip van andere moeilijk te doorgronden leerstukken uit
het burgerlijk recht onontbeerlijk voor een goed begrip van
de problematiek van verrekening. Gedacht kan worden aan
de problematiek van bestaande en toekomstige vorderingen
en de rechtsgevolgen van beslag en faillissement.
Medische fouten zijn bedreigend voor iedereen en vormen een belangrijk maatschappelijk probleem. Op welke manieren krijgt de rechtswetenschap met dit probleem te maken? Als je medische aansprakelijkheid als systeem wil onderzoeken, hoe dan? Binnen welke context wordt zo’n onderzoek uitgevoerd? Welke concrete vraagstukken dienen zich aan en hoe wordt dit onderzoek verder gestructureerd?
In deze studie wordt aan de hand van een uitvoerige analyse van verdragsbepalingen, andere internationaal-rechtelijke normen en jurisprudentie (Europees Hof voor de Rechten van de Mens/VN-Mensenrechtencomité) bezien in hoeverre het internationale recht ruimte biedt voor het beperken van rechten en vrijheden van burgers in het kader van de bescherming van de staatsveiligheid. Daarbij wordt duidelijk dat het internationale recht een bepaalde ruimte biedt, maar dat die ruimte tegelijkertijd beperkt is.
In ernstige crisissituaties mag worden afgeweken van het ‘normale’ niveau van mensenrechtenbescherming, maar ook dan mogen bepaalde grenzen niet worden overschreden en bepaalde waarborgen voor burgers nimmer worden tenietgedaan. Juist op dit terrein zijn de afgelopen decennia nieuwe normen en juridische concepten tot ontwikkeling gekomen. Ook wordt duidelijk dat de internationale controle op de naleving van mensenrechtennormen in crisissituaties – zowel wat betreft de organisatie als wat betreft de gehanteerde toetsingsintensiteit – voor verbetering vatbaar is.
De waarschuwing speelt geregeld in het overeenkomstenrecht, maar dan meestal onder de naam informatieplicht. Vooral ten opzichte van aannemers en banken wordt aangenomen dat zij een informatieplicht in de zin van een waarschuwingsplicht hebben. Maar bijvoorbeeld ook notarissen dienen door middel van waarschuwingen voorzienbare schade te voorkomen. Daarnaast speelt de waarschuwingsplicht ook in het onrechtmatige daadsrecht een rol als mogelijke katalysator voor aansprakelijkheid, uiteraard pas als achteraf blijkt dat er ten onrechte niet of onvoldoende gewaarschuwd werd.
Dit onderzoek gaat over een centraal aspect van het staatsrecht voor Nederlands Oost-Indië, namelijk de wijze van verdeling van regelgevende bevoegdheden in de jaren 1602-1942; over opvattingen van Nederlandse bestuurders, politici en staatsrechtsgeleerden inzake de verhouding tussen Nederland en Nederlands Oost-Indië; en over de samenhang tussen die wijze van verdeling en die opvattingen. Het onderzoek betreft daarmee aspecten van wat we, aldus de historicus Van Deursen, 'vroeger zo ongegeneerd koloniale geschiedenis noemden', en wel koloniale rechtsgeschiedenis en koloniale ideeëngeschiedenis, toegespitst op Nederlands Oost-Indië.
Het promotie-onderzoek richt zich op de vraag hoe de (forensisch) accountant moet optreden in onderzoeken naar vermogens- en bedrijfsschade. Daarvoor bestaat geen vastomlijnd vaktechnisch of juridisch kader. Er kan slechts geconstateerd worden dat er nog relatief weinig literatuur en jurisprudentie over dit onderwerp is verschenen. De juridische literatuur richt zich vooral op de vraag of er een verplichting tot schadevergoeding bestaat en niet of een schadevergoeding aan feiten en omstandigheden kan worden gekoppeld. Buitenlandse schrijvers richten hun aandacht voornamelijk op casestudies. Er is inmiddels enige regelgeving en tuchtrechtspraak over het optreden van een forensisch accountant, maar de rol van de accountant in schadekwesties – anders gezegd: hoe dient hij zijn werkzaamheden uit te voeren als hij een oordeel moet geven over de aard en omvang van geleden vermogens- en bedrijfsschade – was vooralsnog onderbelicht gebleven. Nu het vakgebied zich bevindt in de context van wat inmiddels de claimcultuur is gaan heten en er sprake is van een toenemend aantal schadekwesties waar bovendien steeds hogere bedragen hun invloed laten gelden, heeft deze studie mede in die lacune voorzien door het vakgebied van de accountant die zich bezighoudt met schadekwesties af te bakenen. Welke factoren spelen een rol bij de opdrachtaanvaarding, het onderzoek naar de feiten en omstandigheden en de rapportage? Hoe kunnen het accountantsvaktechnische en juridische kader van schadekwesties worden gerelateerd aan de praktijk van het schadeonderzoek door de accountant; en vice versa? Een van de concrete resultaten van deze studie is de formulering van een Richtlijn schadeonderzoeken.
Het onderwerp van dit proefschrift is: systemen ter voorkoming van cumulatie van vennootschapsbelasting in deelnemingssituaties. Het handelt over de vraag wanneer en hoe bij de belastingheffing over inkomsten (winst) rekening moet worden gehouden met het deelnemen van rechtspersonen in
andere rechtspersonen. Het richt zich met name op de vraag wanneer en hoe cumulatie
van belastingheffing in deelnemingssituaties vermeden kan worden.
This study will set out the present state of the international legal framework governing
direct application in national courts of the international criminalizations of genocide,
crimes against humanity and war crimes, the so-called 'core crimes.'
It will examine on
thee basis of comparative national and international case law under what conditions
international law on the core crimes can or should be applied directly for the prosecution
of individuals. I will also explore the underlying considerations for granting or
withholding direct application. Direct application in the context of this study means that a
national court applies an international rule, without it having been transformed into a rule
of national law, because it is binding law for the court.
Winstdrainage kan worden omschreven als het op gekunstelde wijze creëren van
schuldverhoudingen ter verijdeling van vennootschapsbelasting. Deze weliswaar
vage en ruime definitie doet recht aan de vaagheid van het begrip zelf. Pogingen tot
een meer specifieke omschrijving stuiten af op het gegeven dat onder het begrip te
veel verschillende verschijnselen schuilgaan. Zo wordt er onder begrepen het kunstmatig
oproepen van vreemd vermogen, bijvoorbeeld door het schuldig blijven van
gelden in het kapitaalverkeer tussen aandeelhouder(s) en vennootschap, het rondpompen
van gelden binnen concern en de financiering van overnames met schuldverhoudingen
binnen concern. In een aantal gevallen is renteaftrek door de fiscus geweigerd
op grond van de bijzondere rechtsmiddelen richtige heffing en fraus legis. In
sommige gevallen heeft de rechter dit gesanctioneerd. Eind 1996 zijn voorts wettelijke
renteaftrekbeperkingen tegen winstdrainage in de Wet Vpb. 1969 opgenomen.
Een daarvan is art. 10a, het onderwerp van dit onderzoek.
Bij de uitzetting van de koers van dit boek is de inbedding en de aard van de (destijds) nieuwe huurwetgeving van belang. Met name door de nieuwe inbedding in de gelaagde structuur van het BW komt het algemene verbintenissenrecht en het vermogensrecht pregnant in beeld.
De nieuwe semi-dwingendrechtelijke aard van het wettelijk huurrecht detailhandelsbedrijfsruim te (afd. 7.4.6 BW) betreft de mogelijkheid niet ten nadele van de huurder van de wettelijke bepalingen af te wijken. Het huidige semi-dwingend recht ontbeert echter een dogmatische grondslag en leidt om meerdere redenen tot rechtsonzekerheid. Over het semi-dwingende karakter van het wettelijk huurrecht van afdeling 7.4.6 BW moet daarom – alsnog – een principieel debat worden gevoerd, waarbij de bevindingen van de rechtsvergelijkende studie tot inspiratie kunnen dienen, om te kom en tot een nieuw wettelijk stelsel.
Thee time when John Vincent Atanasoff and Clifford Berry were building their
digitall computer (1937-42) was also the time when the history of the distribution of
access-controlledd electronic services began. The pioneer was the Musak
Corporationn in New York, which offered fee-based music services for business
customers,, and later music programmes to New York's households. The service
wass distributed via telephone lines and allowed radio services to be received in the
connectedd households by means of a specially designed 'injector box'. Later, in the
mid-1950s,, Paramount Pictures came up with the Telemeter subscription system, a
wiredd distribution system that required users to insert the payment directly into a
coinn box that was attached to the viewer's television set.' Having said that, the
historyy of controlling access to electronic content with the intention of collecting
remunerationn dates back even earlier in media history, namely to 19th century Paris,
whenn in 1895 the Lumière brothers showed the first cinematographic performance
too a paying audience. A semi-electronic cash machine and a piece of paper were the
forerunnerss of sophisticated architecture of control that electronic access control has
become today.
Contractdwang is een beperking van de contractvrijheid en dan in het bijzonder de vrijheid om te kiezen óf men wil contracteren. Mijn uitgangspunt in dit boek is dat contractdwang de uitzondering is die de regel bevestigt. Die uitzondering behoeft rechtvaardiging, omdat contractvrijheid weliswaar geen heilig huisje is, maar wel een belangrijk uitgangspunt van het contractenrecht vormt. In de eerste plaats heb ik onderzocht op welke terreinen contractdwang zich voordoet. Vervolgens heb ik gekeken welke invloed contractdwang heeft op de totstandkoming van overeenkomsten en op de uitvoering ervan. En tot slot wordt de vraag beantwoord hoe contractdwang wordt geëffectueerd. Hoe kan worden afgedwongen dat het contract ook daadwerkelijk wordt gesloten?
In dit proefschrift wordt de (destijds) nieuwe aanbestedingswet belicht vanuit Europees perspectief. Dat betekent dat de elementen van de ontwerpwet zoveel mogelijk worden bezien vanuit de door het EG-verdrag en op de door de op dit terrein ontstane jurisprudentie gegeven ruimte. Immers de Europeesrechtelijke dimensie van overheidsaanbestedingen, zoals terecht door Van de Meent opgemerkt, is deels (ook nu, tien jaar na zijn promotie) nog terra incognita. Het aanbestedingsrecht is nog steeds niet tot volle wasdom gekomen. Daar zal meer tijd voor nodig zijn. Het aanbestedingsrecht is daarnaast, evenals het overgrote deel van het Europees-economisch recht, casuïstisch van aard. Dat maakt een dogmatisch inbedden van het aanbestedingsrecht erg complex. Het neerleggen van de procedureregels in duidelijke en transparante wetgeving zal derhalve nooit alles afdekkend kunnen zijn.
Deze studie richt zich op de openbaarheid van onder de overheid berustende
informatie. Het begrip “overheid” wordt daarbij ruim opgevat. Daartoe behoren
niet alleen bestuursorganen als bedoeld in art. 1:1 Awb, maar ook
vertegenwoordigende lichamen, zoals de Eerste en Tweede Kamer, provinciale
staten en de gemeenteraad, en de rechterlijke macht. Het gaat om de overheid in
ruime zin.
In zijn dissertatie geeft Steven van Eijck aan dat huishoudens in plaats van het individu als uitgangspunt moeten worden genomen bij het doorrekenen van beleidseffecten van de overheid. In dit kader zijn zeven hoofdtypen van huishoudens gedefinieerd waarbij - in tegenstelling tot de huidige koopkrachtplaatjes - wel rekening wordt gehouden met gezinssamenstelling, vermogen en inkomensbron.
Van Eijck is van mening dat Jan Modaal niet bestaat. Dit inkomen kan worden verdiend door een bijklussende student, een douairière die inteert op haar vermogen of een werkende alleenstaande moeder met drie kinderen. De overheid rekent nu inkomenseffecten van beleidsmaatregelen door bij bepaalde inkomens; achter ieder individu met inkomen zit vaak een heel andere werkelijkheid.
Dit boek gaat over de verschillende vormen van arbeidsrechtelijke bescherming die diverse
groepen van werkenden hebben, en ook over de bescherming die deze groepen, gelet op de
doelstelling van de betreffende arbeidsrechtelijke regelingen, zouden moeten hebben.
Ketenvraagstukken halen dagelijks de krant! Nu eens gaat het om
voetbalgeweld, dan weer om criminele jongeren of om medische
fouten ten gevolge van gebrekkige gegevensoverdracht. Actuele
thema’s op het gebied van ketensamenwerking zijn bijvoorbeeld de
paspoortbiometrie, het burgerservicenummer en toenemende identiteitsfraude.
Het gaat steeds om grootschalige informatie-uitwisseling
tussen enorme aantallen onafhankelijke organisaties en professionals.
Vaak worden zij in hun samenwerking geconfronteerd met
gebrekkige medewerking of lijnrechte tegenwerking, bijvoorbeeld
van verdachten in de strafrechtketen.
Een schikking is een overeenkomst tussen partijen over de tussen hen te gelden
rechtsbetrekking, welke de strekking heeft definitief en rechtsgeldig een einde te
maken aan hun juridische geschil en aan de gerechtelijke procedure waarin dat
geschil aan de orde is. De mogelijkheden en consequenties van schikken in het
bestuursrecht zijn onderwerp van dit onderzoek.
Een onderzoek naar de grondslag
en de werking van het Europese verbod van misbruik van voorwetenschap, met aandacht voor de doorwerking
van EG-richtlijnen in het strafrecht.
As the (sub)title indicates, the subject o f this thesis is data mining and group profiling.
In this chapter, 1 introduce the problems (and their contexts) that are dealt with. In this
first section, I describe what this thesis is about, what it is not about, and the
methodology that was used in the research. In the other sections of this chapter, some
basic information and some (working) definitions are provided in order to create a
practical framework for the following chapters.
Wat zijn de basisemoties van de IE? Iets geheel nieuws verzinnen of op eigen kracht op de markt zetten roept een positieve emotie op. Het is ‘goed’. Zeker als het omschreven kan worden als creatief, inventief of onderscheidend. Dit verschijnsel moet worden beloond, aangemoedigd en zeker niet verboden. Iets van een ander afkijken, kopiëren of nadoen roept een negatieve emotie op. Het is ‘slecht’. Zeker als het omschreven kan worden als slaafs, klakkeloos of verwarringwekkend. Dit verschijnsel moet ontmoedigd, zo niet verboden worden en zeker niet beloond. Dit zijn de twee emoties die spelen bij de intellectuele eigendom: ‘vernieuwen is goed, nabootsen is slecht’. Voor de goede orde zij hierbij opgemerkt dat ik constateer dat deze emoties in de praktijk leven. Daarmee wil ik echter niet zeggen dat ik zelf deze emoties als ‘waarheid’ of als nastrevenswaardig onderschrijf.
Sinds 1956 bepaalt de Grondwet dat bepalingen van verdragen en van besluiten
van volkenrechtelijke organisaties, die naar haar inhoud een ieder kunnen
verbinden, een ieder verbindende kracht hebben nadat zij zijn bekendgemaakt
(thans artikel 93). Ook bepaalt zij sedertdien dat binnen het Koninkrijk geldende
wettelijke voorschriften geen toepassing vinden, indien deze toepassing niet
verenigbaar is met een ieder verbindende bepalingen van verdragen en van
besluiten van volkenrechtelijke organisaties (thans artikel 94). In het tweede
Nyugat-arrest van 6 maart 1959 leidde de Hoge Raad uit de grondwetsherziening van 1956 af dat de Nederlandse rechter sinds het moment van de
inwerkingtreding van de herziening ‘het Nederlands recht’ noch aan het
ongeschreven volkenrecht, noch aan niet een ieder verbindende bepalingen van
verdragen (of van besluiten van volkenrechtelijke organisaties) mocht toetsen.3
Sinds de herziening van 1956 is de vraag of een bepaling van een verdrag of van
een besluit van een volkenrechtelijke organisatie een ieder verbindend is, dan
ook van groot belang. Het antwoord op deze vraag beslist of de bepaling toepassing jegens burgers kan vinden en de toepassing van wettelijke voorschriften
zo nodig opzij zet.
Deze studie richt zich in hoofdzaak op dit probleemveld van de strafvordering in
een geautomatiseerde omgeving. De meeste aandacht gaat daarbij uit naar:
1) De bij de Wet Computercriminaliteit gewijzigde en nieuw ingevoerde
strafprocessuele bepalingen, met name die betreffende het ‘onderzoek van
gegevens in geautomatiseerde werken’;
2) De onder 1 bedoelde bepalingen voorzover gewijzigd bij de Wet Bijzondere
Opsporingsbevoegdheden en de Wet Herziening Gerechtelijk Vooronderzoek;
3) De invloed van de onder 2 genoemde wetten op de reikwijdte en strekking
van de onder 1 bedoelde bepalingen;
4) De bij de Wet Computercriminaliteit II te wijzigen en nieuw in te voeren
strafprocessuele bepalingen.
5) De te verwachten invloed van het Cybercrime-verdrag en de voorstellen van
de Commissie Mevis betreffende gegevensvergaring in strafvordering op de
besproken (voorgestelde) wetgeving.
Recht én informatica is géén functioneel rechtsgebied zoals bankrecht, bouwrecht, verkeersrecht, faillissementsrecht en aanbestedingsrecht. Het gaat om een multidiscipline, die in de
volle breedte van het recht waarde heeft voor de normering van de
informatiemaatschappij. Naarmate de informatica democratiseert,
komen er meer onderwerpen waar het vakgebied betekenis heeft.
Daarmee krijgt het, vanuit traditioneel rechtswetenschappelijk
perspectief bezien, een caleidoscopisch karakter.
Onder deze titel heeft prof. mr. A.F. Verdam, hoogleraar ondernemingsrecht,
zijn ambt aanvaard. Indien een institutionele belegger
een wezenlijke invloed uitoefent in een aandeelhoudersvergadering (door
de grootte van zijn belang of vanwege de voortrekkersrol bij de meningsvorming)
dient hij aan zijn medeaandeelhouders openheid van zaken te geven over zijn
commerciële relaties met die onderneming. Bij uitoefening van stemrechten
door een beleggingsfonds dient het belang van de belegger in dat fonds voorop
te staan en niet eventueel daarmee conflicterende belangen van de bestuurder
van het fonds die gebaat kan zijn bij een goede relatie met de ondernemingsleiding.
De instelling van Chinese Walls bij het fonds is te overwegen.
Universiteiten zijn al honderden jaren een constante in het publieke leven. Men
gaat er doorgaans van uit dat de eerste universiteit is opgericht in Bologna in
1140. Als institutie stond de studie (Studium) vertegenwoordigd door de universiteit
naast het kerkelijk gezag (Sacerdotum) vertegenwoordigd door het
pausdom en het wereldlijke gezag (Imperium) vertegenwoordigd door de keizer
van het Heilige Roomse Rijk. De rol van de universiteiten lijkt ook een constante
te zijn; het overdragen van kennis en het uitbreiden van de beschikbare kennis
door middel van onderzoek. De universiteit als institutie heeft daarentegen
wel ingrijpende veranderingen doorgemaakt. Na ongeveer zes en halve eeuw is
de universiteit niet meer nevengeschikt aan het wereldlijke gezag, maar wordt
zij onder dat gezag geplaatst. Die veranderde verhoudingen gaan zeker voor
Frankrijk en Pruisen gelden door de instelling van, respectievelijk, de Université
Imperiale door Napoléon I tussen 1806 en 1808 en de Universität von Berlin door
Von Humboldt in 1810. Deze voorbeelden markeren de aanvang van de staatscontrole
over de universiteiten en de incorporatie van de universiteit in de publieke
dienst. Men beschouwt dit in het algemeen als het begin van de moderne
universiteit.
Het gaat in dit boek met name om de wijze waarop de aan beslaglegger en
derde-beslagene toekomende rechten en bevoegdheden gestalte hebben gekregen
én ook om de grenzen die aan de uitoefening van een en ander zijn gesteld.
Kort samengevat zijn de centrale vragen in dit boek:
· Hoe hebben de wettelijke stelsels die werknemers beschermen tegen arbeidsongeschiktheid
zich ontwikkeld?
· Hoe verhielden en verhouden de stelsels zich tot elkaar?
· Tot welke problemen leidt de huidige verhouding tussen de verschillende
stelsels?
· Hoe zouden deze problemen kunnen worden opgelost?
Het thema van deze dissertatie is de fiscale bestuurdersaansprakelijkheid. Hierbij
doelt de auteur op de regelingen die zijn neergelegd in art. 33, 36, 36a, 37, 40 en 41 van de Invorderingswet 1990. Het onderzoek strekt zich derhalve niet alleen uit tot de (formele) bestuurders, doch ook tot anderen die achter de schermen invloed hebben op het
beleid van het lichaam, zoals bijvoorbeeld aandeelhouders en andere medebeleidsbepalers.
Het AGB-Gesetz heeft in Duitsland diepe sporen getrokken. De
aandacht voor algemene voorwaarden heeft in Duitsland een impuls
gekregen bij de invoering van het AGB-Gesetz en is sindsdien
onafgebroken erg groot geweest. Ook in Nederland verwacht ik dat de
invoering van afd. 6.5.3 voor veel gebruikers aanleiding zal zijn hun al-gemene
voorwaarden te herzien. Ook voorzie ik dat in de rechtspraak
en de literatuur de belangstelling voor algemene voorwaarden zal
groeien. Maar de Nederlandse rechtscultuur verschilt aanzienlijk van de
Duitse. mijn indruk is dat algemene voorwaarden in grofweg dezelfde
situaties worden gebruikt, maar dat er in Nederland minder vaak een
beroep op wordt gedaan. Ook het feit dat de Nederlandse
overlegcultuur de nodige tweezijdige algemene voorwaarden oplevert
(vooral in de consumentensfeer) maakt de rol van afd. 6.5.3 naar
verwachting wat kleiner dan die van het AGB-Gesetz.
What is the role of rules and reasons in argumentation with defeasible
arguments? What properties of rules and reasons are relevant for argumentation
and defeat? How do these properties relate?
Dit promotieonderzoek betreft de vraag welke gevolgen ontwikkelingen in de wetgeving hebben gehad voor de verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van de zorg die door (met name vrijgevestigde) medisch specialisten in het ziekenhuis wordt verleend. Uiteindelijk gaat het om de vraag of de huidige wet- en regelgeving voldoende waarborgen biedt voor die kwaliteit van zorg en of de verschillende actoren hun verantwoordelijkheid in voldoende mate kunnen nemen. Na een uitvoerige beschrijving van recente wetgeving en ontwikkelingen op aanpalend terrein (zoals het nieuwe model toelatingsovereenkomst, de rol van het Scheidsgerecht Gezondheidszorg en de regeling van opleiding en registratie van specialisten) komt de auteur uiteindelijk tot een bevestigend antwoord. Dat is niet erg verrassend en ook verder levert het boek weinig nieuwe gezichtspunten op. Wel bevat het een schat aan informatie voor wie zich in verschillende aspecten van de rechtspositie van de vrijgevestigde specialist wil verdiepen.
Centraal staat in dit proefschrift de vraag naar de betekenis van art. 12a Rv.
Artikel 12a Rv luidt: 'Oproepingen van derden als partij in het geding geschieden met inachtneming van de voor dagvaarding geldende termijnen
Tenzij de oproeping geschiedt bij hetzelfde exploit als de dagvaarding van de
gedaagde wordt de aan deze uitgebrachte dagvaarding met de oproeping aan
de derde betekend.'
Een onderzoek naar de juridische aspecten van knowledge discovery in databases en data mining heeft wel iets weg van de reis en de belevenissen van Odysseus. Een zoektocht en uiteindelijk een terugkeer met, net als bij Odysseus, waarschijnlijk niet voor allen even vreugdevolle uitkomsten. Dat niet iedereen even vreugdevol gestemd kan worden, is nu echter eenmaal het lot van vele juridische betogen. En om zo'n betoog gaat het hier.
In dit proefschrift staat de vraag centraal wanneer beroepsbeoefenaren bij
de uitvoering van de overeenkomst van opdracht die zij sloten met hun opdrachtgever, zorg(vuldigheids)plichten hebben tegenover derden en mitsdien door hen
aansprakelijk kunnen worden gehouden. De omstandigheden die bepalend zijn voor het bestaan van zorgplichten ten opzichte van derden zijn in kaart gebracht. Het onderzoek is beperkt geweest tot de beroepsgroepen: de accountant, de advocaat en de notaris.
Policy implementation in public administration is increasingly supported by information technology. In this research, which aims at an international comparative analysis of the implications of infomation technology for policy implementation processes, the relation between constellations of operational regulations and design of policy processes will be addressed.
Auteur bespreekt de ambtelijke macht en de publieke verantwoording. Niet per sé omdat in de afgelopen dertig jaar de macht van ambtenaren spectaculair is toegenomen. Het is vooral omdat binnen een democratische rechtsstaat er een permanente spanning bestaat tussen ambtelijke expertise en lekenbestuur, tussen feitelijke macht en publieke controle.
Een bezinning op de grondslagen en doelstellingen van de vennootschappelijke jaarrekening én van de fiscale winstbepaling, op de betekenis van bedrijfseconomische inzichten voor beide terreinen - vennootschapsrecht en belastingrecht - kan het inzicht in samenhang, overeenkomsten en verschillen ten goede komen. Een verdieping van dit inzicht kan voor beide rechtsgebieden van nut zijn. De voor u liggende studie beoogt een bijdrage te geven aan deze bezinning, en wel vanuit de fiscale gezichtshoek.
Het proefschrift 'Liefde, solidariteit en recht' bevat een interdisciplinair onderzoek naar het wederkerigheidsbeginsel. Dorien Pessers probeert de lezer te overtuigen van het belang van het wederkerigheidsbeginsel voor het recht. De vraag blijft echter of het wederkerigheidsbeginsel in dit opzicht niet op gespannen voet staat met het beginsel van rechtszekerheid en of het - zoals Pessers betoogt - een alternatief voor het gelijkheidsbeginsel biedt.
Dit boek biedt een wetenschappelijk overzicht van het Nederlandse recht inzake hoofdelijke verbintenissen. Aan de orde komen vragen als: wanneer doet zich hoofdelijkheid voor, welke rechtsgronden voor hoofdelijke verbintenissen zijn er, wat zijn de essentiële kenmerken van hoofdelijkheid, wat is de externe verhouding van de crediteur tot elk van de hoofdelijke debiteuren, hoe is de interne verhouding tussen de debiteuren onderling, en hoe werken verstoringen van die verhoudingen uit op de andere rechtsverhoudingen?
In dit werk staat Electronic Data Interchange (EDI) centraal. EDI is een
vorm van ICT. EDI kan worden gedefinieerd als de elektronische uitwisseling van gestructureerde gegevens tussen computers.
Sinds de jaren zeventig is zowel in Nederland, als daarbuiten, de praktijk ontstaan om uit faillissement ondernemingen aan derden over te dragen. De Nederlandse faillissementswetgeving is na haar invoering in 1898 nauwelijks gewijzigd, ondanks de nogal fundamentele veranderingen in de praktijk waarvan 'doorstart' wel de belangrijkste is. We1 echter wordt
sinds het begin van de jaren tachtig in Nederland gediscussieerd over aanpassing van onze insolventiewetgeving, met name in het kader van 'bedrijven in moeilijkheden'.
Onder de titel "Afwikkeling van de faillissementsboedel" wordt in dit boek
een verzameling van problemen besproken, met als gemeenschappelijke
factor dat zij alle betrekking hebben op de laatste fase van een faillissement. Dat is de fase waarin het gerealiseerde boede lactief moet worden
verdeeld onder de daarvoor in aanmerking komende schuldeisers. De curator die met deze taak is belast, stuit daarbij op vele vragen die in de Faillissementswet niet zelden onbeantwoord blijven. Deels is dat te wijten aan
het feit dat deze wet ruim een eeuw oud is. Hoewel zij de tand des tijds
over het algemeen redelijk goed heeft doorstaan, is zij op enkele onderdelen achterhaald door maatschappelijke ontwikkelingen, die met name de
laatste decennia in een stroomversnelling zijn gekomen.
In dit onderzoek wordt allereerst geanalyseerd welke medezeggenschapsrechten werknemers(vertegenwoordigers) toekomen bij financieel-economische
besluiten van de ondernemer. Onderzocht wordt of het systeem van wet- en
regelgeving inzake medezeggenschap bij financieel-economische besluiten
tekortkomingen bevat, en op welke wijze de gesignaleerde lacunes kunnen
worden opgevuld.
Vervolgens spiegelt de auteur het Nederlandse medezeggenschapsrecht bij financieel-economische besluiten aan het Duitse medezeggenschapsrecht. Getracht
wordt voor de geconstateerde verschillen tussen de beide rechtsstelsels een
verklaring te geven.
Zoals de titel van het proefschrift reeds doet vermoeden staat in het onderzoek van Teunissen de vraag centraal of, en zo ja in hoeverre de overheid mag deelnemen aan het
privaatrechtelijke rechtsverkeer ter behartiging van publiekrechtelijke belangen. Hierbij vormen de democratisch-rechtsstatelijke waarborgen voor de burger het primaire toetsingskader. Het thema overheid en privaatrecht leverde, zoals bekend,
in de twintigste eeuw veel proefschriften op. Origineel lijkt het onderwerp van de voorliggende dissertatie daarom niet. Het boek van Teunissen is echter als rechtspolitiek
manifest naar aard en inhoud beschouwd – zeker naar Nederlandse maatstaven – onorthodox. Strikt genomen betreft het een scherpe aanval die zich richt tegen het positieve
Nederlandse recht (in het bijzonder tegen de gemene en gemengde rechtsleer, de tweewegendoctrine, alsmede tegen de theoretische grondslagen van het Windmillarrest
(HR 26 januari 1990, AB 1990, 408 m.nt. G.P. Kleijn (de doorkruisingsleer)).
Het centrale thema in deze studie is de relatie tussen overheid en particulier
initiatief op het terrein van de reclassering. De keuze voor dit thema vloeit voort
uit de constatering dat de overheid een deel van het strafrechtelijk overheidsbeleid
overliet aan particuliere instellingen. Hierdoor ontstond een bijzondere relatie tussen
het Ministerie van Justitie en de particuliere reclasseringsinstellingen.
Sinds 1 januari 1988 zijn de mogelijkheden voor Nederland tot het overnemen en overdragen van de tenuitvoerlegging van strafvonnissen aanzienlijk vergroot. Op die datum is de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen in werking getreden en zijn drie strafrechtelijke executieverdragen voor Nederland van kracht geworden Sindsdien is het aantal verdragen op dit terrein aanmerkelijk verder uitgebreid. Desalniettemin geschiedt het rechtshulpverkeer tot op heden vooral op basis van één verdrag, te weten het Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen van 1983.
Technische normen en hun receptie door het recht vormen het onderwerp van deze rede. Zonder technische normen zouden we als mensen in onze huidige samenleving niet goed meer kunnen functioneren. Direct en indirect wordt het gehele maatschappelijk leven er door beïnvloed. Belangrijk is dat technische normen onderscheiden dienen te worden van rechtsnormen. Het meest fundamentele verschil tussen beide is dat een rechtsnorm verplicht (en afdwingbaar) is, terwijl een technische norm gewoonlijk niet verplicht (en dus niet afdwingbaar) is.
Deze studie gaat over de repressie van overtredingen tegen de belastingwetgeving.
'Repressie', het bestraffend reageren staat centraal. De verschillende fiscale bevoegdheden die alleen reparatoir van karakter zijn komen slechts zijdelings ter
sprake.
'Het recht van terughouding is een wel hееl armzalig doordachte figuur', aldus Schoordijk in 1981. Het is een onderwerp 'dat door de wet niet dan stiefmoederlijk wordt behandeld',
aldus Thors in zijn dissertatie in 1934. Het retentierecht 'c'est la une des matières ou la doctrine a eu le plus à faire pour suppléer au silence du législateur', aldus Colin en Capitant in hun handboek reeds in 1932. Deze uitspraken, die met vele andere uitspraken van schrijvers zijn aan te vullen, geven aan dat zowel de wetgeving als de rechtsleer ten aanzien van het retentierecht te wensen overlaat. Het is een onderwerp terzake waarvan nog geen eenduidige wetgeving bestaat en waarover de doctrine nog geen algemene theorie heeft ontwikkeld. Dat maakt dat 'le droit de rétention est une des matières les plus délicates et les plus incertaines de notre droit civil'. Dat maakt ook dat het retentierecht daardoor een onderwerp is, dat juridisch-wetenschappelijke studie en aandacht verdient.
In de literatuur en de praktijk valt een opleving van de belangstelling te
constateren. Het blijkt dat het fideicommis de residuo in een groeiende
behoefte kan voorzien. In het NBW wordt de rechtsfiguur om deze reden in
materiële zin gehandhaafd. Naar ik meen, is het fideicommis de residuo een ondergewaardeerde rechtsfiguur in die zin dat zijn mogelijkheden m.i. een toepassing op grotere schaal zouden rechtvaardigen. Het fideicommis de residuo is bepaald geen eenvoudig instituut. Daarin is n.m.m. de voornaamste reden gelegen, dat menig (notariële) practicus in voorkomende gevallen van toepassing afziet. In het bijzonder komen hier aan de orde de aan de rechtsfiguur verbonden moeilijkheden en wordt getracht daarvoor (mogelijke) oplossingen te bieden.
In deze studie is hoofdzakelijk geprobeerd een aantal aanzetten te geven tot een algemene theorie omtrent de opzegging van (duur-)overeenkomsten. Een dergelijke theorie ontbrak tot dan toe. Wel kwam voor een aantal gevallen een afzonderlijke regeling in de wet voor. Een groot aantal van die regelingen wordt in dit boek behandeld. Het zal echter duidelijk zijn dat die behandeling meestal summier moest blijven en alleen datgene werd opgenomen dat voor bovengenoemde doelstelling relevant geacht werd.
De beschouwingen in dit boek zijn niet toegespitst op standaardvoorwaarden van een bepaald type of van een bepaalde branche. Behandeld worden algemene aspecten. Wel zal blijken dat auteur, voor de vraag of en in hoeverre men gebondenheid aan standaardvoorwaarden kan aannemen, een belangrijk onderscheid gemaakt wil zien tussen professionele en particuliere contractanten. Professioneel deelnemen aan het rechtsverkeer houdt een 'pretentie' in. Van hen die beroeps- of bedrijfsmatig aan het rechtsverkeer (willen) deelnemen mag worden verwacht, dat zij de draagwijdte van hun (rechts)handelingen overzien, dat zij geïnformeerd zijn of zich laten informeren over de gang van zaken in het maatschappelijke verkeer, en dat zij derhalve kennis en inzicht hebben en/of oplettendheid aan de dag leggen. In elk geval weten zij, of mogen zij geacht worden te weten tot welke deskundigen zij zich in voorkomende gevallen dienen te wenden. De materiële rechtspositie, waarin professionele partijen zich bevinden, brengt voor hen een grotere juridische verantwoordelijkheid mede dan voor de 'leek'.
De toepassing van de zaaksvervanging heeft een zeker belang in de gevallen
waarin een recht wordt uitgeoefend ten opzichte van een wederpartij die in
financiële moeilijkheden geraakt, omdat zij bewerkstelligt dat een - zakelijk - recht in stand blijft. Verder kan worden gesteld dat de zaaksvervanging
als juridische constructie het mogelijk maakt bepaalde rechten in stand te
laten, dus zeker te stellen dat er een recht bestaat, bij veranderingen in het
object van dat recht. Het gaat om veranderingen in het object van een recht,
die gezien doel en strekking van het recht, geen rechtsgrond opleveren voor de
ondergang van het recht.
Toepassing van zaaksvervanging blijft echter uitzonderlijk. Van een algemeen rechtsbeginsel kan niet worden gesproken.
Wanneer het recht van hypotheek meer wordt gezien in het kader van het geheel van zakelijke rechten en daarbij aandacht wordt geschonken aan het feit dat
in het recht van hypotheek twee preferenties een rol spelen: de crediteurenpreferentie en de préférence welke eigen is aan het zakelijk recht, zónder dat de
eerste in de tweede opgaat, komt een aantal problemen in een helderder licht te
staan en kan hiervoor een oplossing worden gevonden. In sommige gevallen zal
dit alleen mogelijk zijn door middel van wetswijziging, op andere punten zou
echter ook onder het huidige recht met een benadering als hiervoor bedoeld
reeds veel te bereiken zijn.
De belangrijkste idee achter deze studie is deze overtuiging geweest; het is
vooral in dit licht, dat op een aantal kwesties uit het hypotheekrecht nader wordt
ingegaan.